ECLI:NL:GHSHE:2021:3028

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
200.298.838_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een relatiebeding in een arbeidsovereenkomst en de gevolgen van overtreding in kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitleg van een relatiebeding in een arbeidsovereenkomst. De appellant, werkzaam bij KTN Belgium, had zijn arbeidsovereenkomst opgezegd en was in dienst getreden bij een andere onderneming. KTN Belgium vorderde in kort geding dat de appellant zich zou houden aan het relatiebeding, dat hem verbood om contact te onderhouden met relaties van KTN Belgium en om voor hen te werken. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van KTN Belgium toegewezen, maar de appellant ging in hoger beroep.

Het hof heeft de grieven van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de uitleg van het relatiebeding door de kantonrechter niet juist was. Het hof oordeelde dat niet vaststaat dat de appellant het relatiebeding heeft overtreden, omdat de geografische reikwijdte van het beding niet duidelijk was. De appellant had betoogd dat hij niet in strijd met het relatiebeding had gehandeld door voor KTN AS te werken in Rusland en Schotland, omdat deze landen niet binnen de EER vallen. Het hof volgde de lezing van de appellant en oordeelde dat de onduidelijkheid van het relatiebeding voor rekening van KTN Belgium komt, aangezien zij het beding eenzijdig had opgesteld.

Het hof vernietigde het bestreden vonnis en wees de vorderingen van KTN Belgium af. Tevens werd KTN Belgium veroordeeld tot terugbetaling van de door de appellant betaalde bedragen ter uitvoering van het bestreden vonnis, vermeerderd met rente. De proceskosten werden ook aan KTN Belgium opgelegd. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke formuleringen in arbeidsovereenkomsten, vooral bij relatiebedingen, en de bescherming van werknemers tegen onduidelijke en beperkende voorwaarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.298.838/01
arrest in kort geding van 5 oktober 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep, geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. A.J.H. Wijers te Oosterhout,
tegen
KTN Belgium N.V., een vennootschap naar Belgisch recht,
gevestigd te [vestigingsplaats] (België),
geïntimeerde in principaal hoger beroep, appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als KTN Belgium,
advocaat: mr. D.G. Veldhuizen te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 augustus 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 15 juli 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, in kort geding gewezen tussen [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en KTN Belgium als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9224887 VV EXPL 21-44)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
  • de mondelinge behandeling waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg, waaronder de door het hof opgevraagde aantekeningen van de zitting in eerste aanleg die voorafgaand aan de mondelinge behandeling ook zijn verstrekt aan partijen.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
Het gaat in deze procedure om de uitleg van een relatiebeding in een arbeidsovereenkomst. Het hof is voorshands van oordeel dat niet vaststaat dat [appellant] het relatiebeding heeft overtreden en zal dat hierna toelichten.
3.2.
In overweging 3.1 van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter in kort geding vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Deze feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten, met een enkele aanvulling op de door de kantonrechter vastgestelde feiten (in rov. 3.2.5). Verder heeft het hof de hierna in rov. 3.2.7 en 3.2.8 vermelde brieven geparafraseerd en de citaten daaruit in het bestreden vonnis niet overgenomen.
3.2.1.
KTN Belgium is begin 2015 opgericht door AP&MVL BVBA, een vennootschap naar Belgisch recht en KTN AS, een vennootschap naar Noors recht.
KTN AS en KTN Belgium zijn beide gespecialiseerd in het beoordelen en periodiek onderhouden van olie- en gaspijpleidingen. Zij voeren internationaal operationele en andere ondersteunende taken, onderhoud en gegevensanalyse uit aan offshore-installaties, onshore terminals en procesinstallaties.
3.2.2.
