ECLI:NL:GHSHE:2021:3058

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
200.298.994_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige vervangende toestemming voor inschrijving van een minderjarige op basisschool in het kader van ouderlijk gezag

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin aan de vader vervangende toestemming is verleend om hun minderjarige kind in te schrijven op basisschool 'basisschool 2' in de woonplaats van de vader. De moeder verzoekt het hof om vervangende toestemming voor inschrijving van het kind op basisschool 'basisschool 1' in haar eigen woonplaats. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 september 2021, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen en dat er nog geen overeenstemming is bereikt over de zorg- en opvoedingstaken. De moeder heeft betoogd dat de reisafstand voor het kind te groot is als het naar de school van de vader gaat, en dat het sociale leven van het kind zich voornamelijk in haar woonplaats afspeelt. De vader heeft daarentegen betoogd dat het beter is voor het kind om in zijn woonplaats naar school te gaan, omdat dit meer stabiliteit biedt. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en voorlopig vervangende toestemming te verlenen aan de moeder om het kind in te schrijven op basisschool 'basisschool 1'. Het hof benadrukt dat deze beslissing niet definitief is en dat de ouders moeten blijven werken aan hun communicatie en samenwerking in het belang van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 september 2021
(schriftelijke uitwerking vastgesteld op 7 oktober 2021)
Zaaknummer: 200.298.994/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/290372 / FA RK 21-1228
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.B. Spoelstra,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.H.M. van Hout.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 16 juli 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 augustus 2021, heeft de moeder het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en alsnog rechtdoende haar verzoek toe te wijzen, door aan haar vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] als leerling in te schrijven en ingeschreven te houden bij de Openbare Basisschool “ [basisschool 1] ” gevestigd aan [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats moeder] .
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 15 september 2021, heeft de vader het hof verzocht dit beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep – zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden – te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de kosten van het geding in hoger beroep.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 september 2021.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Spoelstra;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Hout;
  • de raad vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde spreekaantekeningen.
2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van 21 september 2021 heeft het hof mondeling uitspraak gedaan. Deze beschikking is de schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak.

3.De beoordeling

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 4 maart 2021 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, voor zover thans van belang, een voorlopige zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] bepaald inhoudende dat [minderjarige] eenmaal per twee weken van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur en eenmaal per twee weken van dinsdag 17:00 uur tot woensdag 17:00 uur bij de vader verblijft. De raad is verzocht om een onderzoek te doen en advies uit te brengen over definitieve zorgregeling.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank aan de vader vervangende toestemming verleend om [minderjarige] in te schrijven op basisschool “ [basisschool 2] ” te [woonplaats vader] . Het meer of anders verzochte, waaronder het verzoek van de moeder om vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op basisschool “ [basisschool 1] ” in [woonplaats moeder] , is afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder heeft in haar beroepschrift en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, betoogd dat de rechtbank ten onrechte aan de vader vervangende toestemming heeft verleend om [minderjarige] in te schrijven op basisschool [basisschool 2] te [woonplaats vader] en het meer of anders verzochte ten onrechte heeft afgewezen, waaronder het verzoek van de moeder om vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op basisschool “ [basisschool 1] ” in [woonplaats moeder] .
Ter onderbouwing van haar grief wijst de moeder erop dat [minderjarige] , gedurende de dagen die zij bij de moeder is, dagelijks in totaal ruim 40,8 kilometer van huis naar school en weer terug zal moeten reizen. De rechtbank heeft de reisafstand tussen het adres van de moeder in [woonplaats moeder] en de basisschool in [woonplaats vader] onvoldoende meegewogen.
Daarbij verwijst de moeder naar het definitieve advies van de raad inzake de zorgreling zoals volgt uit het raadsrapport van 30 juli 2021. De door de raad geadviseerde zorgregeling houdt in dat [minderjarige] een keer per veertien dagen van donderdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur en een keer per veertien dagen van dinsdag 17:00 uur tot woensdag 17:00 uur bij de vader is.
De moeder wijst er verder op dat het sociale leven van [minderjarige] zich overwegend in [woonplaats moeder] afspeelt en ook haar vriendjes en vriendinnetjes in [woonplaats moeder] naar school zullen gaan. [minderjarige] kan bovendien op de huidige locatie van het kinderdagverblijf ook van de voorschoolse opvang gebruik maken en van daaruit naar de school in [woonplaats moeder] worden gebracht.
