ECLI:NL:GHSHE:2021:3062

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
200.296.749_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van een geschil tussen ouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van haar minderjarige kind is afgewezen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J.G. van Ek, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de machtiging uithuisplaatsing alsnog te verlenen. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.P.H.J. Hermans, verzoekt om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. De Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (GI) heeft ook een verzoek ingediend in incidenteel hoger beroep om het verzoek van de moeder toe te wijzen.

De zaak draait om de zorg voor de minderjarige, geboren in 2010, die sinds juni 2020 onder toezicht staat van de GI. De moeder en de GI zijn van mening dat de minderjarige in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is. De vader daarentegen stelt dat hij de zorg voor de minderjarige goed kan bieden en dat de situatie bij hem is verbeterd. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 6 september 2021 gehouden, waarbij alle betrokken partijen zijn gehoord.

Het hof overweegt dat de bestreden beschikking van de rechtbank, waarin de machtiging uithuisplaatsing is afgewezen, moet worden bekrachtigd. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de situatie van de minderjarige zodanig is dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is. De ouders zijn niet in staat gebleken om op een goede manier met elkaar te communiceren en de GI moet een strakke regie voeren om de noodzakelijke structuur en duidelijkheid voor de minderjarige te creëren. Het hof benadrukt dat de vader de aanwijzingen van de GI moet opvolgen om een eventuele toekomstige uithuisplaatsing te voorkomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 7 oktober 2021
Zaaknummer : 200.296.749/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/291712/ JE RK 21-917
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.P.H.J. Hermans.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, waarbij de rechtbank het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing ten behoeve van [minderjarige] heeft afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 juli 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat de (verlenging van de) machtiging uithuisplaatsing alsnog wordt verleend, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 augustus 2021, heeft de vader verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, tevens houdende incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 11 augustus 2021, heeft de GI verzocht zowel in principaal hoger beroep als in incidenteel hoger beroep om het verzoek van de moeder in hoger beroep toe te wijzen.
2.4.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 20 augustus 2021, heeft de vader verzocht om de GI in het incidenteel hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek in incidenteel hoger beroep af te wijzen en heeft de vader (nogmaals) verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 september 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Ek;
  • de vader, bijgestaan door mr. Hermans;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.6.
De raad heeft bij brief van 23 juli 2021 bericht tijdens de mondelinge behandeling niet aanwezig te zullen zijn.
2.7.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 3 juni 2021;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 2 september 2021.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
Het gezag over [minderjarige] berust bij beide ouders.
Er is sprake van een co-ouderschapsregeling, die op dit moment niet wordt nagekomen. [minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de moeder. [minderjarige] verblijft op dit moment echter bij de vader.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 25 juni 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 25 juni 2022.
3.3.
Bij beschikking van 1 april 2021 heeft de rechtbank aan de GI een machtiging verleend om [minderjarige] met ingang van 1 april 2021 tot 25 juni 2021 uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
De machtiging uithuisplaatsing is door de GI niet geëffectueerd.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de GI om de aan de GI verleende machtiging uithuisplaatsing te verlengen afgewezen.
3.5.
De moeder en de GI kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten (in principaal en incidenteel hoger beroep)
3.6.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Bij beschikking van 1 april 2021 is er een machtiging uithuisplaatsing verleend. De kinderrechter heeft bij die beschikking overwogen dat [minderjarige] klem zit tussen zijn ouders, waardoor de band tussen [minderjarige] en de ouders nog meer onder druk komt te staan. De vader is onvoldoende in staat om [minderjarige] te begrenzen en om afspraken na te komen die in het belang van [minderjarige] zijn. De vader kan [minderjarige] niet de vaste duidelijke structuur bieden die hij nodig heeft. Volgens de rechter is het voor [minderjarige] noodzakelijk dat hij vanaf een neutrale plek met beide ouders onbelaste contact kan hebben.
[minderjarige] heeft een speciale zorgbehoefte vanwege zijn aandoening (een gesloten bina spifida), waarbij hij meerdere malen per week darmspoelingen nodig heeft. Hierdoor heeft het langer geduurd om een geschikte plek te vinden. Op 24 juni 2021 was er een intake gepland bij [gezinshuis] , een gezinshuis.
De moeder heeft [minderjarige] sinds maart slechts 19 uur gezien. Hij is in drie weken tijd slechts eenmaal op bezoek geweest bij de moeder.
Er is veel schoolverzuim. De vader belast [minderjarige] met volwassen zaken.
