6.8.Het hof zal de grieven die in het bovenstaande nog niet zijn behandeld, gezamenlijk behandelen. Argumenten die in de toelichting op sommige grieven worden gegeven, komen ook terug in de toelichting op andere grieven. De grieven overlappen elkaar dus ten dele.
Huurprijsvermindering over een beperktere periode dan zes maanden?
6.9.1.Het hof zal eerst ingaan op de door grief 6 in principaal hoger beroep aan de orde gestelde vraag of de periode waarover een huurvermindering moet worden toegekend ter zake de overlast door de gevelwerkzaamheden, beperkter is dan de periode van september 2017 tot en met februari 2018.
6.9.2.In de toelichting op de grief heeft Vesteda aangevoerd dat zij vóór ontvangst van de brief van 26 oktober 2017 nog niet op de hoogte was van alle specifieke klachten, en dus ook nog niet gehouden was om maatregelen te treffen tegen de gestelde overlast. Volgens Vesteda is dus een huurprijsvermindering over september en oktober 2017 niet op zijn plaats. Het hof verwerpt dit verweer van Vesteda. Het hof verwijst daartoe naar hetgeen hiervoor in rov. 6.5.5, 6.5.6 en 6.6.3 is overwogen.
6.9.3.In de toelichting op de grief heeft Vesteda er voorts op gewezen dat [geintimeerden] in de inleidende dagvaarding zelf hebben gesteld dat de gevelwerkzaamheden medio januari 2018 tot een einde zijn gekomen. Volgens Vesteda, zo begrijpt het hof, bestaat er geen aanleiding voor een huurprijsvermindering over de tweede helft van januari en over februari 2018. Het hof verwerpt ook dit verweer. [geintimeerden] hebben immers ook gesteld dat in februari 2018 nog een intensieve reinigingsronde is uitgevoerd, waarbij eveneens gebruik is gemaakt van hoogwerkers, en dat pas daarna de bouwplaats daadwerkelijk is ontmanteld. Vesteda heeft dat niet gemotiveerd betwist. Daar komt nog bij dat Vesteda zelf ook op meerdere momenten is uitgegaan van een overlastperiode die tot en met februari 2018 heeft gelopen, te weten:
- in het aanbod dat zij bij brief van 16 november 2017 aan al haar huurders heeft gedaan;
- in de regeling die zij bij brief van 23 november 2017 heeft aangeboden aan de huurders van het appartement [straatnaam] [huisnummer 7] .
Gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden sneller zijn verricht dan werd voorzien toen Vesteda in november 2017 deze brieven verzond. Uit de stellingen van partijen is veeleer op te maken dat vertraging is ontstaan. Ook in het licht daarvan heeft Vesteda onvoldoende betwist dat de overlastperiode heeft gelopen tot en met februari 2018.
6.9.4.Het hof verwerpt dus het door grief 6 in principaal hoger beroep aan de orde gestelde verweer van Vesteda dat de periode waarover huurprijsvermindering moet worden toegekend, beperkter is dan zes maanden.
Kan de huurprijsvermindering op een gemiddelde worden bepaald?
6.10.1.De kantonrechter heeft in rov. 3.12 van het vonnis geoordeeld dat de hoogte van de huurprijsvermindering op een gemiddelde kan worden bepaald, hoewel de overlast voor [geintimeerden] niet steeds van eenzelfde omvang zal zijn geweest.
6.10.2.Vesteda is in de toelichting op grief 5 in principaal hoger beroep opgekomen tegen dit oordeel. Volgens Vesteda moet de overlast (en naar het hof begrijpt: het percentage van de huurprijsvermindering) per huurder worden vastgesteld.
6.10.3.Deze grief slaagt ten dele. Naar het oordeel van het hof moet in beperkte mate rekening worden gehouden met individuele verschillen tussen [geintimeerden] Dat geldt bijvoorbeeld voor:
- de mate waarin [geintimeerden] hinder hebben ondervonden van de dieseldampen van de motoren van de hoogwerkers, welke mate afhankelijk is van de verdieping waarop het appartement van ieder van hen is gelegen nu deze motoren zich steeds bevonden op de begane grond;
- de vraag of huurders doorgaans overdag thuis waren dan wel doorgaans werkzaamheden buitenshuis hadden, en dus meer of minder hinder ondervonden van de geluidsoverlast en dieseldampen.
