ECLI:NL:GHSHE:2021:309

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
20-002920-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor overtreding van de Wegenverkeerswet met voorwaardelijk deel en proeftijd

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor het besturen van een auto met een ongeldig verklaard rijbewijs, wat in strijd is met artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van 6 weken opgelegd, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen wat betreft de bewezenverklaring, maar de straf zou moeten worden vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging in overweging genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 januari 2019 te Susteren een auto bestuurde, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit gedrag werd als ernstig beschouwd, vooral gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Na afweging van de omstandigheden, waaronder de recidive van de verdachte, heeft het hof besloten om de gevangenisstraf te handhaven, maar met een voorwaardelijk deel. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Dit besluit is genomen om de ernst van het bewezenverklaarde te onderstrepen en om de verdachte te stimuleren zich in de toekomst aan de wet te houden. Het hof heeft ook rekening gehouden met de recente herverkrijging van het rijbewijs door de verdachte, wat heeft geleid tot enige matiging van de straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002920-19
Uitspraak : 28 januari 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 18 september 2019 in de strafzaak met parketnummer 96-001363-19 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van ‘overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen ten aanzien van de bewezenverklaring, ten aanzien van de strafoplegging het vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Namens de verdachte is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis van de politierechter en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf en de strafmotivering en met aanvulling van de door de politierechter aangehaalde wetsartikelen.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft in hoger beroep bepleit dat aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd, dan wel een andere strafmodaliteit, zoals een taakstraf. In het geval het hof mocht overwegen aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, heeft de verdediging bepleit, gezien ook het taakstrafverbod, om het onvoorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf te beperken tot de duur van 1 dag.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij op 2 januari 2019 te Susteren een personenauto heeft bestuurd, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs ongeldig was verklaard. Door aldus te handelen heeft de verdachte ervan blijk gegeven zich niets gelegen te laten liggen aan de beslissing van het CBR tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
Het hof heeft acht geslagen op de binnen de rechterlijke macht ontwikkelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Het oriëntatiepunt voor het besturen van een motorrijtuig met een ongeldig verklaard rijbewijs is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Het hof houdt in het nadeel van de verdachte in het bijzonder rekening met de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 november 2020. Daaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde reeds tweemaal onherroepelijk was veroordeeld voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs: bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 9 mei 2014 is de verdachte daarvoor veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, en bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 5 oktober 2017 is de verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag en 50 uren taakstraf, subsidiair 25 dagen hechtenis. Laatstgenoemde taakstraf had de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde verricht. Daaruit volgt dat het bepaalde artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, het zogenoemde taakstrafverbod, van toepassing is. Uit voornoemde twee strafopleggingen volgt voorts dat de verdachte, in afwijking van voornoemd oriëntatiepunt, tot tweemaal toe door rechterlijke colleges in de strafoplegging “een kans” is gegeven. In plaats van “die kansen” met beide handen aan te grijpen en niet opnieuw een auto te gaan besturen met een ongeldig verklaard rijbewijs, heeft de verdachte dat toch opnieuw gedaan.
Reeds vanwege het taakstrafverbod is oplegging van uitsluitend een taakstraf zoals door de verdediging is verzocht, niet mogelijk. Hetgeen de verdediging voorts heeft bepleit ten aanzien de strafoplegging doet onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde, mede gelet ook op de voornoemde recidive.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, en rekening houdend met de recidive, kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Voorts houdt het hof er bij de strafoplegging rekening mee dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte, nadat hij een gezondheidsverklaring heeft ingediend bij het CBR, divisie Rijgeschiktheid, en een gesprek heeft gehad met een psycholoog, sedert 3 april 2020 weer de beschikking heeft over een rijbewijs. Dat brengt het hof tot enige matiging in het onvoorwaardelijk gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf.
Het hof is van oordeel dat een gevangenisstraf waarbij een groot deel voorwaardelijk wordt opgelegd passend en geboden is. Met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij zal het hof aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf niet een proeftijd verbinden van twee jaren, maar van drie jaren. Het hof beoogt hiermee de verdachte een sterke prikkel te geven zich in de toekomst te onthouden van het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegend zal het hof de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur 6 weken waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Aanvulling van de toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft geconstateerd dat ingevolge het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 november 2020 artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Nu het hof komt tot oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zijn eveneens de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht van toepassing, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 28 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. S. Riemens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.