Op 20 januari 2017 besloot KTN AS tot verkoop van haar aandelen in KTN Belgium aan AP&MVL BVBA, dat daarmee enig aandeelhouder van KTN Belgium werd. Aandeelhouders van AP&MVL BVBA zijn [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 2]
Kort na de aandelenoverdracht is KTN AS overgenomen door [[bedrijf in Swiss]] , een vennootschap naar Zwitsers recht. KTN AS maakt sindsdien deel uit van de [de Group] (hierna: [de Group] ). KTN AS is de [de Group] -vestiging in [vestigingsplaats] , Noorwegen.
Gelijktijdig met de aandelenverkoop door KTN AS aan AP&MVL BVBA, hebben KTN Belgium en KTN AS een samenwerkingsovereenkomst “Co-operation Agreement” gesloten voor de duur van vijf jaar.
3.2.3.
[appellant] is op 23 februari 2015 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij KTN Belgium in dienst getreden, in de functie van “NDT” (Niet Destructieve Inspectie) specialist.
3.2.4.
De arbeidsovereenkomst bevat onder meer de navolgende bepalingen:
14 RELATIEBEDING
14.1
Zowel gedurende als binnen de 12 maanden na beëindiging van deze arbeidsovereenkomst, ongeacht de wijze waarop de arbeidsovereenkomst is beëindigd, is het de Werknemer verboden, ongeacht in welke hoedanigheid dan ook, voor zichzelf en voor anderen, in enigerlei wijze, direct of indirect, actief of passief contacten te onderhouden, arbeid te verrichten - een en ander in de ruimste zin des woords - , daaronder mede begrepen social media en andere netwerk fora met klanten en/of relaties van de Vennootschap en/of enige Groepsvennootschap waarmee de Werknemer gedurende de 36 maanden voorafgaand aan het einde van deze arbeidsovereenkomst op enigerlei wijze op zakelijk niveau contact heeft gehad.
14.2
De overeengekomen verboden onder artikel 14.1 heeft de navolgende geografische werking: de lidstaten van de EER (Europese Economische Ruimte).De Werknemer aanvaardt dat dit geografische werking automatisch wordt uitgebreid tot de landen waar hij/zij bijkomend actief zou zijn in de laatste 36 maanden voorafgaand aan de dag waarop de arbeidsovereenkomst eindigt.

15.SANCTIES EN BOETES

15.1
Indien de Werknemer in strijd met zijn/haar verplichtingen uit hoofde van het bepaalde in de artikelen 8 en 12 t/m 14 van deze arbeidsovereenkomst mocht handelen, zal hij/zij aan de Vennootschap, zonder dat daartoe enige ingebrekestelling is vereist of rechterlijke tussenkomst, voor iedere overtreding een boete verbeuren ten bedrage van EUR [25.000] alsmede een boete van EUR [2.500] voor elke dag dat een overtreding na mededeling van ontdekking daarvan door de Vennootschap voortduurt, zulks onverminderd het recht van de Vennootschap indien de schade meer bedraagt dan de boete (voorzover bij wet vereist in plaats van boete) de volledige schade op de Werknemer te verhalen.
15.2
Het voldoen van de boete(s) zoals opgenomen in de vorige paragraaf van dit artikel, ontslaat de Werknemer niet van zijn verplichtingen onder deze overeenkomst.”
3.2.5.
Op 28 december 2020 heeft [appellant] per e-mail aan [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 2] zijn arbeidsovereenkomst opgezegd, die is geëindigd op 1 maart 2021.
3.2.6.
[appellant] is vervolgens per 1 maart 2021 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [[bedrijf in Europe]] te [vestigingsplaats] in de functie van “Field Service Technician Level 3”.
3.2.7.
Bij brieven van 10 februari 2021 en 18 maart 2021 heeft KTN Belgium [appellant] verzocht om af te zien van zijn voorgenomen indiensttreding bij [[bedrijf in Europe]] en hem gewezen op het in de arbeidsovereenkomst opgenomen relatiebeding dat zou worden overtreden door de indiensttreding bij [[bedrijf in Europe]] als zijnde een relatie van KTN Belgium. Daarbij heeft KTN Belgium [appellant] gewezen op het boetebeding.