De vader stelt weliswaar dat het in zijn thuissituatie beter gaat met [minderjarige] , maar dit is op geen enkele wijze onderbouwd. Ten onrechte is de rechtbank in het standpunt van de vader meegegaan. Zelfs indien de situatie is verbeterd is het vanwege de klempositie waarin [minderjarige] zich bevindt noodzakelijk dat hij op een neutrale plek wordt geplaatst. Van daaruit kan worden bezien of de opvoedvaardigheden van de ouders verbetering behoeven en op welke wijze dit kan geschieden.
3.7.
De GI voert - kort samengevat - het volgende aan.
De ouders kennen een lange hulpverleningsgeschiedenis en worden ieder voor zich ondersteund door gespecialiseerde thuiszorgmedewerkers.
[minderjarige] is destijds onder toezicht gesteld omdat hij niet volledig toekomt aan zijn ontwikkelingstaken. Er is sprake van opstandig, zelfbepalend gedrag, op sociaal-emotioneel gebied sluit [minderjarige] zich af en is er sprake van veelvuldig beeldschermgebruik. Verder wordt [minderjarige] belast met volwassenproblematiek en dreigen er loyaliteitsproblemen.
[minderjarige] heeft op vrijwillige basis tijdelijk verbleven in de [organisatie] . Bij de [organisatie] werd gezien dat [minderjarige] goed meedraaide en dat duidelijke sturing, regels, stabiliteit en afspraken een positief effect hadden. Er was geen schoolverzuim en er kon sprake zijn van onbelast contact met beide ouders.
[minderjarige] zit op de [school] Mytylschool te [plaats] vanwege zijn aandoening. Het is van belang dat hij op deze school kan blijven. Vanwege zijn medische problematiek is het de GI niet gelukt om binnen de termijn van drie maanden een passende plek te vinden. Ten tijde van de mondelinge behandeling in eerste aanleg was deze plek inmiddels wel gevonden bij [gezinshuis] , maar deze is inmiddels vergeven.
Het is van belang dat er voor [minderjarige] een duidelijke gestructureerde opvoedingsomgeving komt waarbij hij zich niet langer in de strijd tussen de ouders bevindt en vanaf welke neutrale plek hij een goed contact met beide ouders kan opbouwen en onderhouden. De GI wenst een plek te vinden waar [minderjarige] langdurig kan verblijven.
De zorgen over [minderjarige] zijn sinds de beschikking van de rechtbank toegenomen. De vader dreigt met de aanvraag van het eenhoofdig gezag en een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] . De moeder weigert om de vader toestemming te geven om met [minderjarige] in het buitenland op vakantie te gaan, hetgeen bij de vader en [minderjarige] meer weerstand oproept.
Bij beide ouders wordt gezien dat [minderjarige] zelfbepalend gedrag laat zien, hij de ouders naar zijn hand probeert te zetten en ze tegen elkaar uit probeert te spelen. Het is van belang dat beide ouders handvatten krijgen om met dit gedrag om te gaan. [minderjarige] moet daarnaast leren dat de ouders ieder voor zich een eigen opvoedstijl hanteren.
De betrokken hulpverleners onderschrijven de positieve ontwikkelingen, zoals door de vader geschetst, niet. De driftbuien zijn weliswaar afgenomen, maar [minderjarige] wordt nog steeds belast met volwassen zaken en is niet in staat om contact te onderhouden met de moeder.
De gewenste verandering, te weten duidelijkheid en structuur, elke dag naar school, begrenzing en het op een gezonde wijze leren uiten van emoties kan enkel vanuit een neutrale plek geschieden. De ouders zijn hiertoe ondanks de jarenlange inzet van hulpverlening niet in staat gebleken. De echtscheiding heeft de strijd tussen de ouders evenmin gestopt.
3.8.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Hij is bereid om alle hulpverlening te accepteren. Hij heeft al de nodige stappen gezet om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] in te vullen conform de overwegingen van de kinderrechter. De computer is weggedaan, de televisie staat niet meer de hele dag aan, [minderjarige] speelt regelmatig met familie en klasgenootjes en de vader zorgt voor een stabiele opvoedsituatie met rust en een duidelijke structuur. Het zelfbepalend gedrag van [minderjarige] is verminderd. De vader beseft dat hij [minderjarige] in het verleden teveel heeft verwend. Vanwege zijn aandoening is [minderjarige] beperkt in zijn doen en laten, hetgeen de vader heeft geprobeerd te compenseren. De vader is nu consequenter en strenger naar [minderjarige] toe. De veranderingen gaan echter niet van de een op de andere dag.
De vader heeft geen procedure omtrent wijziging hoofdverblijf geëntameerd en hij verzet zich niet tegen een contactregeling tussen [minderjarige] en de moeder, hetgeen hij eerder al heeft verklaard. Vanuit de thuissituatie bij de vader kan het contact tussen [minderjarige] en de moeder worden hersteld. De moeder mag [minderjarige] altijd zien en bellen, zolang ze concrete afspraken maakt. De afgelopen periode is er ook omgang en telefonisch contact geweest tussen [minderjarige] en de moeder. De vader kan [minderjarige] echter niet dwingen.