Het hof zal verderop in dit arrest uiteenzetten in hoeverre deze aspecten doorwerken in de aan ieder van [geintimeerden] toe te kennen huurprijsvermindering.
6.10.4.De grief faalt echter voor zover daarmee een verdergaand onderscheid tussen de huurders wordt bepleit. Naar het oordeel van het hof kan bijvoorbeeld in het midden blijven op welk moment (in welke week of maand) elke huurder het meeste geluidsoverlast heeft ondervonden van de zaagwerkzaamheden in de gevel. Het hof neemt als vaststaand aan dat die overlast voor een huurder groter was naarmate de zaagwerkzaamheden dichter bij diens appartement plaatsvonden, en in ernst afnam naarmate de zaagwerkzaamheden zich verder van het appartement verwijderden. Vesteda heeft echter niet gemotiveerd betwist dat elke huurder wat dit betreft “zijn portie gehad heeft” omdat de zaagwerkzaamheden zich geleidelijk hebben verplaatst over alle gevels van het complex. Daarbij is niet van belang in welke specifieke maand voor een individuele huurder de geluidsoverlast het ernstigste is geweest. Het hof acht het in zoverre, evenals de kantonrechter, passend om [geintimeerden] gelijk te behandelen. Dat stemt niet alleen overeen met de benadering die [geintimeerden] in deze procedure hebben gekozen, maar ook met het feit dat Vesteda zelf in haar aanbod van 16 november 2017 alle huurders een gelijke compensatie heeft aangeboden.
6.10.5.De kantonrechter heeft geoordeeld dat ten aanzien van [geintimeerden] over de eerste twee maanden een vermindering van de huurprijs met 25% passend is, en over de overige vier maanden een vermindering van de huurprijs met 12%. Het hof constateert dat dit opgeteld neerkomt op een huurprijsvermindering van 98%, ofwel in totaal een huurprijsvermindering ter grote van bijna één volle maand huur. Dat is ongeveer de helft van hetgeen door [geintimeerden] gevorderd is. Hun vordering kwam per saldo neer op twee volle maanden huurkorting (zie hiervoor, rov. 6.2.2 van dit arrest). Naar het oordeel van het hof is de vraag hoe de toe te kennen huurkorting over de periode van zes maanden wordt verdeeld, niet relevant. De vraag of de overlast in de eerste twee maanden voor alle huurders ernstiger was dan in de laatste vier maanden kan daarom in het midden blijven. Het gaat er niet zozeer om op welk moment elke huurder precies de zwaarste overlast heeft ondervonden. Dat moment is bijvoorbeeld bij de geluidsoverlast door de zaagwerkzaamheden verschillend geweest. Beslissend is welke overlast elke huurder in het totaal over de gehele periode heeft ondervonden. Het hof zal daarom in het navolgende de hoogte van de totale huurprijsvermindering per geïntimeerde in principaal hoger beroep vaststellen, en die huurprijsvermindering vervolgens voor elke geïntimeerde gelijkmatig verdelen over de overlastperiode van zes maanden. Vesteda heeft in haar aanbod van 16 november 2017 eenzelfde benadering gehanteerd.
De mate van de huurprijsvermindering, en beperkte nuancering per huurder
6.11.1.Vesteda heeft in principaal hoger beroep betoogd dat de overlast die door de herstelwerkzaamheden is veroorzaakt, een geringere huurprijsvermindering rechtvaardigt dan door de kantonrechter is toegewezen. [geintimeerden] hebben in incidenteel hoger beroep betoogd dat de betreffende overlast juist een grotere huurprijsvermindering rechtvaardigt.