3.2.8.
[appellant] heeft daarop bij brieven van 23 februari 2021, respectievelijk 26 maart 2021 aan KTN Belgium te kennen gegeven geen gevolg te geven aan het verzoek van KTN Belgium om af te zien van indiensttreding bij [[bedrijf in Europe]] , onder meer omdat volgens hem het relatiebeding niet wordt overtreden, [[bedrijf in Europe]] geen relatie is van KTN Belgium en hij daarmee de laatste 36 maanden van zijn dienstverband geen contact heeft gehad, althans KTN Belgium geen (voldoende) belang heeft bij handhaving van het relatiebeding (ten opzichte van zijn belang bij indiensttreding).
3.2.9.
De advocaat van KTN Belgium heeft bij brief van 20 april 2021 - onder meer - het volgende aan de advocaat van [appellant] bericht:
“(…) Recent is duidelijk geworden dat KTN AS in weerwil van haar verplichtingen op grond van de Cooperation Agreement en het Relatiebeding, [appellant] actief heeft benaderd tijdens diens projectwerkzaamheden in Tel Aviv met als doel om hem in te lijven (…) Niet alleen betekent dit een onacceptabele uitholling van het Relatiebeding, waarvoor [appellant] welbewust heeft getekend, maar een dergelijke handelwijze kwalificeert ook als onrechtmatig handelen door [appellant] jegens KTN Belgium.
Daarnaast is gebleken dat [appellant] via [[bedrijf in Europe]] rechtstreeks is ingezet op een project van KTN AS in Nizhnevartovsk (West-Siberië). Dit bewijst dat [appellant] ondanks de verschillende sommaties gewoon in maart aan de slag is gegaan voor KTN AS en hoe dan ook sprake is van een schending van het Relatiebeding.
Kortom, of dit nu via het vehikel [[bedrijf in Europe]] gebeurt of niet, [appellant] is actief c.q. verricht zijn werkzaamheden als Field Service Technician ten behoeve van een relatie in de zin van het Relatiebeding, te weten KTN AS. Als gevolg van het opstappen door [appellant] bij KTN Belgium en het feit dat hij doodleuk dezelfde werkzaamheden verricht ten behoeve van KTN AS (en klanten van KTN AS), is KTN Belgium als leverancier van KTN AS in feite uitgeschakeld. Vanaf 1 maart jl. sprake is dan ook sprake van aanzienlijke omzetschade, die wordt berekend op minimaal EUR 1.080,00 per dag(…)
In verband hiermee verzoek en – voor zover nodig – sommeer ik [appellant] hierbij om mij (al dan niet via u) uiterlijkvrijdag 30 april 2021 voor 17.00 uurschriftelijk en onder toezegging van zijn opzeggingsbrief kenbaar te maken dat [appellant] :
(i) zijn dienstverband met [[bedrijf in Europe]] heeft opgezegd tegen de (uiterlijke) einddatum van 1 mei 2021 en dit dienstverband tot tenminste 1 maart 2022 beëindigd houdt;
(ii) per uiterlijk 1 mei 2021 zijn lopende werkzaamheden ten behoeve van KTN AS dan wel klanten van KTN AS staakt en gestaakt houdt, eveneens tot tenminste 1 maart 2022, en
(iii) zich tot tenminste 1 maart 2022 volledig zal houden aan de in het Relatiebeding opgenomen restricties.(…)”.
3.2.10.
[appellant] heeft op laatstgenoemde sommatie niet gereageerd.
De procedure bij de kantonrechter in kort geding
3.3.1.
In eerste aanleg vorderde KTN Belgium in conventie samengevat:
  • [appellant] te gebieden tot naleving van het relatiebeding op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • [appellant] te gebieden om zijn werkzaamheden voor KTN AS te staken voor de duur van het relatiebeding op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • [appellant] te veroordelen bij wijze van voorschot een bedrag van € 180.000,00 aan boete aan KTN Belgium te betalen met rente;
  • [appellant] te veroordelen in de proceskosten.
