ECLI:NL:GHSHE:2021:3108

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
200.295.375_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot benoeming van pleegouders tot voogdij over minderjarigen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van pleegouders die verzoeken om benoeming tot voogdij over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De pleegouders zijn in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin hun verzoek om de GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) te ontslaan als voogd en hen te belasten met de voogdij, is afgewezen. De pleegouders hebben op 9 juni 2021 hoger beroep ingesteld, waarna de GI op 9 juli 2021 een verweerschrift heeft ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 augustus 2021, waarbij de pleegouders, de GI, een gedragswetenschapper en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de minderjarigen zijn geboren uit de relatie tussen de ouders, die onder toezicht zijn gesteld en in een pleeggezin zijn geplaatst. De GI is belast met de voogdij over de kinderen, maar de pleegouders willen deze voogdij overnemen. Het hof overweegt dat de pleegouders praktische problemen ervaren omdat zij niet zelfstandig beslissingen kunnen nemen voor de kinderen. Het hof concludeert dat de GI niet tekortschiet in haar rol als voogd en dat de pleegouders zich meer open moeten stellen naar de ouders en hulpverleningsinstanties. De pleegouders hebben grote waardering voor de zorg die zij bieden, maar de verstoorde samenwerking met de GI en andere instanties vormt een belemmering voor de voogdijoverdracht.

Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek van de pleegouders om te worden belast met de voogdij is afgewezen. Het hof benadrukt het belang van een neutrale derde in de voogdijuitoefening om de band tussen de minderjarigen en hun ouders te versterken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 14 oktober 2021
Zaaknummer: 200.295.375/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/282841 / FA RK 20-3524
in de zaak in hoger beroep van:
[de pleegvader],
en
[de pleegmoeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de pleegouders,
advocaat: mr. E.R.T. Tromp,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI,
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Als informanten zijn aangemerkt:
  • [de moeder] , wonende te [woonplaats] en
  • [de vader] , wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de ouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 10 maart 2021, uitgesproken onder voornoemd zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De pleegouders zijn op 9 juni 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2.
De GI heeft op 9 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een V8 formulier van de advocaat van de pleegouders met een brief van de advocaat en als bijlage 4 het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 9 februari 2021, ingekomen op 6 juli 2020;
- een V8 formulier van de advocaat van de pleegouders met een brief van de advocaat en bijlagen 6 tot en met 17.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de pleegouders, bijgestaan door mr. Tromp;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- [gedragswetenschapper] , gedragswetenschapper;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De feiten

3.1.
Uit de relatie tussen de ouders zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
3.2.
Bij beschikking van 3 maart 2017 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 3 juni 2017. Bij diezelfde beschikking is eveneens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, accommodatie jeugdhulpaanbieder of (academisch) ziekenhuis verleend tot 31 maart 2017, onder aanhouding van al het overige. Deze machtiging uithuisplaatsing is nadien bij beschikking van 13 maart 2017 verlengd tot 3 juni 2017. Bij beschikking van 1 juni 2017 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 3 juni 2018. Bij diezelfde beschikking is eveneens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 3 juni 2018.
Bij beschikking van 23 mei 2018 zijn de ondertoezichtstelling tot 3 juni 2019 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 3 december 2018 verlengd en is de verlenging van de uithuisplaatsing voor het overige aangehouden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in deze periode bij de pleegouders geplaatst.
3.3.
Bij beschikking van 27 november 2018 is het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd. Bij diezelfde beschikking is de GI belast met de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarmee zijn de ondertoezichtstellingen en de machtigingen tot uithuisplaatsing geëindigd.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de pleegouders om de GI te ontslaan als voogdes over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de pleegouders te belasten met de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afgewezen.
4.2.
De pleegouders verzoeken het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de pleegouders om hen te belasten met de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alsnog toe te wijzen.
4.3.
De GI verzoekt het hof het door de pleegouders ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ingevolge artikel 1:299a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan degene die met instemming van de voogd een minderjarige in zijn gezin – anders dan uit hoofde van een ondertoezichtstelling of een plaatsing onder voorlopige voogdij – ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed, de kinderrechter verzoeken hem tot voogd te benoemen.
Ingevolge artikel 1:299a lid 4 BW wijst de kinderrechter het verzoek slechts toe als het in het belang van de minderjarige is en de voogd niet bereid is om zich uit zijn bediening te laten ontslaan.
5.2.
De pleegouders kunnen zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep en voeren daartoe het volgende aan.
De pleegouders willen graag belast worden met de voogdij omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] inmiddels een aantal jaren verblijven bij de pleegouders, die belast zijn met de dagelijkse zorg voor de kinderen. Bij [minderjarige 1] is sprake van meervoudige problematiek. Hij is doof, meervoudig gehandicapt en er is sprake van een ontwikkelingsachterstand waardoor hij functioneert op het niveau van een kind van achttien maanden. [minderjarige 1] heeft veel zorg nodig en er is sprake van hulpverlening op medisch vlak. Hij staat onder controle van een revalidatiearts en gaat sinds kort drie dagdelen naar een speciale school. In verband met de problematiek van [minderjarige 1] is het belangrijk dat er snel geschakeld kan worden.