6.11.2.Het hof stelt voorop dat niet iedere beperking van het huurgenot een vermindering van de huurprijs rechtvaardigt. De vermindering van het huurgenot moet daarvoor voldoende zwaarwegend zijn. Het hof herhaalt, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in rov. 6.10.5 is overwogen, dat de kantonrechter per saldo bijna één volle maand aan huurprijsvermindering heeft toegekend. Het hof acht dat als uitgangspunt een passende huurprijsvermindering. Het hof zal dat in het onderstaande nader motiveren per onderdeel van de ondervonden overlast. Naar het oordeel van het hof heeft Vesteda wel terecht aangevoerd dat niet alle huurders evenveel overlast hebben ondervonden (zie ook rov. 6.10.3 hiervoor). Het hof ziet aanleiding om een huurprijsvermindering van een volle maand (100%, vrijwel gelijk aan de door de kantonrechter toegekende huurprijsvermindering van 98%) als passend tot uitgangspunt te nemen voor alle in aanmerking te nemen oorzaken van de overlast samen. Om een nuancering per huurder te kunnen aanbrengen, zal het hof dat percentage verdelen over de verschillende in aanmerking te nemen onderdelen van de totale overlast. Het hof komt daarbij tot de onderstaande verdeling, om de daarbij te vermelden redenen. De daarbij genoemde percentages zien op de volle periode van zes maanden, en moeten dus door zes gedeeld worden om tot de huurprijsvermindering voor dat onderdeel per maand te komen.
- Aan de overlast door de zaaggeluiden kent het hof 40% toe (voor de periode van zes maanden, hetgeen neerkomt op een huurvermindering van 6,67% per maand gedurende zes maanden). Het hof neemt daarbij in aanmerking dat Vesteda onvoldoende heeft betwist dat dit lawaai in feite “oorverdovend” is geweest op de momenten dat in de directe nabijheid van een appartement in de gevel werd gezaagd. Vesteda heeft ook niet betwist dat de medewerkers van [bouwbedrijf] bij het uitvoeren van deze werkzaamheden gehoorbescherming droegen. Vesteda heeft voorts niet voldoende betwist dat deze zaagwerkzaamheden, ook indien zij verder van een appartement werden verricht, nog veel lawaai in het appartement veroorzaakten omdat de geluiden zich door trillingen in de constructie van het complex voortbewogen. De zaagwerkzaamheden hebben bovendien veel tijd in beslag genomen (volgens de eigen stelling van Vesteda in punt 73 van de conclusie van antwoord hebben de zaagwerkzaamheden voortgeduurd tot begin januari 2018).
- Aan de overlast van de dieseldampen van de motoren van de hoogwerkers kent het hof voor de bewoners op begane grond en op de eerste verdieping 30% toe, voor bewoners op de tweede verdieping 15% en voor bewoners op de hoger gelegen verdiepingen geen percentage. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de dieseldampen op de begane grond werden uitgestoten. [geintimeerden] hebben onvoldoende betwist dat de overlast door deze dampen afnam, naarmate het appartement hoger gelegen is, en zij hebben in hun inleidende dagvaarding stank door dieseldampen vermeld als gebrek voor de bewoners tot en met de tweede verdieping. Het hof acht bij de bepaling van dit percentage verder van belang dat de hinder met name werd ondervonden als een hoogwerker nabij het appartement was geplaatst en minder was als een hoogwerker naar een andere plek bij de gevel was verplaatst. Het hof acht verder geen aanleiding aanwezig om een onderscheid aan te brengen in verband met het feit dat vanaf een bepaald moment maatregelen zijn genomen om de hinder door dieseldampen te verminderen (zoals het draaien van de hoogwerkers en het monteren van afvoerslangen). De partijen hebben hun stellingen op dat vlak onvoldoende uitgewerkt. Bovendien is het om de aan het slot van rov. 6.10.4 genoemde redenen gerechtvaardigd om in zoverre geen verder onderscheid aan te brengen.
- Aan het feit dat [geintimeerden] gedurende de periode van zes maanden “op een bouwplaats” hebben moeten leven, tussen bouwhekken, met vervuiling van zand en puin en afzettingen als gevolg waarvan de toegang tot het appartementencomplex werd belemmerd, kent het hof 10% toe.
