ECLI:NL:GHSHE:2021:3061

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
200.296.916_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de deeltijduithuisplaatsing van een minderjarige bij de tante na het overlijden van de moeder

In deze zaak gaat het om de zevenjarige [minderjarige], die na het overlijden van haar moeder in juni 2017 onder toezicht is gesteld van de Gecertificeerde Instelling (GI). De vader, die alleen het gezag over [minderjarige] heeft, is in hoger beroep gegaan tegen de machtiging van de rechtbank Limburg om [minderjarige] gedeeltelijk uit huis te plaatsen bij haar tante. De vader is van mening dat de uithuisplaatsing niet nodig is en dat hij in staat is om voor zijn dochter te zorgen, ondanks zijn ADHD en de stressvolle thuissituatie. Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige]. De vader heeft een relatie gehad met de overleden moeder van [minderjarige] en heeft sindsdien te maken met financiële problemen en een chaotische thuissituatie, wat een negatieve invloed heeft gehad op de ontwikkeling van [minderjarige]. Het hof heeft geconcludeerd dat de uithuisplaatsing bij de tante de juiste beslissing is, omdat [minderjarige] sinds de uithuisplaatsing rustiger is geworden en beter kan functioneren op school. De vader heeft aangegeven hulp te willen zoeken voor zijn problemen, maar er is momenteel geen zicht op verbetering. Het hof bekrachtigt de eerdere beslissingen van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 7 oktober 2021
Zaaknummer : 200.296.916/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/288145 / JE RK 21-198 en C/03/288928 / JE RK 21-343
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Als informant wordt aangemerkt:
- mevrouw [tante/pleegmoeder] , tante/pleegmoeder van de minderjarige [minderjarige] ,
hierna: de pleegmoeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort
Deze zaak gaat over de zevenjarige [minderjarige] . De rechtbank heeft een machtiging verleend om haar gedeeltelijk uit huis te plaatsen bij haar tante; de vader is het hier niet mee eens.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 15 april 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 juli 2021, en zoals toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, heeft de vader verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing betreft.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 september 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
De pleegmoeder en de raad zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de GI van 13 augustus 2021;
  • de brieven van de raad van 19 juli 2021 en 16 augustus 2021 (tweemaal een afmelding voor het bijwonen van de zitting);
  • de brief van de pleegmoeder, ingekomen ter griffie op 13 september 2021.

3.De beoordeling

3.1.
De vader heeft een relatie gehad met [de moeder] (hierna: de moeder).
Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
De moeder is in juni 2017 overleden. De vader heeft sindsdien alleen het gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 22 april 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 22 april 2022.
Bij de rechtbank
3.3.
De GI heeft de rechtbank verzocht om een machtiging te verlenen om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24 uurs voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikkingen van 15 april 2021, heeft de rechtbank, voor zover relevant, twee machtigingen verleend aan de GI om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg (bij tante) van zondagavond tot woensdag na school en van woensdag na de zwemles tot vrijdag na school: in de ene beschikking met ingang van 15 april 2021 tot 22 april 2021 en in de andere beschikking met ingang van 22 april 2021 tot uiterlijk 22 april 2022.
Bij het hof
3.4.
De vader kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert hij – kort samengevat – het volgende aan.
Het is juridisch niet mogelijk om een deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing uit te spreken terwijl dit niet expliciet is verzocht door de GI.
Er is geen reden om [minderjarige] uit huis te plaatsen en evenmin om deze uithuisplaatsing vervolgens met een jaar te verlengen. Het klopt dat de vader ADHD heeft en dat hij een druk persoon is. Dat wil niet zeggen dat [minderjarige] daardoor wat tekort komt. De vader kan ook rustig een film kijken, tekenen of knuffelen. De vader acht het van belang naar PsyQ te gaan voor zichzelf, maar ook voor [minderjarige] . Als [minderjarige] last heeft van zijn chaotische gedrag, wil de vader dit graag aanpakken. De vader heeft een aanmeldingsbrief van 16 februari 2021 waarin hij is verwezen naar Mondriaan in [plaats]. De wachttijd is nu 78 weken. De huisarts heeft aangegeven niets voor de vader te kunnen doen, omdat de vader geen suïcidale neigingen heeft en niet depressief of schizofreen is. De vader zal daarom moeten wachten.
