De volgende vraag die het hof dient te beantwoorden is of vermogensrechtelijke belangen van moeder voldoende en adequate beschermd worden of dat die bescherming geboden moet worden met de maatregel van onderbewindstelling ten aanzien van een of meer goederen van de moeder.
Het hof is van oordeel dat de behartiging van de vermogensrechtelijke belangen van de moeder naar behoren verloopt en dat bescherming van die belangen, ondanks het feit dat de moeder niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand, geen maatregel van onderbewindstelling van een of meer goederen van de moeder, vereist.
De moeder en de vader zijn 56 jaar getrouwd, in gemeenschap van goederen. Sinds eind 2016 is de geestelijke toestand van de moeder achteruit gegaan. Er is door de moeder en de vader geen regeling getroffen ten aanzien van deze situatie, bijvoorbeeld in de vorm van een levenstestament of een notariële volmacht. In de praktijk betekent dit dat de vader sinds 2016 steeds meer taken - die de moeder eerder (ook) voor haar rekening nam - op zich is gaan nemen. Dit geldt ook voor de financiële zaken. De moeder neemt zelf al langere tijd niet deel aan het maatschappelijk verkeer.
De pin-opnamen en schenkingen die de vader doet en die de dochters afkeuren, zijn op zichzelf geen grond om het vermogen van de moeder, dat onderdeel is van de gemeenschap van goederen, onder bewind te stellen. Desgevraagd heeft de advocaat van [dochter 1] en [dochter 2] bevestigd dat weloverwogen geen onderbewindstelling van het vermogen van de vader is verzocht. Nu de uitgaven door de vader noch zijn eigen geestelijke toestand aanleiding blijken om een onderbewindstelling van zijn vermogen te verzoeken, valt niet in te zien waarom de uitgaven van de vader moeten leiden tot een onderbewindstelling van het vermogen van de moeder.
De vader heeft desgevraagd ter mondelinge behandeling verklaard zelf de belastingaangifte te doen en heeft uitgelegd dat hij degene is die beslissingen neemt over een eventuele verbouwing van de badkamer en het aanleggen van een nieuw verwarmingssysteem.
Daarbij is gebleken dat de moeder (financieel) niets te kort komt, althans niet is gebleken dat er onvoldoende financiële middelen zijn om bijvoorbeeld haar verzorging goed te regelen. Er is ook geen sprake van een schuldenlast waardoor haar vermogensrechtelijke belangen zouden worden bedreigd.
De vrees van [dochter 1] en [dochter 2] dat er onvoldoende vermogen is dan wel zal zijn in de nabije toekomst om de verzorging van de moeder te bekostigen (wanneer er een opname nodig is in een verzorgingstehuis) acht het hof daarom op dit moment ongegrond.
Uit de stukken volgt verder dat er op enig moment sprake was van het voornemen van de vader om de woning - waarin hij en de moeder wonen - te verkopen, althans dat hij deze optie heeft onderzocht. Duidelijk is dat dit voornemen op dit moment niet meer bestaat.
Mocht dit in de toekomst veranderen en de vader dit plan alsnog wil uitvoeren, is het voor [dochter 1] en [dochter 2] van belang om te weten dat de vader een verkoop niet eigenmachtig kan realiseren. De vader dient zich dan (alsnog) te wenden tot de kantonrechter voor een beschermingsmaatregel ten aanzien van de moeder.
Het hof is aldus niet gebleken dat de vader op dit moment de financiële zaken van hemzelf en de moeder niet behoorlijk waarneemt.
Dit alles maakt dat het hof het primaire en het subsidiaire verzoek van [dochter 1] en [dochter 2] afwijst en daarom niet meer toekomt aan het voorwaardelijke incidentele hoger beroep van de vader.