- Aan de met het leven op een bouwplaats samenhangende geluidsoverlast, veroorzaakt door onder meer het zeer vroeg in de ochtend arriveren van de bouwvakkers, het zeer vroeg aanvangen van de werkzaamheden en het geluid van onder meer de dieselmotoren van de hoogwerkers, kent het hof eveneens 10% toe.
- Aan het feit dat voor de ramen van elk appartement beschermingsschotten moesten worden geplaatst gedurende de periode dat in de directe nabijheid van dat appartement werd gewerkt, met als gevolg een verminderde toevoer van frisse lucht en licht, kent het hof 5% toe. Het hof neemt daarbij enerzijds in aanmerking dat de hinder door verminderde toevoer van lucht en licht niet te verwaarlozen is, maar anderzijds dat de tijdsduur van deze hinder per appartement relatief beperkt in tijd is geweest.
- Aan het feit dat direct voor de ramen van bepaalde appartementen (namelijk die van geïntimeerden in principaal hoger beroep sub 1 en 6) een trap liep ten behoeve van de uitvoering van de werkzaamheden vanaf het dak, kent het hof 5% toe. [geintimeerden] hebben voldoende onderbouwd dat de bewoners van deze appartementen hierdoor een extra inbreuk op hun privacy hebben ervaren.
6.11.3.Het hof acht geen aanleiding aanwezig om voor andere aspecten (zoals de door [geintimeerden] genoemde slechte communicatie) nog een extra percentage toe te kennen. Vesteda heeft onder meer door middel van haar nieuwsbrieven getracht de bewoners op de hoogte te houden van de gang van zaken rondom de gevelwerkzaamheden. Voor zover door gebrekkige communicatie hinder is ervaren, is die hinder naar het oordeel van het hof al vervat in de hierboven genoemde percentages.
Het hof acht voorts aanleiding aanwezig om ten aanzien van de appartementen waarvan de bewoners vanwege werkzaamheden buitenshuis doorgaans niet thuis waren, een aftrek van 20% toe te passen. Deze bewoners (geïntimeerden sub 1 en 3) hebben nu eenmaal aanzienlijk minder hinder ondervonden van de werkzaamheden dan bewoners die normaalgesproken de hele dag thuis waren (geïntimeerden sub 2, 4, 5 en 6).
6.11.4.Het voorgaande brengt het hof per geïntimeerde in principaal hoger beroep tot de volgende uitkomsten:
- Aan [geïntimeerden 1] komt een totale huurvermindering toe van 40% (zaaggeluiden) + 15% (dieseldampen, omdat hun appartement op de tweede verdieping gelegen is) + 10% (leven op een bouwplaats) + 10% (overige geluidsoverlast) + 5% (schotten voor ramen)+ 5% (trap/privacy) – 20% (werk buitenshuis) = 65%. Dit komt neer op 10,83% per maand gedurende zes maanden.
- Aan [geïntimeerde 2] komt een totale huurvermindering toe van 40% (zaaggeluiden) + 0% (dieseldampen, omdat haar appartement op de vierde verdieping gelegen is) + 10% (leven op een bouwplaats) + 10% (overige geluidsoverlast) + 5% (schotten voor ramen) = 65%. Dit komt neer op 10,83% per maand gedurende zes maanden.
- aan [geïntimeerden 3] komt een totale huurvermindering toe van 40% (zaaggeluiden) + 0% (dieseldampen, omdat hun appartement op de zesde verdieping gelegen is) + 10% (leven op een bouwplaats) + 10% (overige geluidsoverlast) + 5% (schotten voor ramen) – 20% (werk buitenshuis) = 45%. Dit komt neer op 7,5% per maand gedurende zes maanden.
- aan [geïntimeerden 4] komt een totale huurprijsvermindering toe van 40% (zaaggeluiden) + 30% (dieseldampen, omdat hun appartement op de begane grond gelegen is) + 10% (leven op een bouwplaats) + 10% (overige geluidsoverlast) + 5% (schotten voor ramen) = 95%. Dit komt neer op 15,83% per maand gedurende zes maanden.
- aan [geïntimeerde 5] komt een totale huurprijsvermindering toe van 40% (zaaggeluiden) + 30% (dieseldampen, omdat haar appartement op de eerste verdieping gelegen is) + 10% (leven op een bouwplaats) + 10% (overige geluidsoverlast) + 5% (schotten voor ramen) = 95%. Dit komt neer op 15,83% per maand gedurende zes maanden.
