Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
tot1 mei 2016 bepaald op € 75,- per maand.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. Het huwelijk van partijen, gesloten op 24 mei 1995, is op 22 juni 2016 ontbonden. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder een voorlopige partneralimentatie vastgesteld, die door de man in hoger beroep werd aangevochten. De man stelde dat de behoefte van de vrouw onjuist was berekend en dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden. De vrouw voerde aan dat zij voldoende had gedaan om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dat de rechtbank de behoefte correct had vastgesteld.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. De man betoogde dat de vrouw onvoldoende inkomen genereerde en dat haar woonlasten niet correct waren meegenomen in de berekening van haar behoefte. De vrouw daarentegen stelde dat zij zich voldoende had ingespannen om werk te vinden en dat haar huidige inkomen en woonlasten correct waren vastgesteld. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat er inderdaad sprake was van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de partneralimentatie rechtvaardigde.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de partneralimentatie met ingang van 1 juni 2021 en vastgesteld dat de man aan de vrouw een bedrag van € 1.152,- per maand dient te betalen. Tevens is bepaald dat de man het te veel betaalde bedrag mag verrekenen met toekomstige termijnen. De overige beslissingen van de rechtbank zijn bekrachtigd. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de behoefte en draagkracht van partijen in alimentatiezaken.