De pleegouders willen niet afhankelijk zijn van toestemming van de GI bij praktische beslissingen. De pleegouders hebben aangegeven dat zij met de voogdij belast willen worden en de eerdere voogd was daar met hen naartoe aan het werken en heeft toestemming gevraagd van de ouders.
Nadat een nieuwe voogdijinstelling betrokken is geraakt verloopt de communicatie tussen de pleegouders en de voogd stroef. Zij krijgen de indruk dat zij geweerd worden. De kritische vragen van de pleegouders resulteerden erin dat wordt gesteld dat zij de kinderen niet los kunnen laten. Ook wordt ten onrechte aangegeven dat zij nooit iets positiefs zeggen over de ouders. De ruis en het gebrek aan vertrouwen leidt tot discussie over praktische zaken. Inmiddels is een mediation traject ingezet om de verstandhouding te verbeteren. Indien dat niet tot verbetering leidt wordt door de GI de plaatsing bij de pleegouders ter discussie gesteld. Dat is niet in het belang van de kinderen.
De pleegouders voelen zich niet gehoord door de voogd en zijn van mening dat niet altijd het belang van de kinderen voorop wordt gesteld. De discussie gaat met name over de intensiteit van de dagbehandeling die nodig is voor [minderjarige 1] en de vorm waarin het contact tussen de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] plaats moet vinden. De pleegouders vinden het van belang dat er een onafhankelijk onderzoek door een neutrale instantie (de raad) wordt uitgevoerd om vast te stellen of het in het belang van de kinderen is dat het voogdij aan de pleegouders wordt overgedragen.
De pleegouders hebben altijd veel moeite gedaan om het contact tussen de ouders en de kinderen in stand te houden. Sinds de omgangsregeling is gewijzigd hebben de kinderen last van angstaanvallen en bedplassen. Door de persoonlijke problematiek van [minderjarige 1] achten zij het niet in het belang van de kinderen dat deze zonder de voor hen vertrouwde hechtingsfiguren naar de ouders gaan. De pleegouders voelen zich hierin onvoldoende gesteund door de GI. Ook hier had de raad kunnen dienen te onderzoeken welke bezoekregeling in belang is van de kinderen.
5.3.
De GI verweert zich als volgt.
De overdracht van de voogdij is niet in het belang van de kinderen. De GI is niet bereid zich als voogd te doen ontslaan.
Er is nog steeds discussie over de vorm van de bezoekregeling met de ouders en het vermoeden van ontbreken van reflectie bij pleegouders op hun eigen handelen waardoor er ook nu nog een verstoorde relatie is tussen de pleegouders en de ouders. Doordat de pleegouders niet op een respectvolle wijze in gesprek kunnen met de ouders en de GI over opbouw van de bezoekregeling, kan er niet middels zorgteamoverleg worden gewerkt aan uitbreiding van de bezoekregeling. De pleegouders kunnen het verleden niet loslaten en kunnen en willen de positieve groei van de ouders niet zien.
De zorgen zijn zodanig dat de plaatsing van de kinderen bij de pleegouders onder druk staat. De verdere stappen hangen af van de inmiddels gestarte mediaton. Deze heeft als doel de samenwerking te verbeteren.
Naast de verstoorde samenwerking met de ouders is nu ook de samenwerking van de pleegouders met zorgaanbieder [zorgaanbieder] en de basisschool van [minderjarige 2] onder druk komen te staan. Steeds duidelijker wordt het patroon dat de pleegouders zonder inmenging van de GI niet kunnen samenwerken met ketenpartners/instanties. Het steeds in twijfel trekken van de deskundigheid van de professionals vindt de GI zorgelijk en niet in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige 1] .
De ouders en [zorgaanbieder] , die de omgang begeleidt, zien geen zorgelijk signalen rondom de omgang. Zorgelijk is wel dat de pleegouders, met name de pleegmoeder, gebeurtenissen benoemen waaruit zij afleiden dat de ouders niet goed omgaan met de kinderen, maar de professionele hulpverlening die aanwezig is deze gebeurtenissen niet zien. De GI heeft ernstige zorgen over het risico op ouderverstoting. Zowel de vorige voogd als de ambulante hulpverlening die de bezoeken begeleidt zijn door de pleegmoeder beschuldigd van feiten waar zij zich niet in herkennen.