Dat de moeder geen stabiliteit in haar woonadres zou hebben omdat zij een woning met een tuin in [woonplaats moeder] ambieert is onterecht. Zij staat nu twee jaar op een wachtlijst en het kan 6 tot 7 jaar duren dat zij andere woonruimte heeft. De moeder heeft de door haar voor [minderjarige] beoogde school uitgezocht zodat zij daar kan blijven, ondanks een eventuele toekomstige verhuizing.
Verder betwist de moeder dat zij de optie van de vader niet serieus in overweging neemt zoals de rechtbank overweegt en is de rechtbank ten onrechte uit gegaan van een zekere onwil aan haar kant.
Tot slot benadrukt de moeder dat de vader [minderjarige] alleen heeft aangemeld voor [basisschool 2] en niet voor de voorschoolse opvang (VSO) bij [basisschool 2] ; ook heeft de vader niet met de moeder contact opgenomen om de opvangdagen te bespreken. Hierdoor is er nog niets geregeld voor de voorschoolse opvang die nodig is op de dagen dat de moeder werkt.
3.6.
De vader heeft in zijn verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling betoogd dat het zijn uitdrukkelijke wens is om meer tijd met [minderjarige] door te brengen en dat hij daarom een co-ouderschapsregeling althans een zeer uitgebreide zorgregeling wenst. Het lukt de ouders echter niet om in overleg een gezamenlijk gedragen zorgregeling af te spreken. Deze kwestie ligt nog voor bij de rechtbank.
Het probleem van de ouders is dat zij met elkaar moeten leren communiceren en elkaar weer moeten leren vertrouwen. Daartoe zijn er inmiddels goede stappen gezet door middel van de eerder ingezette hulpverlening.
De vader blijft bij zijn standpunt dat het voor [minderjarige] beter is om in [woonplaats vader] naar school te gaan omdat dit voor haar meer rust en stabiliteit geeft, met als voordeel dat er dan geen gebruik hoeft te worden gemaakt van de VSO en de naschoolse opvang (BSO) omdat zijn ouders in de opvang voorzien. Het is de vraag of het minder reistijd oplevert als [minderjarige] naar een school in [woonplaats moeder] gaat. [minderjarige] heeft ook vriendjes en vriendinnetjes die in [woonplaats vader] naar school gaan en kan voor en na school worden opgevangen door de vader en zijn netwerk. Een wachtlijst bij de kinderopvang hoeft daarom geen belemmering te zijn.
De vader meent dat de moeder de sleutel in handen heeft. Het was destijds haar keuze om in [woonplaats moeder] te gaan wonen. De vader geeft aan dat het voor de moeder mogelijk moet zijn om in [woonplaats vader] te gaan wonen en te werken. Dit zou de reisafstand voor [minderjarige] aanzienlijk beperken. Er is voldoende werk in [woonplaats vader] en haar werkgever heeft ook daar een vestiging.
De moeder heeft bovendien geen enkele binding met [woonplaats moeder] en heeft tijdens de relatie van partijen ook tien jaar in [woonplaats vader] gewoond.
Daarbij komt dat de moeder niet de tijd heeft genomen om met de vader te overleggen over de schoolkeuze van [minderjarige] . Zij heeft enkel de school voorgesteld die volgens haar het beste leek voor [minderjarige] en staat niet open voor inbreng van de vader.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geconstateerd dat de uitvoering van de bestreden beschikking veel logistieke problemen met zich brengt nu [minderjarige] het hoofdverblijf bij de moeder heeft en zij (gemiddeld) de meeste dagen van de week in [woonplaats moeder] verblijft.
Daarbij komt dat de moeder afhankelijk is van de VSO in verband met haar werktijden en deze in [woonplaats moeder] beschikbaar is. De raad adviseert het hof om na te denken over het vaststellen van een voorlopige (tijdelijke) regeling waarbij [minderjarige] in haar woonplaats naar school gaat terwijl de ouders met hulpverlening aan de slag gaan om te zien wat zij in onderling overleg kunnen afspreken
.De raad adviseert de ouders om hun focus uitsluitend te richten op [minderjarige] en wat in haar belang is.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de ene ouder voor de inschrijving van [minderjarige] op een basisschool toestemming van de andere ouder nodig heeft. Indien partijen het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
3.8.2.
Bij een dergelijke beslissing dient de rechter - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de
minderjarige.
3.8.3.
Het hof stelt vast dat partijen nog geen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige] . Evenmin heeft de
rechtbank hierover ten tijde van de mondelinge behandeling van het hof al een beslissing genomen. Naar het hof begrijpt, is het partijen ook nog niet gelukt om met hulp van de reeds ingeschakelde hulpverlening, aanvankelijk via het jeugdhulptraject Nieuw Ouderschap (in het kader van UHA) en later via Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), hun communicatie te verbeteren, te komen tot onderling gedragen besluiten over de verdeling van de zorgtaken en te werken aan herstel van hun onderling vertrouwen.
