ECLI:NL:GHSHE:2021:3073

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
20-001225-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake drugshandel en betrokkenheid bij de invoer van PMK

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor het medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in de Opiumwet, en het medeplegen van overtreding van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën. De rechtbank had vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de invoer van PMK, een stof die gebruikt wordt voor de vervaardiging van drugs. De verdachte ontkende echter enige kennis te hebben van de illegale lading en beweerde enkel aanwezig te zijn geweest om een legitieme lading antivries op te halen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken heeft gewogen. Het hof concludeert dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van de illegale lading en dat zijn ontkenningen niet geloofwaardig zijn. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidt tot een lagere straf dan oorspronkelijk opgelegd. De verdachte krijgt een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001225-18
Uitspraak : 16 april 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van
29 maart 2018 in de strafzaak met parketnummer 03-864021-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1946,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank verdachte ter zake van:
feit 1: medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door anderen middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) trachten te verschaffen,
in eendaadse samenloop met
feit 2: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 2 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, opzettelijk begaan,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft voorts de teruggave gelast van een geldbedrag van € 400,00, een geldbedrag van € 3.080,00 en een geldtelmachine.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Door en namens verdachte is integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, onder aanvulling van de gronden waarop dit berust en met verbetering van de kwalificaties.
Het hof vult de bewijsoverweging van de rechtbank aan met de volgende overweging.
Verklaring van verdachte in hoger beroep
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, evenals bij de rechtbank, verklaard dat hij was benaderd voor het afnemen van een partij ruitensproeier vloeistof en dat hij daarom in de loods was. Hij had op dat moment nog nooit van PMK gehoord en wist niet waar de andere aanwezigen het over hadden. Hij ontkent te hebben geweten dat er zich PMK tussen de lading had moeten bevinden en ontkent dat hij daar naar op zoek was toen hij in de loods aanwezig was samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Hij is twee keer in de loods geweest. Hij had zelf geen sleutel van de loods.
Het hof overweegt als volgt.
Het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
Daaruit kan worden afgeleid dat op 1 juni 2013 een container met nummer PCIU2064806 bestemd voor ‘ [naam container] (…)’ met inhoud 833 verpakkingen antivriesvloeistof in Antwerpen is gelost, maar dat zich in de lading evenwel ook flessen met daarin PMK bevonden. Het totaalgewicht van de lading PMK betrof 2.106 kg, ca. 1.800 liter. De Belgische autoriteiten hebben 540 flessen geleegd en de inhoud vervangen door water met een bruine kleurstof. Eén van de flessen werd gevuld met substitutievloeistof en 100 ml. PMK. In de container werd een peilbaken bevestigd. Deze container is vervolgens door de politie geobserveerd waarbij gezien werd dat de container naar een bedrijventerrein aan de Kennedylaan in Valkenswaard werd gebracht. Op 5 juni 2013 werd de lading in een loods doorzocht waarbij aanwezig waren [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte. In het OVC-gespreksverslag dat hiervan is opgemaakt, vallen onder meer de volgende gesprekspunten op waarbij verdachte (T) gespreksdeelnemer is:
“A: Zo.
T: Wat zou er in? Voor de zekerheid zullen we maar eens even.. Ja. Ja. Het ruikt niet hé anti-vries.
A: Nou het ruikt wel, als het goed ruikt het wel een beetje ja ..onverstaanbaar..
T: Ruik jij niks?
A: Nee dit niet.
[…]
T: Het belangrijkste is als ik er zo snel mogelijk negentien (19) klaar zet. Die moeten ze hebben.
A: Die mensen worden zenuwachtig?
T: Ja.
A: Dan zullen we maar eens gauw die dingen er op zetten.
[…]
Opmerking verbalisanten: laad- en losgeluiden in en rondom de container
T: In principe zijn ze iets zwaarder want het spul is zwaarder.
A: Ja.
T: Ik kan me niet voorstellen dat het hier in zit.
A: Het zou ook wel lekker slim zijn als die dozen er precies hetzelfde uit zouden zien.
T: Nou.. nou.. Dan moeten we dadelijk alles na gaan kijken. Nee dat zal toch niet. Ze zijn gemerkt, dat moet. Nee dat is..
T: Ik kan me niet voorstellen dat ze nou in één (1) doos verschillende dingen doen hè.
T: Ruik jij eens? Ik ruik niks.
A: Je ruikt bijna niets nee. Maar het moet wel daarin.
T: Het spul dat we hebben dat stinkt!!!
A: Een beetje zuur?
T: Nee.. een beetje.. het lijkt wel anijs.