De GI vreest dat bij overdracht van de voogdij aan de pleegouders, de ouders onvoldoende in staat worden gesteld hun rol van ouders van de kinderen te vervullen en dat de kinderen een negatief beeld over hun ouders zal worden bijgebracht en op termijn ouderverstoting zou kunnen ontstaan. Ook vreest de GI dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onvoldoende in hun ontwikkeling worden gestimuleerd. Tenslotte vreest de GI dat wanneer in de toekomst andere hulpverlening voor de kinderen of het gezin noodzakelijk wordt geacht, de pleegouders daar onvoldoende voor open staan.
De GI staat positief tegenover een raadsonderzoek.
5.4.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd het hoger beroep van de pleegouders af te wijzen. De raad heeft bewondering voor de inzet van de pleegouders voor twee kwetsbare kinderen. Er zijn echter wel zorgen over het contact met de ouders en de conflicten met verschillende instanties. Daar moet aan worden gewerkt. Een raadsonderzoek vindt de raad in deze zaak niet noodzakelijk.
5.5.
Het hof overweegt als volgt.
5.5.1.
Voor het wettelijk kader verwijst het hof naar 5.1. hierboven.
5.5.2.
Vast staat dat de GI zich niet van haar bediening als voogd wil laten ontslaan. Beoordeeld moet dus worden of toewijzing van het verzoek van de pleegouders in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is.
De pleegouders ervaren praktische problemen, omdat zij niet zelf beslissingen kunnen nemen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Deze situatie is er één die de nodige communicatie en afstemming vergt, maar niet is gebleken dat de GI tekort schiet in de uitoefening van de voogdij of dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] er nadeel van ondervinden. Het hof is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat de voogdijsituatie zo blijft, gelet op het volgende.
5.5.3.
De verstoorde samenwerkingsrelaties vormen een belemmering om het verzoek van de pleegouders toe te wijzen. Het hof hecht er aan op te merken dat de pleegouders grote waardering verdienen voor de wijze waarop zij al jaren voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zorgen en dat ook in de toekomst zullen blijven doen. Dat neemt niet weg dat de pleegouders er goed aan zouden doen zich meer open te stellen naar de ouders, de voogd en de hulpverleningsinstanties. In het dossier is een patroon zichtbaar geworden waarin de pleegouders zich met enige regelmaat minder of niet begeleidbaar opstellen en onvoldoende meewerken met de hulpverlening. De communicatie verloopt moeizaam in het contact tussen de pleegouders enerzijds en de GI, pleegzorg en de overige hulpverleningsinstanties anderzijds. Het hof heeft zorgen over deze ingezette ontwikkeling en acht die niet in het belang van deze kwetsbare kinderen. Het is in het belang van de kinderen dat de pleegouders goed kunnen samenwerken met de betrokken hulpverleningsinstanties. Dit om te voorkomen dat het hulpverleningsproces stagneert, waardoor [minderjarige 1] niet de zorg krijgt die hij nodig heeft. Uit de stukken blijkt dat ook de samenwerking met de hulpverleningsinstantie [zorgaanbieder] , die de omgangsregeling met de ouders begeleidt, niet goed verloopt. Het gevaar is dat hierdoor de omgangsregeling tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en de ouders onder druk komt.
De samenwerking is zo ernstig verstoord dat de GI aangeeft dat de plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op losse schroeven komt te staan. De pleegouders en de GI zijn een mediationtraject aangegaan om de samenwerking te verbeteren.
Het hof is van oordeel dat de plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegouders gewaarborgd moet blijven. Het gaat niet aan om, als er problemen ontstaan en gekozen wordt om een mediationtraject aan te gaan, daaraan voorwaarden te stellen. Dat is niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.5.4.
Voor een succesvolle voogdijoverdracht naar de pleegouders is daarnaast van belang dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onbelast kunnen opgroeien zonder dat zij last hebben van onderliggende spanningen en dat gegarandeerd wordt dat de ouders een actieve rol blijven spelen in [minderjarige 1] ’s en [minderjarige 2] ’s leven. Evenals de rechtbank is het hof er niet van overtuigd dat het contact en de eventuele uitbouw ervan zonder sturing vanuit een voogdij instelling zal blijven doorlopen. Gebleken is dat de pleegouders nog veel wijzen naar gebeurtenissen uit het verleden en dat zij het moeilijk vinden om de positieve kanten van het huidige contact tussen de ouders en de kinderen in te zien. Zo wensen de pleegouders, mogelijk uit bezorgdheid, zelf bij het contact tussen de ouders en kinderen aanwezig te zijn, hoewel uit de verslagen blijkt dat dit contact nu goed verloopt, ook als de pleegouders niet aanwezig zijn. Voogdijuitoefening door een neutrale derde is noodzakelijk om de band tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun ouders te verstevigen.
5.5.5.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover daarbij het verzoek van de pleegouders om te worden belast met de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , is afgewezen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.D.M. Lamers en H. van Winkel en is op 14 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.