ECLI:NL:GHSHE:2021:3053

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
200.296.039_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezagskwesties

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] bij de vader is verlengd. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, stelt dat [minderjarige] bij haar teruggeplaatst had moeten worden. De vader en de gecertificeerde instelling (GI) verzetten zich hiertegen en pleiten voor voortzetting van de uithuisplaatsing. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 september 2021, waarbij de moeder, de vader, de GI en de stiefmoeder aanwezig waren. De raad voor de Kinderbescherming was niet verschenen. Het hof heeft de situatie van de minderjarige beoordeeld, waarbij het belang van de verzorging en opvoeding voorop staat. De moeder heeft aangegeven dat zij aan de voorwaarden voor terugplaatsing heeft voldaan, maar het hof oordeelt dat er onvoldoende duidelijkheid is over haar stabiliteit en de opvoedomgeving die zij kan bieden. De minderjarige ontwikkelt zich goed bij de vader en de stiefmoeder, en het hof besluit de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waardoor de uithuisplaatsing van de minderjarige bij de vader wordt voortgezet tot 28 november 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 7 oktober 2021
Zaaknummer : 200.296.039/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/363193/ JE RK 20-1496_2
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.M.I. van Renterghem-Engelen,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en ook kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] , geboren op
[geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader), advocaat: mr. A. Sanders-Maanurdin;
- [de stiefmoeder] (hierna te noemen: de stiefmoeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 juni 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt, het inleidend verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 juli 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 juli 2021, heeft de vader verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 september 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Renterghem-Engelen;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader, bijgestaan door mr. Sanders-Maanurdin, en de stiefmoeder.
Bijzondere toegang is verleend aan [student-stagiaire] , student-stagiaire van de advocaat van de vader.
2.4.1.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 5 juli 2021;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 6 september 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de in februari 2018 verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 28 november 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 28 november 2021.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 1 mei 2020 uit huis geplaatst bij de andere ouder met gezag, te weten de vader.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader verlengd met ingang van 28 mei 2021 tot uiterlijk 28 november 2021.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
[minderjarige] had bij de moeder moeten worden teruggeplaatst. Zowel de vader als de GI zijn er steeds van uitgegaan dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader tijdelijk was. De moeder heeft aan de door de GI gestelde voorwaarden voor terugplaatsing van [minderjarige] voldaan. Haar woning is opgeruimd. Met de oudere kinderen heeft zij afspraken gemaakt. Verder heeft de moeder een traject bij een psycholoog gevolgd. Hierna heeft zij zich op aandringen van de GI aangemeld voor een uitgebreider GGZ-traject. De intake van dit traject heeft onlangs plaatsgevonden. Hieruit is naar voren gekomen dat er bij de moeder geen sprake is van trauma’s of psychische beperkingen en dat de GGZ geen reden ziet voor behandeling van de moeder. Dit werpt een ander licht op de overweging van de rechtbank dat een door de moeder te starten hulpverleningstraject invloed zal hebben op haar emotionele stabiliteit.
Aan de twee laatste voorwaarden voor thuisplaatsing van [minderjarige] (pedagogische ondersteuning door de triple-p aanpak en verbetering van de communicatie met de vader) is om diverse redenen, die niet aan de moeder te wijten zijn, nog niet toegekomen.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Bij de moeder is nog steeds onvoldoende duidelijk of zij voor langere tijd de benodigde stabiliteit aan [minderjarige] kan bieden. De moeder had geen hulpvraag bij de GGZ.
[minderjarige] gaat sinds de zomervakantie naar groep 4 van de nieuwe basisschool in [plaats] . Hij heeft al vriendjes op school gemaakt. [minderjarige] ontwikkelt zich positief. Hij vindt de situatie tussen de ouders heel ingewikkeld.
Recentelijk is er een nieuwe gezinsvoogd aangetreden. Er is nog geen perspectiefbesluit genomen. De GI heeft pas sinds kort, enkele dagen, de beschikking over de informatie van de moeder over haar intakegesprek bij de GGZ. De GI gaat een en ander in de komende weken intern bespreken. Het is niet zeker of er dan een perspectiefbesluit over [minderjarige] zal worden genomen. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij in ieder geval de komende periode tot 28 november 2021 bij de vader blijft wonen.
3.8.
De vader brengt in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende naar voren.
Het gaat goed met [minderjarige] , ook op school. Het is in het belang van [minderjarige] dat de huidige situatie (voorlopig) zo blijft. De situatie van de moeder is onvoldoende veranderd. Zij kan [minderjarige] geen stabiele thuisbasis bieden.
Bij gebrek aan onderbouwing betwist de vader de informatie over de resultaten van het recente intakegesprek van de moeder bij de GGZ.
Met de gezondheid van de vader gaat het goed.
3.9.
De stiefmoeder meent dat [minderjarige] bij de vader moet blijven wonen. [minderjarige] bloeit op. Ook op school gaat het goed.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.2.
Het hof is van oordeel dat ten tijde van de beschikking van de rechtbank voldaan werd aan de wettelijke vereisten voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Het was onvoldoende duidelijk of de moeder [minderjarige] voor langere tijd een veilige en stabiele opvoedomgeving zou kunnen bieden. [minderjarige] ontwikkelt zich goed bij de vader en de stiefmoeder. Ook op school laat hij geen probleemgedrag meer zien.
Ook nu is het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk dat hij tot 28 november 2021 uithuisgeplaatst blijft bij de vader. De GI is pas onlangs geïnformeerd over de resultaten van het intakegesprek van de moeder bij de GGZ. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij in de komende weken deze informatie en de overige ontwikkelingen intern gaat wegen. Bij deze stand van zaken acht het hof het niet in het belang van [minderjarige] , die al bijna anderhalf jaar bij de vader en de stiefmoeder woont en het daar goed doet, om in de korte periode tot 28 november 2021 ingrijpende wijzigingen in zijn leefsituatie aan te brengen.
3.11.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 mei 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en
P. Vlaardingerbroek en is op 7 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.