A: Nou.. onverstaanbaar..
T: Dat mag beslist niet knoeien want als dat knoeit in een doos dan ruikt heel de auto daar naar. Nou deze.
[…]
T: Het is niet blauw. Ja, het is dit.
A: Ja, nou het is..
T: Maar hoeveel zit er in?
A: Misschien andere kleur? Zou maar een beetje oppassen met die knoeierij hoor.
T: Ja, maar ja.
[…]
T: Ja, ze hebben ze overgegoten. Ze hebben de flessen leeg gegoten en dat spul erin.
[…]
T: Ruik jij eens?
A: Nou, dit is het wel. Dit is ook een hele andere kleur.
T: Ruik jij dit?
A: het is ook veel dikker. Veel ..uh.. viscositeit is ..uh.. te laag.
T: Zouden ze dan allemaal in het plastic zitten?
A: Ik ga er van uit dat ze die dozen hebben opengemaakt..
T: Die hebben ze opengemaakt.
[…]
T: Nee. Ja, ik ga ervan uit als ze zo gesloten zijn dat het nog steeds dezelfde zijn. Anders hangen we er echt in. Dan moeten we al die dozen gaan kijken. Zal toch niet gebeuren.
[…]
T: Nou ik heb iets gevonden. Luister, dozen waar het spul in zit, alles hetzelfde alleen staat hier een stempel op met twintig (20) graden. Alle dozen waar geen stempel... Ik heb er een paar geprobeerd, ook van daaruit, waar de stempel niet opstaat, daar zit het spul in.
[…]
T: Ik heb dus honderdtweeëndertig (132) dozen met drugs nu.
We kunnen ‘m morgenochtend…
[…]
T: Ik moet hebben, ik moet hebben voor de Chinezen vijftig (50) dozen. Die moeten tweehonderd (200) liter hebben. Dus iedere doos is vier (4) liter, dus je hebt vijftig (50) dozen, die moeten wij apart zetten. Die komen vandaag of morgen. En dan hij, neemt morgen waarschijnlijk twee (2) keer ditzelfde mee.
[…]
T: Ik doe die deur dicht want ik vind het niet fijn als die open staat.
E: Ja, het is wel voordelig. Dan denken ze juist dat er niks aan de hand is.
T: Wat?
E: Als de deur open is, is dat juist transparant.
T: Ja, dat is ook zo.
[…]
A: Dan mag je wat mij betreft wel gaan.
T: Nee, ik moet wachten want [betrokkene 2] (fon.) en [betrokkene 3] (fon.) komen dadelijk nog terug en ik kom ook nog met Chinezen mee.
A: Vandaag?
T: Ja, die nemen vijftig (50) mee.
A: En hoe laat gaat dat gebeuren?
T: Vijf (5) uur.
A: Dat is, nu ongeveer. Hier, bijna vijf (5) uur. Zevenenveertig (47) ..onverstaanbaar..
E: Dan kunnen we beter die vijftig (50) daar neer zetten Ton?
T: Oké kom, kwart over vijf (5) he?
E: Dan kunnen we beter die (50) neerzetten.
T: Ja is goed, drie (3), drie (3) pallets.
[…]
T: Ja, wegbrengen. Nee ..onverstaanbaar.. Kwart over vijf (5)
A: Komen die Chinezen langs dan?
T: Kwart over vijf (5).
A: Komen die Chinezen dan?
T: Ja, nee, ik kom die om kwart over vijf (5) ophalen. […]
T: Dus dit is weg, dat gaat dadelijk met de Chinezen mee.
[…]
Opmerking verbalisanten: er is een inkomend pingbericht hoorbaar
A: Jij komt terug?
T: Ja?
E: Zullen we?
T: Wat? […]
T: Nee, die zitten niet bij Jagershorst. Tegenover Jagershorst.
E: Tegenover?
T: Ja.
E: Sjonge, jonge.
T: ..onverstaanbaar.. licht bejaard ..onverstaanbaar.. in het Chinees ..onverstaanbaar..
T: Oké [betrokkene 1] , we zijn effe weg hé, ik kom dadelijk terug
A: Met die Chinezen?
T: Ja. En die laaien dan die vijftig (50) in?
E: Doei.