- aan [geïntimeerden 6] komt een totale huurprijsvermindering toe van 40% (zaaggeluiden) + 0% (dieseldampen, omdat hun appartement op de zevende verdieping gelegen is) + 10% (leven op een bouwplaats) + 10% (overige geluidsoverlast) + 5% (schotten voor ramen)+ 5% (trap/privacy) = 70%. Dit komt neer op 11,67% per maand gedurende zes maanden.
Voor zover [geintimeerden] zich nog beroepen hebben op andere aspecten van door hen ondervonden overlast, ziet het hof geen aanleiding om daar nog een afzonderlijk percentage voor toe te kennen. Die aspecten, zoals bijvoorbeeld gevaren voor schoolgaande kinderen, of bewoners in een rolstoel die via de bouwplaats het appartementencomplex moeten verlaten, zijn naar het oordeel van het hof al verwerkt in de hierboven genoemde percentages.
6.11.5.[geintimeerden] hebben in de toelichting op grief 2 in incidenteel hoger beroep nog aandacht gevraagd voor het feit dat Vesteda aan de bewoners van het appartement [straatnaam] [huisnummer 7] een aanzienlijk hogere huurprijsvermindering heeft gegeven, te weten een huurprijsvermindering van 100% over de maanden september en oktober 2017, 25% over de maanden november 2017 tot en met februari 2018 en daarnaast een eenmalige uitkering van € 2.500,--. Volgens [geintimeerden] is de door hen ondervonden overlast vergelijkbaar aan de overlast die de bewoners van [straatnaam] [huisnummer 7] hebben ondervonden, en moet de aan hen toekomende huurprijsvermindering dus op een hoger bedrag worden vastgesteld dan de kantonrechter heeft gedaan.
6.11.6.Het hof ziet daarin geen aanleiding voor een ander oordeel. De situatie van de bewoners van het appartement [straatnaam] [huisnummer 7] was uitzonderlijk. Dat heeft de advocaat van [geintimeerden] zelf ook geschreven bovenaan blz. 4 van haar brief van 26 oktober 2017. Daar is gemeld dat op het adres een gezin woont met vijf kinderen, waaronder twee baby’s, dat voor de ramen van dit appartement het langst, ruim vier aaneengesloten weken, schotten geplaatst zijn geweest, waardoor deugdelijke ventilatie niet mogelijk was, dat de hoogwerkers in die periode dagelijks urenlang hebben staan ronken op 30 centimeter afstand van dit appartement, terwijl de dieseldampen de hele dag in het appartement bleven hangen en dat tijdelijk vervangende woonruimte zou moeten worden geboden. [geintimeerden] hebben onvoldoende onderbouwd dat de door hen ondervonden overlast vergelijkbaar was aan de overlast die de bewoners van [straatnaam] [huisnummer 7] hebben ondervonden. Daar komt bij dat [geintimeerden] geen rechten kunnen ontlenen aan gunsten die Vesteda aan een individuele andere huurder heeft verleend (net zo min als Vesteda kan verlangen dat [geintimeerden] genoegen nemen met de regeling die Vesteda in haar brief van 16 november 2017 aan alle huurders heeft aangeboden). Het hof verwerpt dus grief 2 in incidenteel hoger beroep.