De rechtbank heeft geen rekening gehouden met het trauma dat [minderjarige] na het overlijden van haar moeder heeft opgelopen. Door de uithuisplaatsing ontstaat een nieuw trauma. [minderjarige] heeft angst dat haar vader haar ook zal verlaten. Ze probeert de tijd te verlengen die zij nu met hem heeft. [minderjarige] is vaak boos en klampt zich aan de vader vast. Er is nu geen rust voor [minderjarige] , totaal niet. [minderjarige] is er continu mee bezig dat ze bij de vader wil zijn.
Op het gebied van school is het voor [minderjarige] wel rustiger geworden, maar dat komt ook omdat de scholen nu wel open zijn. Eerder was er sprake van thuisonderwijs tijdens de lockdown. [minderjarige] kon niet aan thuisonderwijs deelnemen, omdat er een probleem was met internet. Nu is er sowieso meer structuur en rust voor [minderjarige] . Dat het nu beter gaat op school, wil bovendien niet zeggen dat het ook geestelijk goed gaat met [minderjarige] . De vader is wel blij dat [minderjarige] bij een vertrouwd familielid is geplaatst en niet bij een vreemde.
Voordat [minderjarige] uit huis werd geplaatst, is het wel eens voorgekomen dat de vader de hulpverlening heeft afgezegd, dat [minderjarige] te laat bij de bus of op school kwam of dat zij haar brood of haar bril was vergeten op school. Ook was er een voorval waarbij de vader in de tuin was en niet hoorde dat [minderjarige] voor de deur stond. Het lijkt alsof dit met de grootste regelmaat voorkomt terwijl er slechts één incident wordt aangehaald. De vader is niet perfect, maar dat is nog geen reden om [minderjarige] van hem af te pakken.
3.5.
De GI voert in de stukken en op de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende, aan.
Vóór de lockdown was er al sprake van schoolverzuim. De GI heeft lang geprobeerd om de situatie bij de vader stabiel te houden, maar het was niet voldoende. Er is nu nog onvoldoende rust voor [minderjarige] . Dit komt door de vele wisselingen en omdat de vader een groot appèl doet op [minderjarige] ’s loyaliteit. [minderjarige] komt tekort op alle levensgebieden waardoor er steeds grotere zorgen zijn over haar sociaal-emotionele ontwikkeling en haar cognitieve ontwikkeling. De vader lijkt in de overlevingsstand te staan; hij wordt overvraagd en komt afspraken niet na. [minderjarige] zit ook in de overlevingsstand en komt niet toe aan haar verdere ontwikkeling. [minderjarige] maakt zich zorgen om haar vader en hun onderlinge betrokkenheid is groot. [minderjarige] heeft een hechtingsprobleem als gevolg van het overlijden van haar moeder. De GI wil speltherapie starten voor [minderjarige] , maar daarvoor moet er eerst duidelijkheid zijn. De vader bespreekt met [minderjarige] dat hij bezig is met deze rechtszaak. [minderjarige] is vaak onrustig en verdrietig, maar de laatste weken gaat het iets beter. Het zou een opluchting zijn voor [minderjarige] als zij van de vader emotionele ruimte/toestemming krijgt dat ze bij haar pleegmoeder mag zijn. De uithuisplaatsing moet nog een lange periode gecontinueerd worden. De zorgen zijn nog steeds actueel. De vader is zeer impulsief en chaotisch. Het is bijna onmogelijk om een gesprek aan te gaan met hem. Hij kan niet bij het onderwerp blijven en is continu afgeleid. Zorgen kunnen niet met hem worden besproken, omdat hij zich niet kan focussen op het onderwerp. Hij bagatelliseert de zorgen en hij heeft geen probleembesef. Er is geen duidelijkheid over het hulpverleningstraject van de vader. De vader geeft aan dat hij naar PsyQ gaat omdat het moet van de GI, maar niet omdat hij zelf vindt dat hij het nodig heeft.
