ECLI:NL:GHSHE:2021:3063

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
200.299.084_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht als nevenvoorziening bij echtscheiding en de ingangsdatum van de uitvoerbaarheid

In deze zaak gaat het om een incidenteel verzoek van de vrouw tot schorsing van de werking van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de rechtbank, waarin het huurrecht van de echtelijke woning aan de man is toegekend. De vrouw, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen op het onderdeel dat betrekking heeft op het huurrecht van de echtelijke woning en te bepalen dat dit recht aan haar wordt toegekend. De rechtbank had eerder op 29 juli 2021 de echtscheiding uitgesproken, maar deze was nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 september 2021 is gebleken dat de vrouw inmiddels de woning heeft verlaten en dat de man de sloten heeft vervangen. De vrouw huurt nu een kamer bij haar voormalige werkgever, terwijl haar kinderen bij haar ouders in Servië verblijven. Het hof heeft vastgesteld dat beide partijen in de veronderstelling verkeerden dat de vrouw de woning binnen een maand na de beschikking diende te verlaten, maar heeft hen erop gewezen dat het huurrecht als nevenvoorziening bij echtscheiding pas kan ingaan op de datum van inschrijving van de echtscheiding.

Het hof concludeert dat, zolang de echtscheidingsbeschikking nog niet is ingeschreven, de toekenning van het huurrecht niet daadwerkelijk uitvoerbaar is en dus ook niet kan worden geschorst. Het verzoek van de vrouw tot schorsing wordt afgewezen, en het hof compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 oktober 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 oktober 2021
Zaaknummer: 200.299.084/02
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/285879 / FA RK 20-4561 + C/03/288722 / FA RK 21-621
op het incidenteel verzoek in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het incident en in de bodemprocedure in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Kurt-Geçoğlu,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het incident en in de bodemprocedure in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat ten tijde van indiening verzoek: mr. S.L.M. van Venrooij,
advocaat met ingang van 30 september 2021: mr. Y.G.M.J. Breukers.
In het kort
Deze zaak gaat over het incidenteel verzoek van de vrouw tot schorsing van de werking van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de rechtbank voor zover daarbij het huurrecht van de echtelijke woning aan de man is toegekend.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 29 juli 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 augustus 2021, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen op het onderdeel dat ziet op het huurrecht van de echtelijke woning en te bepalen dat het huurecht van de echtelijke woning aan haar wordt toegekend. Dit verzoek in de bodemprocedure is gekenmerkt met zaaknummer 200.299.084/
1en wordt nu nog niet behandeld.
In het incident, waarop het hof in deze beschikking beslist, heeft de vrouw verzocht te bepalen dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van het onderdeel van de bestreden beschikking ten aanzien van het huurrecht van de echtelijke woning wordt geschorst. Aan het incident heeft het hof zaaknummer 200.299.084/
2verbonden.
2.2.
Bij verweerschrift met één bijlage, ingekomen ter griffie op 9 september 2021, heeft de man verzocht de vrouw in het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het door haar verzochte af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen onder bekrachtiging van de bestreden beschikking, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden en het verzoek tot schorsing af te wijzen met veroordeling van de vrouw in de kosten van het incident, althans kosten rechtens.
2.3.
Het incident is behandeld op 14 september 2021. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen:
  • de vrouw met mr. Kurt-Geçoğlu;
  • de man met mr. Van Venrooij.
De vrouw is hierbij bijgestaan door een tolk in de Servische taal, mevrouw L. Pomper (tolkennummer 1238).
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V-formulier met bijlagen van mr. Kurt-Geçoğlu van 13 september 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 30 november 2018 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van partijen zijn geen kinderen geboren. Wel had de vrouw al twee kinderen uit een eerdere relatie: de 16-jarige [minderjarige 1] en de 13-jarige [minderjarige 2] . Deze kinderen wonen bij de vrouw en maakten onderdeel uit van het gezin van partijen in de echtelijke woning.
3.2.
Bij de bestreden beschikking (29 juli 2021) heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking nog niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover nu van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man huurder zal zijn van de echtelijke woning, met dien verstande dat de vrouw een termijn van één maand vanaf de datum van de beschikking zal worden gegund om samen met haar kinderen andere woonruimte te vinden.
3.3.
Bij het onderhavige verzoek heeft de vrouw verzocht de werking van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking te schorsen ter zake van de toekenning van het huurrecht.
Voor de stellingen van partijen verwijst het hof naar de inhoud van de stukken.
3.4.
Op de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat de vrouw inmiddels de woning heeft verlaten en dat de man eind augustus 2021 de sloten heeft vervangen. De vrouw huurt nu een kamer bij haar voormalige werkgever en haar kinderen verblijven bij haar ouders in Servië.
Het hof overweegt als volgt.
3.5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat beide partijen in de veronderstelling verkeerden dat de vrouw binnen één maand na datum beschikking rechtbank de echtelijke woning diende te verlaten. Partijen hebben hier ook naar gehandeld en zij hebben beiden hun maatregelen getroffen. Het hof heeft partijen op de mondelinge behandeling erop gewezen dat het toekennen van het huurrecht als nevenvoorziening bij echtscheiding echter niet eerder kan ingaan dan op de datum van de inschrijving van de echtscheiding. Het hof constateert dat partijen, en hun advocaten, zich dit niet hebben gerealiseerd, hetgeen gelet op de bestreden beschikking, ook niet onbegrijpelijk is. Het hof verwijst voor zijn oordeel naar de conclusie van de AG mr. F.F. Langemeijer van 10 november 2017 (vindplaats ECLI:NL:PHR:2017:1253) en de daar genoemde memorie van toelichting:
“Bij het bepalen van het tijdstip waarop de ene echtgenoot huurder wordt en de andere echtgenoot zijn huurrecht verliest, heeft de rechter enige vrijheid, met dien verstande dat dit tijdstip nimmer kan liggen vóór de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.”
Vgl. Asser/Rossel en Heisterkamp, 7-II, 2017/309, onder verwijzing naar de MvT (vaststelling titel 7.2 BW), Kamerstukken II 1997/98, 26 089, nr. 3, blz. 49.
Zoals op de mondelinge behandeling door partijen is bevestigd, is echtscheiding nog niet ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
3.5.2.
Dit betekent dat de toekenning van het huurrecht door de rechtbank weliswaar uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard, maar dat, zolang de echtscheidingsbeschikking van partijen nog niet is ingeschreven in de daartoe bestemde registers, dit recht nog niet daadwerkelijk uitvoerbaar is en dus ook niet kan worden geschorst. Kortom: schorsing van een beslissing die nog niet uitvoerbaar is, is niet mogelijk. De vrouw heeft daarom bij haar verzoek tot schorsing op dit moment geen belang.
Het verzoek van de vrouw wordt daarom afgewezen. Het hof komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling of voldaan is aan de schorsingscriteria.
3.5.3.
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen in de proceskosten in het incident. Gelet op de familierechtelijke verhouding tussen partijen, ziet het hof daarvoor geen aanleiding. Het hof compenseert de proceskosten.
3.5.4.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
wijst af het verzoek van de vrouw tot schorsing van de werking van uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
compenseert de proceskosten in het incident, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, A.J.F. Manders, M.I. Peereboom-Van Drunick en is in het openbaar uitgesproken door mr. C.D.M. Lamers op 7 oktober 2021 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.