6.11.7.Vesteda heeft in de toelichting op haar grieven 5 en 6 in principaal hoger beroep nog aangevoerd dat de kantonrechter bij de berekening van het bedrag van de huurvermindering ten onrechte uit is gegaan van een bedrag inclusief de servicekosten en de huurprijs voor een parkeerplaats. Volgens Vesteda had de kantonrechter de kale huur van de woonappartementen tot uitgangspunt moeten nemen. [geintimeerden] hebben dat niet gemotiveerd betwist. Het hof zal daarom de door Vesteda bij randnummer 31 genoemde kale huurbedragen tot uitgangspunt nemen. Het hof tekent daarbij wel aan dat Vesteda daar onder 6 een huurder heeft genoemd die in hoger beroep geen partij is (zie rov. 6.2.1 van dit arrest). Als daarmee rekening wordt gehouden, kan worden uitgegaan van het volgende overzicht met achtereenvolgens kale huur, percentage van de huurvermindering en het door Vesteda terug te betalen bedrag:
- 1. [geïntimeerden 1] € 1.530,20 x 65% = € 994,63;
- 2. [geïntimeerde 2] € 1.444,85 x 65% = € 939,15;
- 3. [geïntimeerden 3] € 1.466,95 x 45% = € 660,13;
- 4. [geïntimeerden 4] € 1.143,96 x 95% = € 1.086,76;
- 5. [geïntimeerde 5] € 1.300,-- x 95% = € 1.235,--;
- 6. [geïntimeerden 6] € 1.420,57 x 70% = € 994,40.
6.11.8.Het bovenstaande brengt mee dat de grieven in incidenteel hoger beroep geen doel hebben getroffen, terwijl de grieven in principaal hoger beroep wel ten dele terecht zijn voorgedragen. Het bestreden vonnis moet worden vernietigd voor zover het betreft de veroordeling van Vesteda tot betaling van:
- 1. € 1.594,86 aan [geïntimeerden 1] ;
- 2. € 1.520,78 aan [geïntimeerde 2] ;
- 3. € 1.542,44 aan [geïntimeerden 3] ;
- 4. € 1.316,14 aan [geïntimeerden 4] ;
- 5. € 1.773,-- aan [geïntimeerde 5] ;
- 6. € 1.489,18 aan [geïntimeerden 6] .
Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, Vesteda veroordelen tot betaling van de aan het slot van rov. 6.11.7 genoemde bedragen.
De proceskosten van het geding bij de kantonrechter en de buitengerechtelijke kosten
6.12.1.Het hof komt evenals de kantonrechter tot de beslissing dat de vordering van [geintimeerden] ten dele toewijsbaar is. De bedragen die het hof toewijst, verschillen overigens niet veel van de huurkorting van € 145,-- per maand gedurende zes maanden (in totaal € 870,--) die Vesteda bij haar brief van 16 november 2017 heeft aangeboden. Omdat Vesteda in dit geding heeft bepleit dat de vordering geheel diende te worden afgewezen, beschouwt het hof Vesteda toch als de in eerste aanleg grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Daarbij past een veroordeling van Vesteda in de proceskosten van het geding bij de kantonrechter. Het hof zal het beroepen vonnis dus bekrachtigen, voor zover het betreft de veroordeling van Vesteda in de proceskosten.
6.12.2.De kantonrechter heeft Vesteda veroordeeld om aan de eisers in eerste aanleg € 1.070,11 te betalen ter zake buitengerechtelijke kosten. Tegen die beslissing heeft Vesteda geen afzonderlijke grief gericht, afgezien van het feit dat zij in hoger beroep heeft geconcludeerd tot het geheel afwijzen van de vorderingen van [geintimeerden]
Omdat de grieven in principaal hoger beroep slechts ten dele doel treffen en de vordering van [geintimeerden] ten dele wordt toegewezen, zal het hof dit onderdeel van het vonnis (de door Vesteda niet afzonderlijk bestreden toewijzing van € 1.070,11 ter zake buitengerechtelijke kosten) bekrachtigen. Daarom kan verder in het midden blijven dat Vesteda een van de eisers uit het geding in eerste aanleg, ten gunste van wie de veroordeling ter zake buitengerechtelijke kosten mede is uitgesproken, niet in dit hoger beroep heeft betrokken.
Proceskosten hoger beroep en afwikkeling
6.13.1.Het principaal hoger beroep heeft ten dele doel getroffen. Beide partijen zijn in principaal hoger beroep dus over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld. Het hof zal de proceskosten van het principaal hoger beroep daarom compenseren tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen.
6.13.2.Het hof heeft de grieven van [geintimeerden] in incidenteel hoger beroep verworpen. Het hof zal [geintimeerden] daarom veroordelen in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep.
6.13.3.Uit al het voorgaande volgt de onderstaande uitspraak.