Sinds de uithuisplaatsing is [minderjarige] rustiger geworden. Ze kan nu een tekening maken zonder afgeleid te worden. Ze leert dingen te vragen in plaats van af te dwingen. [minderjarige] leert ook dat haar tante de baas is en niet zij, zoals zij bij de vader was gewend. School geeft aan dat [minderjarige] geen stress meer heeft: de onrust is weg en ze komt nu beter toe aan haar leerproces. [minderjarige] geeft aan dat ze papa mist, maar dat het fijn is bij tante.
3.6.
Uit de brief van de pleegmoeder blijkt dat [minderjarige] moeite had om de pleegmoeder te vertrouwen, maar dat het vertrouwen nu begint op te bloeien. De pleegmoeder vindt het mooi en waardevol om [minderjarige] ongeremd dingen te horen zeggen. De pleegmoeder wil geen partij kiezen voor of tegen de vader; zij wil alleen een rustig thuishaven bieden voor [minderjarige] .
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.2.
De periode waarvoor de deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is verleend in de eerste bestreden beschikking is verstreken op 22 april 2021. Gelet op het door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de vader een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over deze inmiddels verstreken periode te laten toetsen.
3.7.3.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing en de verlenging daarvan in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk was en ook noodzakelijk is voor de volledige termijn waarvoor hij is verlengd, zijnde tot 22 april 2022.
3.7.4.
Het hof is overtuigd van de goede bedoelingen van de vader. Het hof ziet een vader die veel van [minderjarige] houdt en alles voor haar over heeft. Op de mondelinge behandeling heeft de vader verklaard dat [minderjarige] van hem is afgepakt. Het hof begrijpt dat de vader dit zo voelt. Toch is het niet zo. Het gaat erom wat [minderjarige] nodig heeft om fysiek en geestelijk gezond op te groeien. Naast de liefde van haar vader, heeft [minderjarige] namelijk ook behoefte aan een opvoedingsomgeving waar haar veiligheid, rust, stabiliteit, duidelijkheid en structuur wordt geboden. Dit vraagt om stevig opvoederschap. De vader was niet in staat om [minderjarige] dat te bieden. De vader heeft ADHD en rondom hem was altijd veel stress, chaos en onrust. Aanhoudende financiële problemen en dreigende uithuiszettingen bezorgden de vader (ook) veel spanning. [minderjarige] had hier last van en kwam daarom niet toe aan haar eigen ontwikkelingstaken. [minderjarige] heeft zelf ook ADHD. Daarnaast kampt ze met een hechtingsprobleem en heeft ze een trauma opgelopen door het overlijden van haar moeder, waarvoor ze therapie nodig heeft. Die kon niet worden ingezet omdat de thuissituatie te onrustig was. Het hof gaat niet mee in het standpunt van de vader dat er slechts incidenten worden aangehaald. Daarvoor ging er simpelweg teveel mis. In het geval van [minderjarige] stapelden de incidenten zich op tot een bepaald niveau waarop niet meer kon worden gesproken over incidenten, maar over een structureel tekortschieten in het bieden van voldoende stabiliteit en de zorg. Het was daarom niet langer verantwoord om [minderjarige] volledig thuis te laten wonen.
3.7.5.