Het traject bij CJG dat gericht is op de vanuit het UHA geadviseerde gezinsbehandeling ligt op dit moment stil.
Het hof is met de raad van oordeel dat het nu (voorlopig) het meest in het belang van [minderjarige] is dat zij naar school gaat in de woonplaats van haar moeder te [woonplaats moeder] .
Volgens de (voorlopige) zorgregeling, bepaald bij beschikking van de rechtbank van 4 maart 2021, is [minderjarige] door de weeks een nacht in de 14 dagen bij de vader en de rest van de tijd bij de moeder. Daarmee brengt [minderjarige] de meeste tijd (door de weeks) bij de moeder door. Vaststaat dat de voorschoolse opvang van [minderjarige] wanneer zij vanaf [geboortedatum] 2021 in [woonplaats vader] naar school zou gaan, niet (onderling) is geregeld en dat opvang dan nodig is omdat de moeder om 7.00 u met haar werk (in Reuver) moet beginnen.
Wanneer [minderjarige] in [woonplaats moeder] naar school gaat, kan zij daar naar de VSO ( [VSO] ) gaan en vanuit daar naar school worden gebracht. Voorts hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling beiden naar voren gebracht dat zij het gebrek aan onderlinge communicatie als het grootste probleem zien en dat zij daaraan willen werken. Tot slot was tijdens de mondelinge behandeling van het hof niet duidelijk hoe de definitieve zorgregeling zal zijn.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden ziet het hof grond om de beslissing van de rechtbank om de vader vervangende toestemming te verlenen tot inschrijving van [minderjarige] op basisschool “ [basisschool 2] ” in [woonplaats vader] te vernietigen en een tijdelijke regeling te treffen waarbij [minderjarige] het minst moet investeren. Het hof acht het dan ook voorlopig in het belang van [minderjarige] dat zij vanaf het moment dat ze vier jaar wordt naar de basisschool in [woonplaats moeder] zal gaan en zal ook zo beslissen.
Het hof hecht eraan nog het volgende op te merken. Partijen dienen er van doordrongen te zijn dat het hof bij deze beschikking geen definitieve beslissing geeft op het voorliggend verzoek van de moeder dan wel het zelfstandig verzoek van de vader.
Het hof wijst partijen er daarbij nogmaals op dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat zij in hun onderlinge verstandhouding investeren en elkaar helpen, verder het traject via CJG op korte termijn weer oppakken en de noodzakelijk te achten hulpverlening accepteren. Het is noodzakelijk dat de ouders ophouden met ruziemaken en samen kijken welke hulpverlening zij nuttig achten. De ouders moeten hun focus op [minderjarige] houden en niet op wat zij zelf willen. Het is voor [minderjarige] van belang dat zij ervaart en weet dat de ouders zaken die voor haar belangrijk zijn, goed en tijdig regelen. De ouders zijn de belangrijkste mensen in haar leven en als zij het niet met elkaar kunnen regelen, zal dit haar vertrouwen en haar gevoel van veiligheid kunnen aantasten.
3.8.4.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak pro forma aanhouden tot 27 januari 2022, in afwachting van de berichten van de advocaten van partijen.
3.9.
Het hof zal de advocaten van partijen verzoeken het hof uiterlijk twee weken vóór 27 januari 2022 schriftelijk te informeren over de ontplooide initiatieven, over het resultaat van de ingezette hulpverlening en over de wensen omtrent de verdere afhandeling van de zaak, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raad.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , van 16 juli 2021, voor zover daarin aan de vader vervangende toestemming is verleend om [minderjarige] te laten inschrijven op basisschool “ [basisschool 2] ” te [woonplaats vader] en het verzoek van de moeder om vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven en ingeschreven te houden op basisschool “ [basisschool 1] ” te [woonplaats moeder] , is afgewezen;
verleent aan de moeder
voorlopigvervangende toestemming om [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017, in te schrijven op basisschool “ [basisschool 1] ” gevestigd aan [adres] te [postcode] [woonplaats moeder] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere beslissing aan;
verzoekt de advocaten van partijen het hof uiterlijk twee weken vóór 27 januari 2022 schriftelijk te informeren zoals bedoeld onder 3.9 hierboven, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift aan elkaar en aan de raad.
Deze beschikking is gegeven op 21 september 2021 door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, H. van Winkel, A.M. van Riemsdijk in het openbaar uitgesproken door mr. E.M.C. Dumoulin, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 7 oktober 2021 schriftelijk vastgesteld.