3.3.2.
In reconventie vorderde [appellant] KTN Belgium te veroordelen € 320,60 plus de wettelijke verhoging uit artikel 7:625 BW aan hem te betalen vanwege een onjuistheid in de eindafrekening.
3.3.3.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis [appellant] in kort geding geboden:
1. om zich tot 1 maart 2022 aan het relatiebeding te conformeren;
2. om zijn werkzaamheden voor KTN AS binnen 24 uur na betekening van het vonnis te staken en gestaakt te houden tot 1 maart 2022;
en bepaald dat voor iedere overtreding van punt 1. en/of 2. door [appellant] een dwangsom aan KTN Belgium wordt verbeurd van € 2.500,00 per dag of een gedeelte daarvan dat [appellant] daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft, tot een maximum van in totaal
€ 150.000,00.
Daarnaast heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling van
€ 84.615,28 (€ 85.000,00 minus € 384,72) aan KTN Belgium als voorschot op de contractuele boetes wegens schending van het relatiebeding en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
3.3.4.
De kantonrechter overwoog daartoe voorshands onder meer het volgende. KTN AS moet voor de toepassing van het relatiebeding worden aangemerkt als een relatie van KTN Belgium. Verder is KTN AS gevestigd in Noorwegen. Noorwegen behoort tot de EER, zodat KTN AS ook onder de geografische reikwijdte van het relatiebeding valt. [appellant] mocht op grond van het relatiebeding dan ook geen werkzaamheden voor KTN AS verrichten, niet voor zichzelf maar ook niet voor anderen. Vast staat dat [appellant] dat echter wel heeft gedaan. KTN Belgium heeft in dat verband gesteld dat [appellant] sinds zijn indiensttreding bij [[bedrijf in Europe]] rechtstreeks is ingezet op projecten van KTN AS in [plaats] (Rusland) en [plaats] (Schotland). Ter onderbouwing heeft KTN Belgium verwezen naar de door haar overgelegde vliegtickets op naam van [appellant] voor de reis naar [plaats] op 12 april 2021, en voor de reis naar [plaats] in de periode van 20 mei tot en met 15 juni 2021, die op naam van en door KTN AS zijn geboekt en door KTN AS zijn betaald. [appellant] heeft niet, althans onvoldoende weersproken dat hij op voornoemde projecten van KTN AS werkzaam is geweest. Daarmee heeft [appellant] in strijd gehandeld met het relatiebeding.
Hiermee heeft [appellant] tweemaal het relatiebeding overtreden, zodat hij in beginsel een boete van € 50.000,- verschuldigd is geworden. [appellant] heeft niet inzichtelijk gemaakt welke (andere) werkzaamheden hij vanaf 19 maart 2021 voor [[bedrijf in Europe]] heeft verricht die niet verband hielden met KTN AS en wanneer dat geweest is. De kantonrechter gaat er daarom voorshands vanuit dat [appellant] na 19 maart 2021 ook nog aanvullende boetes van € 2.500,- per dag verschuldigd is geworden vanwege de voortzetting van de schending van het relatiebeding. Of dit (na eventuele matiging) in een bodemprocedure leidt tot het door KTN Belgium genoemde bedrag van € 220.000,-, kan de kantonrechter in kort geding niet vaststellen. Verder is van belang dat de boete als prikkel dient tot nakoming van het relatiebeding. Zowel de vastgestelde feiten als de proceshouding van [appellant] geven voldoende aanleiding om die prikkel te bevestigen door toewijzing van een voorschot. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, acht de kantonrechter in totaal € 85.000,- als voorschot toewijsbaar.