A: Ja, succes. […]”
Het hof leidt uit bovenstaande fragmenten van het gesprek in de loods in het bijzonder verdachtes betrokkenheid en wetenschap af ten aanzien van de lading PMK die zich in deze container onder een deklading van antivries bevond. De door verdachte gedane uitlatingen tijdens het doorzoeken van de lading in de container vallen op geen enkele wijze te verenigen met zijn in hoger beroep gegeven lezing dat hij daar aanwezig was enkel om de voor hem bestemde lading antivries c.q. ruitenwisservloeistof op te halen en geen wetenschap van de PMK droeg. Uit zijn uitlatingen blijkt onmiskenbaar dat hij wel degelijk wist dat zich PMK in de lading moest bevinden (“het spul is zwaarder”, “Het spul dat we hebben dat stinkt!!!”, “het lijkt wel anijs”, “Dat mag beslist niet knoeien want als dat knoeit in een doos dan ruikt heel de auto daar naar”). Ook blijkt daaruit dat hij wist voor wie de lading, althans een deel daarvan bestemd was (“Ik moet hebben, ik moet hebben voor de Chinezen vijftig (50) dozen. Die moeten tweehonderd (200) liter hebben” en andere gespreksfragmenten waaruit blijkt dat een stel Chinezen zouden komen om een deel van de lading in ontvangst te nemen) en dat hij wist dat het ging om drugs (“Ik heb dus honderdtweeëndertig (132) dozen met drugs nu”). Ook uit het feit dat hij met [medeverdachte 1] praat over of de deur van de loods wel of niet dicht moet blijkt zonneklaar dat hij wist van de verboden lading. In het geval verdachte daadwerkelijk in de veronderstelling verkeerde dat de lading volledig legitiem was, vermag het hof niet in te zien waarom “transparantie” naar de buitenwacht belangrijk is en waarom men kennelijk vooral niet mag denken “dat er iets aan de hand is”.
De verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep uitgebreid bevraagd over deze fragmenten. Bij die gelegenheid heeft de verdachte nagelaten een geloofwaardige en adequate verklaring te geven die redelijke twijfel over zijn betrokkenheid bij de invoer van PMK kan zaaien of kan leiden tot een andere dan ’s hofs hierboven weergegeven duiding van het gesprek.
Het hof heeft in de blote ontkenning van de verdachte dat hij die hem belastende uitlatingen heeft gebezigd noch anderszins in het dossier aanknopingspunten gevonden om de hierboven genoemde in het oog springende uitlatingen niet aan de verdachte toe te schrijven, te minder nu toch de verdachte ten aanzien van veel andere – minder belastende
fragmenten – die ook aan hem worden toegeschreven wél heeft bevestigd dat hij die uitlatingen heeft gedaan.
Uit met name het hiervoor weergegeven OVC-gesprek in onderling verband en samenhang bezien met de overige door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van drugs heeft verricht en dat zijn opzet daar ook op was gericht. De door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring vindt geen steun in het dossier en is van onvoldoende gewicht om op geloofwaardige wijze het bewijs te ontkrachten.

De kwalificatie komt als volgt te luiden:

Het bewezenverklaarde onder 1 en 2 levert op:
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
en
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, opzettelijk begaan.
Het hof vult de strafmotivering van de rechtbank aan met de navolgende overweging met betrekking tot de straf en de redelijke termijn in hoger beroep.
Naast hetgeen in eerste aanleg reeds is opgemerkt over de persoonlijke omstandigheden van verdachte, heeft de raadsman in hoger beroep nog aangevoerd dat verdachte een man op leeftijd is met serieuze hartproblemen en dat hij slechts een beperkte rol heeft gespeeld in de tenlastegelegde feiten. De verdediging heeft oplegging van een geheel voorwaardelijke straf dan wel een straf gelijk aan het voorarrest bepleit.
Ook heeft de raadsman bepleit dat bij de strafoplegging rekening wordt gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof ziet, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding om te komen tot een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Redelijke termijn in hoger beroep
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 1 oktober 2013, de dag waarop verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 29 maart 2018 en heeft geconstateerd dat, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van het onderhavige onderzoek, sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met 18 maanden. Het hof neemt deze constatering over.
De verdachte heeft op 9 april 2018 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 16 april 2021, ruim 3 jaar na het instellen van het hoger beroep. De behandeling in hoger beroep wordt dan ook niet afgerond met een eindarrest binnen 2 jaren na het ingestelde hoger beroep. In hoger beroep is derhalve sprake van een schending van de redelijke termijn en wel met een periode van ruim 1 jaar. De totale overschrijding van de redelijke termijn komt daarmee op ruim 30 maanden. Het hof ziet hierin aanleiding om een lagere straf op te leggen dan het zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijding.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden op zijn plaats zou zijn. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, zal het hof in plaats daarvan een gevangenisstraf opleggen voor de duur van
18 maanden, met aftrek van voorarrest.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder en mr. I. Kroes, griffiers,
en op 16 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.