De vader is bereid om hulp te zoeken voor zijn persoonlijke problematiek zodat hij weer volledig voor [minderjarige] kan zorgen. Dat is positief. Hij heeft zich in februari 2021 daarvoor aangemeld. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de wachtlijst nu 78 weken is. Op korte termijn is er dus geen concreet zicht op wanneer de vader wordt behandeld. Andere hulp is er nu ook niet. Onder deze omstandigheden is het niet aannemelijk dat er een verbetering zal optreden in de persoonlijke situatie van de vader. Dit betekent dat [minderjarige] uit huis geplaatst moet blijven bij haar tante. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat het sinds de uithuisplaatsing beter gaat met [minderjarige] en dat zij nu wel toekomt aan haar eigen ontwikkelingstaken. Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] nu de rust en de zekerheid heeft dat zij op tijd op school komt en al haar spulletjes bij zich heeft. School geeft aan dat [minderjarige] geen enkele keer meer te laat is geweest of bepaalde spullen niet bij zich had. Het hof constateert dat er daarmee een flinke stressfactor bij [minderjarige] is weggenomen. De school van [minderjarige] geeft verder aan dat [minderjarige] is gegroeid sinds zij bij haar tante is geplaatst; [minderjarige] kan zich beter concentreren en maakt een rustigere indruk. Er lijkt meer ruimte in haar hoofd te zijn om zich de leerstof eigen te maken. [minderjarige] komt nu ook soms naar de leerkracht om te vertellen hoe ze zich voelt. Dit gebeurde voorheen nooit. School zag [minderjarige] namelijk altijd met een neutrale emotie en zij had moeite met het uiten van haar gevoelens. Uit de meest recente brief van JENS van 4 augustus 2021 blijkt dat [minderjarige] zich ontwikkelt op meerdere gebieden, bijvoorbeeld: [minderjarige] luistert naar de pleegmoeder (accepteert haar gezag), [minderjarige] gaat mee in de aangeboden structuur (dag- en nachtritme, ze kan rustig aan tafel zitten en zichzelf aan- en uitkleden), ze heeft nieuwe omgangsvormen geleerd (alsjeblieft/bedankt zeggen en dingen netjes vragen) en ze kan haar gevoel uiten. Het staat voor het hof vast dat de pleegmoeder in staat is gebleken om [minderjarige] het stabiele en veilige opvoedklimaat te bieden dat zij nodig heeft en dat [minderjarige] hier veel baat bij heeft.
3.7.6.
Een actuele zorg is nog wel dat speltherapie voor [minderjarige] ’s trauma nog niet is ingezet, omdat de situatie daar nog steeds te onrustig voor is. [minderjarige] maakt zich grote zorgen om haar vader en dit vormt een te grote blokkade om te beginnen met de therapie. De vader belast [minderjarige] , weliswaar onbedoeld, met zijn uitspraken zoals ‘papa mist je’, ‘ik ga zorgen dat je weer bij papa komt wonen’ en ‘papa is verdrietig’. Het hof begrijpt dat de vader verdriet heeft, maar het is niet goed voor [minderjarige] – een meisje dat net zeven jaar oud is geworden – om geconfronteerd te worden met deze heftige gevoelens van haar vader. Dit maakt [minderjarige] verdrietig en ze gaat zich zorgen maken, omdat ze van haar vader houdt. Daarbij is het ook heel verwarrend voor haar, omdat zij dan niet weet waar zij opgroeit de komende tijd: bij haar tante of toch bij papa. Het zou [minderjarige] goed doen als de vader dit soort uitspraken voor zich houdt en hij zou kunnen accepteren dat [minderjarige] (tijdelijk) niet bij hem kan wonen.
3.7.7.
Tot slot, nu de advocaat expliciet heeft verzocht dat het hof zich hierover uitlaat:
Uit het verzoekschrift eerste aanleg blijkt duidelijk dat de GI heeft bedoeld om een deeltijdmachtiging uithuisplaatsing te verzoeken voor [minderjarige] : een volledige uithuisplaatsing zou namelijk een nieuwe verlieservaring betekenen voor [minderjarige] en de GI wil dat voorkomen. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft de GI dit bevestigd, zoals blijkt uit de eerste bestreden beschikking onder ‘4. De standpunten ter zitting’. Dat het niet in het petitum van de GI is opgenomen, is niet nodig. Het was voor alle betrokkenen immers duidelijk dat het inleidend verzoek van de GI niet gelezen moest worden als een verzoek om [minderjarige] volledig uit huis te plaatsen. Daarnaast is het de rechter volgens vaste rechtspraak toegestaan om het mindere toe te wijzen van wat is verzocht, maar nooit het meerdere. Ook om deze reden gaat deze grief niet op.
3.7.8.
De bestreden beschikkingen worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. Al het overige dat de vader heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikkingen van 15 april 2021 van de rechtbank Limburg (Maastricht) voor zover het de uithuisplaatsing van [minderjarige] betreft;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, J.C.E. Ackermans-Wijn en M.I. Peereboom-Van Drunick en is op 7 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. C.D.M. Lamers in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.