De kantonrechter heeft de door [appellant] in reconventie ingestelde vordering tot betaling toegewezen voor een bedrag van € 384,72 en dit bedrag in het dictum verrekend met voornoemd boetebedrag.
De procedure in hoger beroep
3.4.1.
[appellant] heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover daarin de vorderingen van KTN Belgium zijn toegewezen en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van KTN Belgium met veroordeling van KTN Belgium om al hetgeen [appellant] aan KTN Belgium heeft voldaan ter uitvoering van het bestreden vonnis aan hem terug te betalen met rente en te vermeerderen met de voor die betalingen gemaakte kosten en door die betalingen geleden schade en met veroordeling van KTN Belgium in de proceskosten van beide instanties.
3.4.2.
Met grief 1 betoogt [appellant] dat het relatiebeding nietig is op grond van artikel 9a WAADI. Daartoe stelt [appellant] dat hij tijdens zijn dienstverband met KTN Belgium steeds onder leiding en toezicht van KTN AS heeft gewerkt en daarmee ter beschikking is gesteld in de zin van de WAADI.
De grieven 2 en 3 richten zich tegen de uitleg die de kantonrechter in kort geding heeft gegeven aan het relatiebeding. Volgens [appellant] ziet de geografische beperking uit het tweede lid van dit beding op verboden activiteiten en niet op de vestigingsplaats van de relatie. Het beding is onduidelijk en dient daarom in zijn voordeel te worden uitgelegd.
Grief 4 richt zich tegen het voorshands oordeel van de kantonrechter dat [appellant] in Rusland en Schotland werkzaamheden heeft verricht voor KTN AS.
De grieven 5 en 6 vloeien voort uit de voortgaande grieven en richten zich tegen het voorshands oordeel dat het relatiebeding tweemaal is overtreden en daarom een boete is verschuldigd.
De grieven 7 en 8 richten zich tegen het voorshands oordeel dat het relatiebeding vaker is overtreden en tegen de voorshands toegewezen boete van € 85.000,00.
3.4.3.
KTN Belgium heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.
In incidenteel hoger beroep heeft KTN Belgium één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover daarin de gevorderde boete van
€ 180.000,00 is gematigd (naar het hof begrijpt niet naar € 84.615,28, maar) naar € 85.000,00 en tot het alsnog toewijzen van een voorschot aan boete van € 180.000,00 althans van tenminste € 84.615,28 met rente, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten met rente.
3.5.
Nu KTN Belgium gevestigd is België, heeft deze zaak internationale aspecten. Tussen partijen is - terecht - niet in geschil dat de Nederlandse rechter in deze procedure bevoegd is en tegen het toepassen van Nederlands recht is geen grief gericht zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Maatstaf (geldvordering) in kort geding
3.6.
Het hof stelt voorop dat de kantonrechter de juiste maatstaf heeft gehanteerd, waarvoor het hof verwijst naar rov. 3.7 en 3.12.1 van het bestreden vonnis. Kortheidshalve merkt het hof op dat het voor toewijzing van de vorderingen van KTN Belgium in kort geding nodig is dat in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vorderingen ook in een bodemprocedure zullen worden toegewezen. Daarbij geldt in het bijzonder voor toewijzing van een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding, dat terughoudendheid op zijn plaats is, en dat dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is.
Uitleg beding artikel 14 arbeidsovereenkomst
3.7.1.
Het hof zal eerst de grieven 2 en 3 gezamenlijk behandelen, waarmee [appellant] betoogt dat de kantonrechter in kort geding het relatiebeding verkeerd heeft uitgelegd. Het hof zal de desbetreffende bepaling uitleggen aan de hand van het zogenaamde Haviltex-criterium. Dit houdt in dat de betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst door de rechter moet worden vastgesteld aan de hand van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval een rol.
