Zoals Raal ook zelf stelt, is:
“in de PSC (…) over de plaats van levering niets bepaald”
(memorie van grieven nr. 17)
en concludeert Raal terecht ook zelf:
“dat uit de PSC evenmin blijkt wat de plaats van levering was”
(memorie van grieven nr. 20).
Volgens Raal is later evenwel alsnog afgesproken dat Raal de machines in [plaats 1] moet leveren. In dit verband beroept Raal zich op een medio maart 2017 gemaakte afspraak dat Raal namens Diverto het transport van de machines zou verzorgen en de daarmee samenhangende kosten zou mogen doorbelasten aan Diverto. Raal verwijst hiervoor naar een e-mail d.d. 14 maart 2017 van Diverto en naar haar eigen (in reactie daarop gezonden) e-mail d.d. 23 maart 2017, maar die e-mails zien daarop niet. Kort samengevat hebben die e-mails louter betrekking op een door Diverto aan Raal gedaan verzoek om de eerste in [plaats 1] gebouwde machine op transport naar Nederland te zetten zodat deze om redenen van efficiëncy en van verzekeringstechnische aard, samen en tegelijk met de eerste in [plaats 1] gebouwde machine zou kunnen worden gecontroleerd en getest.
Ook de door Raal ingeroepen facturen [factuur 1] , [factuur 2] en [factuur 3] waarbij zij transporten van respectievelijk 24 maart 2017, 16 juni 2017 en 13 oktober 2017 heeft (door)gefactureerd, zijn onvoldoende ter onderbouwing van een nader afgesproken leveringsplaats, al heeft Diverto die facturen betaald. Ditzelfde geldt voor de door Raal daartoe ingeroepen facturen [factuur 4] , [factuur 5] en [factuur 6] waarbij Raal de op respectievelijk 28 juni 2017, 16 augustus 2017 en 13 oktober 2017 geleverde machines aan Diverto heeft gefactureerd en die vermelden:
“DELIVERY CONDITION:
FCA [plaats 1] ”.
Een dergelijke eigen FCA-vermelding achteraf is onvoldoende ter onderbouwing van een (betwiste) eerder gemaakte nadere afspraak over de plaats waar Raal de machines op grond van de overeenkomst moet leveren, ook bij het uitblijven van een reactie op zo’n vermelding. Raal verduidelijkt bovendien niet (voldoende) wanneer en hoe Diverto dan feitelijk precies met zo’n nadere afspraak zou hebben ingestemd.
Voor zover Raal verwijst naar het gesprek dat op 14 maart 2018 heeft plaatsgehad naar aanleiding van de CIF-verwijzing op de pro forma order voor 79 machines en waar partijen nader over de levering van de machines hebben gesproken, vormt dat niet (voldoende) de benodigde concretisering voor een dergelijke (al veel eerder in 2017 gemaakte) nadere afspraak. Dit geldt te meer nu beide partijen van het gesprek verslagen hebben gemaakt met een onderling afwijkende inhoud. De door Raal overgelegde verklaringen (memorie van grieven productie 1), die onderling sterke gelijkenis vertonen en die zonder concrete onderbouwing uitgaan van een eerder gemaakte afspraak waarvan het bestaan nu juist niet aannemelijk is gemaakt, maken het voorgaande niet anders.