De moeder belast [minderjarige] met volwassenproblematiek.
De GI heeft het verzoek gebaseerd op een verouderde situatie. De heer Greve is nooit bij de vader thuis geweest en de mevrouw Demas is niet op de hoogte. De vader spreekt de systeemtherapeut zelden of nooit. De GTB’ers komen enkel een uur per week bij de vader hetgeen onvoldoende is om een juist beeld van de opvoedsituatie te krijgen.
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het hof is van oordeel dat het in deze zaak om een eerste uithuisplaatsing gaat en niet om een verlenging van een eerdere uithuisplaatsing nu de beschikking van 1 april 2021 niet is geeffectueerd.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.3.
Het hof is op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard van oordeel dat niet voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW.
3.9.4.
Niet in geschil is dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd.
Er zijn op meerdere gebieden zorgen over [minderjarige] . De grootste zorgen zien kortgezegd op het (zelfbepalend) gedrag van [minderjarige] en op de verslechterde relatie tussen [minderjarige] en de moeder.
Het hof stelt voorop dat deze zorgen door het hof worden gedeeld.
3.9.5.
Sinds maart 2021 verblijft [minderjarige] echter volledig bij de vader, aangezien gebleken was dat de moeder de zorg voor [minderjarige] niet langer aan kon. De kinderrechter heeft bij de bestreden beschikking van 17 juni 2021 overwogen dat er sprake was van een relatief nieuwe situatie en dat eerst onder (strakke) regie van de GI vanuit de thuissituatie van de vader bekeken dient te worden of er verdere, voldoende vorderingen kunnen worden gemaakt in het wegnemen van de ontwikkelingsbedreigingen die bij [minderjarige] zijn geconstateerd en in het vormgeven/herstellen van de contacten tussen [minderjarige] en de moeder.
3.9.6.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is desgevraagd gebleken dat er door de GI nog geen concrete invulling is gegeven aan de opdracht die door de kinderrechter is gegeven. Er zijn vanuit voornoemde gewijzigde situatie nog geen verdere concrete maatregelen of acties genomen of ondernomen om de ontwikkelingsbedreigingen bij [minderjarige] weg te nemen.
Daar komt bij dat er inmiddels een andere gezinsvoogd is aangesteld en dat de vakantieperiode heeft plaatsgevonden, zodat bijvoorbeeld niet kan worden beoordeeld of er nog steeds sprake is van veel schoolverzuim bij [minderjarige] en/of er inmiddels meer structuur in de thuissituatie bij de vader is aangebracht, zoals door de vader wordt gesteld.
Met de vader is het hof van oordeel dat de informatie van de GI grotendeels gebaseerd is op de eerdere bevindingen van de systeemtherapeut en de gespecialiseerde thuisbegeleiders (GTB’ers), terwijl is gebleken dat er recent geen afspraken hebben plaatsgevonden tussen de systeemtherapeut en de vader.
Verder is door de GI niet gesteld dat het niet mogelijk is om met de vader samen te werken. De vader heeft verklaard open te staan voor hulpverleningen en/of voor cursussen.
Het hof constateert verder dat de omgang tussen [minderjarige] en de moeder de afgelopen periode door de GI aan de ouders is overgelaten en dat deze situatie in zoverre te vrijblijvend is. Gebleken is dat de ouders niet in staat zijn om op een goede manier met elkaar te communiceren en dat de vader ondersteuning nodig heeft om het contact tussen [minderjarige] en de moeder daadwerkelijk van de grond te krijgen. Het is derhalve aan de GI om een concrete regeling voor te stellen of eventueel begeleiding in te zetten, zodat de omgang duidelijk neergezet wordt en beide ouders weten waar zij aan toe zijn. Op deze wijze kan er voor [minderjarige] de noodzakelijke structuur en duidelijkheid worden gecreëerd.
Door het voeren van een strakke regie, zoals door de kinderrechter reeds is voorgesteld, dient te worden bezien of de ontwikkelingsbedreiging die bij [minderjarige] is geconstateerd vanuit de thuissituatie bij de vader kan worden weggenomen, alvorens tot een eventuele uithuisplaatsing over te gaan.
Daarbij wordt overigens wel uitdrukkelijk aan de vader meegeven dat het noodzakelijk is dat hij de aanwijzingen vanuit de GI en/of de hulpverlening opvolgt, teneinde een eventuele toekomstige uithuisplaatsing af te wenden.
De slotsom
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
17 juni 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, E.M.C. Dumoulin en H.M.A.W. Erven en is op 7 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.