Hieraan voegt het hof toe dat bij de uitleg van een overeenkomst uitleg
contra proferentemal naar gelang de omstandigheden een algemeen mee te wegen gezichtspunt mag zijn (vgl. HR 18 oktober 2002,
NJ2003, 258). Volgens dit gezichtspunt prevaleert bij twijfel over de betekenis van een beding, de voor de wederpartij gunstige uitleg.
Tot slot is van belang dat het relatiebeding in artikel 14 van de arbeidsovereenkomst de werknemer niet alleen beperkt in het onderhouden van contact met relaties, maar ook in het verrichten van arbeid voor relaties. In die zin beperkt het beding de werknemer om arbeid te verrichten hetgeen kan worden beschouwd als een verbod op concurrentie. Een dergelijk verbod is naar zijn aard bezwarend voor de uit dienst tredende werknemer, omdat deze daardoor wordt beperkt in zijn mogelijkheden met de door hem persoonlijk verworven kennis en ervaring in zijn levensonderhoud te voorzien. Daarbij is de werknemer in relatie tot zijn werkgever doorgaans de zwakkere partij. Ook dit is een mee te wegen gezichtspunt op grond waarvan het, ingeval van onduidelijkheid van een concurrentiebeding, eerder voor de hand ligt dit uit te leggen ten gunste van de werknemer dan ten gunste van de werkgever.
3.7.2.
[appellant] heeft op de zitting in hoger beroep verklaard dat hij voorafgaand aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst aan KTN Belgium heeft gemeld dat hij geen concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst wilde en ook geen relatiebeding, maar dat hij uiteindelijk heeft ingestemd met een relatiebeding is omdat één van de twee bedingen erin moest van KTN Belgium. Verder is volgens [appellant] niet onderhandeld of gesproken over de tekst van het relatiebeding en is het beding opgesteld door KTN Belgium. [appellant] stelt de arbeidsovereenkomst te hebben laten nakijken door een kennis die jurist is en te hebben begrepen dat er niets geks in stond.
3.7.3.
[aandeelhouder 2] , managing director bij KTN Belgium, heeft op de zitting in hoger beroep verklaard voorafgaand aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst aan [appellant] te hebben toegelicht dat het voor KTN Belgium belangrijk is om de kennis binnen het bedrijf te beschermen en dat daarom een relatiebeding is opgenomen waaronder [appellant] ook niet in dienst mag treden bij een relatie van KTN Belgium. Daarbij is volgens [aandeelhouder 2] KTN AS specifiek genoemd. De tekst van het beding is door de advocaten van KTN Belgium opgesteld om te kunnen gebruiken in meer arbeidsovereenkomsten. De artikelen uit de arbeidsovereenkomst zijn voorafgaand aan de ondertekening door partijen voorgelezen, maar over de tekst van het relatiebeding is volgens [aandeelhouder 2] verder niet gesproken bij of voorafgaand aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst.
3.7.4.
Niet in geschil is dat [[bedrijf in Europe]] geen relatie is als bedoeld in het eerste lid van het relatiebeding en KTN AS wel. Dit betekent dat het [appellant] vrij stond bij [[bedrijf in Europe]] in dienst te treden en dat het hem op grond van het eerste lid van het relatiebeding gedurende een jaar na het einde van zijn dienstverband niet is toegestaan voor zichzelf of voor anderen contact te onderhouden met KTN AS, of arbeid te verrichten voor KTN AS. Over deze lezing van het eerste lid zijn partijen het eens. Ook zijn beide partijen het erover eens dat het tweede lid een beperking vormt op de reikwijdte van het relatiebeding. Partijen verschillen echter van mening over de uitleg van het tweede lid van het relatiebeding dat luidt:

14.2 De overeengekomen verboden onder artikel 14.1 heeft de navolgende geografische werking: de lidstaten van de EER (Europese Economische Ruimte).De Werknemer aanvaardt dat dit geografische werking automatisch wordt uitgebreid tot de landen waar hij/zij bijkomend actief zou zijn in de laatste 36 maanden voorafgaand aan de dag waarop de arbeidsovereenkomst eindigt.”
3.7.5.
Volgens [appellant] slaat deze geografische reikwijdte van het relatiebeding op de locatie van de verboden activiteiten en niet op de vestigingsplaats van de betreffende relatie. Dit betekent volgens [appellant] dat het hem vrijstaat om voor KTN AS te werken in landen die geen onderdeel uitmaken van de EER, mits hij gedurende 36 maanden voorafgaand aan het einde van de arbeidsovereenkomst daar niet voor KTN AS heeft gewerkt. Dit blijkt volgens [appellant] onder meer uit de bewoordingen van het beding omdat de verboden uit het eerste lid het verrichten van arbeid en onderhouden van contact betreffen en de vestigingsplaats van de relatie daarbij niet wordt genoemd.
3.7.6.
Volgens KTN Belgium geldt het relatiebeding voor relaties die zijn gevestigd in de EER en is het niet toegestaan om voor deze relaties arbeid te verrichten in welk land dan ook (dus ook landen buiten de EER). Met een andere lezing zou het beding volgens KTN Belgium kunnen worden omzeild doordat de voormalig werknemer alsnog voor een relatie kan werken in een land waar deze werknemer de drie jaar voorafgaand aan het einde van de arbeidsovereenkomst niet voor deze relatie heeft gewerkt.
[appellant] heeft op zijn beurt hiertegen ingebracht dat het beding in de lezing van KTN Belgium ook kan worden beïnvloed door een brievenbusfirma op te richten in een land dat juist wel of juist niet binnen de EER ligt.
3.7.7.
Het hof oordeelt hierover voorshands als volgt. Beide lezingen komen het hof, mede gelet op wat [appellant] en [aandeelhouder 2] op de zitting in hoger beroep hebben verklaard, niet onaannemelijk voor. De voor [appellant] kenbare bedoeling van KTN Belgium om te voorkomen dat kennis wegvloeit naar relaties, onderbouwt aan de ene kant de lezing van KTN Belgium dat het beding alle werkzaamheden (overal ter wereld) voor de relaties binnen de EER omvat, maar aan de andere kant wordt met die lezing niet duidelijk wat de beperkende werking van het tweede lid is, nu KTN Belgium geen relaties heeft die zijn gevestigd buiten de EER. Het tweede lid zou volgens KTN Belgium zien op eventuele toekomstige relaties buiten de EER, wat vervolgens weer de vraag oproept waarom het beding anders zou moeten worden uitgelegd voor relaties die zijn gevestigd binnen de EER, dan voor relaties die daarbuiten zijn gevestigd.
Bovendien past de lezing van KTN Belgium naar het oordeel van het hof niet goed bij de bewoordingen van het beding. Daarin staat immers de geografische beperking van “
de overeengekomen verboden onder artikel 14.1” en die verboden zien op “
contact onderhouden” en “
arbeid verrichten” door de werknemer en niet op de vestigingsplaats van de relaties van de werkgever. De lezing van [appellant] daarentegen pas wel binnen de bewoordingen van het relatiebeding.
Gezien het voorgaande is het beding - in ieder geval zonder nader feitenonderzoek naar de partijbedoeling, waarvoor dit kort geding zich niet leent - niet (voldoende) duidelijk. Nu op voorhand geen duidelijkheid kan worden verkregen omtrent de uitleg van het relatiebeding, dient de onduidelijkheid daarvan vanwege de aard van het beding en het daarbij te beschermen belang van de werknemer als zwakkere partij en op grond van het contra proferentem gezichtspunt voor rekening van KTN Belgium te komen vanwege het eenzijdig opstellen door haar van het beding.
3.7.8.
Dit betekent dat het hof de uitleg van KTN Belgium voorshands niet volgt en dat voorshands niet vaststaat dat [appellant] het relatiebeding heeft overtreden indien hij zou hebben gewerkt voor KTN AS in Rusland en Schotland. Voorshands kan niet worden geoordeeld dat [appellant] redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat het hem verboden was in Rusland en Schotland te werken zoals hij heeft gedaan. De grieven 2 en 3 slagen. Daarmee slagen ook de grieven 5 en 6.
Of [appellant] in Rusland en Schotland heeft gewerkt voor KTN AS kan daarmee in het midden blijven zodat grief 4 geen behandeling behoeft.
3.8.
Dat [appellant] na het einde van de arbeidsovereenkomst buiten de projecten in Rusland en Schotland vaker voor KTN AS heeft gewerkt en waar dat het geval zou zijn geweest, kan evenmin worden vastgesteld zonder nader feitenonderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent. Het enkele vermoeden hiervan van KTN Belgium acht het hof hiertoe onvoldoende, mede in het licht van de betwisting door [appellant] . Hetzelfde geldt voor de stellingen van KTN Belgium dat [appellant] erop heeft aangestuurd een arbeidsovereenkomst met [[bedrijf in Europe]] aan te gaan in plaats van met KTN AS en dat [appellant] in de periode van 36 maanden voorafgaand aan het einde van de arbeidsovereenkomst op een project van KTN AS in Schotland zou hebben gewerkt.
In elk geval is er thans geen sprake van vaststaande feiten en omstandigheden die meebrengen dat het bestaan en de omvang van de boetevordering in voldoende mate aannemelijk zijn voor toewijzing van deze geldvordering in kort geding. Dit betekent dat de grieven 7 en 8 slagen.
Slotsom
3.9.1.
Het hof stelt vast dat de vorderingen van KTN Belgium, om [appellant] te gebieden het relatiebeding na te leven en werkzaamheden voor KTN AS te staken, zijn gebaseerd op een lezing van het relatiebeding die binnen het bestek van dit kort geding voorshands niet is komen vast te staan. Op dit moment is daarmee niet in voldoende mate waarschijnlijk dat die vorderingen ook in een bodemprocedure zullen worden toegewezen.
De geldvordering van KTN Belgium komt om dezelfde reden niet voor toewijzing in aanmerking. Dit betekent dat het incidenteel hoger beroep van KTN Belgium niet slaagt.
Het hof zal het bestreden vonnis op de hiervoor besproken gronden vernietigen en de vorderingen van KTN Belgium alsnog afwijzen. De vraag of het relatiebeding in strijd is met artikel 9a WAADI - het onderwerp van grief 1 - hoeft dus in dit kort geding niet beantwoord te worden.
3.9.2.
Nu het bestreden vonnis zal worden vernietigd, is ook de vordering van [appellant] toewijsbaar om KTN Belgium te veroordelen om al hetgeen [appellant] aan KTN Belgium heeft voldaan ter uitvoering van het bestreden vonnis aan hem terug te betalen met rente. De gevorderde vermeerdering met de voor die betalingen gemaakte kosten en door die betalingen geleden schade wijst het hof af bij gebrek aan een onderbouwing daarvan. Het hof zal KTN Belgium als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van beide instanties. Gelet op de samenhang tussen het principaal en het incidenteel hoger beroep zal het hof voor het incidenteel hoger beroep niet afzonderlijk de proceskosten liquideren.

4.De uitspraak

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het bestreden vonnis van de kantonrechter in kort geding voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen (de in reconventie toegewezen vordering maakt geen onderdeel uit van het hoger beroep);
in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van KTN Belgium af;
veroordeelt KTN Belgium om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan haar mocht hebben voldaan aan [appellant] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de diverse betaaldata tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt KTN Belgium in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 85,00 aan griffierecht en op € 747, 00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 119,21 aan dagvaardingskosten, op € 1.756,00 aan griffierecht en op € 4.062,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart deze veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, A.L. Bervoets en H.M.M. Steenberghe en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 oktober 2021.
griffier rolraadsheer