ECLI:NL:GHSHE:2021:3007

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
200.221.179_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar letsel bij paard en tekortkomingen in zorg en informatie door vennootschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen een vennootschap en twee andere geïntimeerden. De zaak betreft een geschil over de zorg voor een paard, waarbij de appellante stelt dat de vennootschap tekort is geschoten in haar zorgplicht. De appellante, wonende in de Verenigde Staten, heeft een vordering ingesteld wegens schade die zou zijn ontstaan door het niet tijdig informeren over medische behandelingen en het verkeerd berijden van het paard. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen op 19 februari 2019 en 19 januari 2021, waarin het hof tekortkomingen aan de zijde van de vennootschap heeft vastgesteld. In het huidige arrest heeft het hof besloten dat er een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden om de vragen te beantwoorden die zijn geformuleerd in het arrest. De deskundige, prof. dr. P.A.J. Brama, is benoemd om de vragen te beantwoorden over de medische toestand van het paard en de zorg die door de vennootschap is verleend. Het hof heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten naar voren te brengen en heeft hen opgedragen om relevante informatie aan de deskundige te verstrekken. De appellante heeft vorderingen ingesteld voor schadevergoeding, maar het hof heeft geoordeeld dat de aard van de prestaties van de vennootschap en de geïntimeerden in overweging moeten worden genomen bij de beoordeling van de vorderingen. De zaak is aangehouden in afwachting van het deskundigenrapport.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.221.179/02
arrest van 5 oktober 2021
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] , Verenigde Staten van Amerika,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. H.A. van Hapert te Amsterdam,
tegen

1.[de vennootschap] .,

hierna aan te duiden als [de vennootschap] ,
2.
[geïntimeerde 2] ,hierna aan te duiden als [geïntimeerde 2] ,
3.
[geïntimeerde 3] ,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 3] ,
gevestigd (geïntimeerde sub 1) althans wonende (geïntimeerden sub 2 en 3) te [vestigings/woonplaats] ,
gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerden]
advocaat: mr. W.G. Reddingius te Rotterdam,
4.
[geïntimeerde 4],
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. D.A. IJppelaar te 's-Gravenhage,
geïntimeerden,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 19 februari 2019 en 19 januari 2021 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/277659/HA ZA 14-310 gewezen vonnis van 10 juni 2015 (hierna: het bestreden vonnis).

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 19 januari 2021;
  • de memorie na tussenarrest van [appellante] van 2 maart 2021 met producties;
  • de memorie na tussenarrest van [geïntimeerden] van 6 april 2021;
  • de memorie na tussenarrest van [geïntimeerde 4] van 6 april 2021.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken (waaronder de stukken vermeld in het tussenarrest van 21 januari 2021) en de stukken van de eerste aanleg.

9. De verdere beoordeling

9.1.1. In het tussenarrest van 19 januari 2021 heeft het hof overwogen dat het feit dat [de vennootschap] heeft nagelaten [appellante] over de aanleiding voor en de uitvoering van het trekken van de wolfstanden bij [het paard] op 31 december 2010 en het gebruik van Mirre tinctuur op 4 april 2011 te informeren, een tekortkoming oplevert van [de vennootschap] (rov. 6.10.1) en dat ook het overslaan van de halfjaarlijkse tandartscontrole in de periode tussen 29 december 2010 en 2 april 2013 een tekortkoming oplevert van [de vennootschap] (rov. 6.10.5).
Het hof heeft geoordeeld aanleiding te zien nadere vragen te stellen aan de deskundige om te kunnen beoordelen of sprake is van een tekortkoming van [de vennootschap] en/of [geïntimeerde 4] vanwege verkeerd (laten) berijden van [het paard] (met excessief gebruik van het bit) en/of onvoldoende (medische) controle, zoals door [appellante] gesteld. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de door het hof geformuleerde vragen.
Vanwege de indicaties dat er in 2010 en 2011 problemen waren in de mond van [het paard] , het oordeel van de deskundige dat het gebruikelijk en professioneel is om verslaglegging te doen van medische bevindingen en het gegeven dat [de vennootschap] gehouden was dergelijke medische informatie te verstrekken, maar niet met gegevens komt, is het hof voorshands uitgegaan van het vermoeden dat het letsel in de mond van [het paard] is ontstaan in de periode dat [het paard] bij [de vennootschap] was gestald, derhalve in de periode van augustus 2010 tot 31 januari 2014. Het hof heeft geoordeeld dat [de vennootschap] na beantwoording van de aan Brama te stellen nadere vragen in de gelegenheid wordt gesteld om tegenbewijs te leveren tegen dit vermoeden, indien en voor zover de antwoorden van Brama daarover geen of onvoldoende duidelijkheid geven (rov. 6.10.4).
9.1.2. Ten aanzien van de gevorderde schade heeft het hof overwogen dat de gevorderde waardevermindering van [het paard] niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat onvoldoende is gesteld dat sprake is van (blijvende) klinische klachten (als gevolg van het blijvend letsel in de mond), en dat [het paard] als gevolg van het blijvend letsel in de mond minder inzetbaar is als wedstrijdpaard of recreatiepaard (rov. 6.7.3).
Daarnaast heeft het hof ten aanzien van de vorderingen op [de vennootschap] van € 40.406,00 en op [geïntimeerde 4] van € 38.223,00, die zijn gebaseerd op de door [appellante] gestelde wanprestatie en ontbinding van de overeenkomst met [de vennootschap] , respectievelijk [geïntimeerde 4] , overwogen dat de aard van de door [de vennootschap] en [geïntimeerde 4] geleverde prestaties uitsluit dat zij ongedaan gemaakt worden. Dit betekent dat daarvoor een vergoeding in de plaats treedt ten belope van de waarde van de prestaties op het tijdstip van ontvangst. Alleen indien en voor zover een prestatie niet aan de verbintenis heeft beantwoord, wordt deze vergoeding beperkt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor de ontvanger op dit tijdstip in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad. Het hof heeft [appellante] in de gelegenheid gesteld nader toe te lichten welke tegenover de betaalde facturen staande prestaties volgens [appellante] niet aan de verbintenis hebben beantwoord en welke waarde deze prestaties hebben gehad.
Het hof heeft [appellante] ook in de gelegenheid gesteld nader toe te lichten welk deel van de gevorderde € 2.933,79 aan betaalde facturen (productie 5 van [appellante] ) ziet op kosten voor het vaststellen van de aansprakelijkheid (rov. 6.7.7.).
Tot slot heeft het hof overwogen dat de kosten van Brama kunnen worden toegewezen als kosten ter vaststelling de aansprakelijkheid indien de aansprakelijkheid van [de vennootschap] en/of [geïntimeerde 4] komt vast te staan.
9.1.3. Het hof zal hetgeen partijen in hun memories omtrent bovenstaande hebben gesteld per onderdeel beoordelen.
Vragen deskundige
9.2.1. [appellante] heeft voorgesteld vraag 5 aan te vullen met de vraag:
Lag het voor de hand dat het letsel in de mond was opgemerkt bij het toedienen van Mirre Tinctuur (ook gezien de wijze waarop dit normaal gesproken in de mond wordt aangebracht), en/of bij het trekken van de wolfstanden en/of bij het (veelvuldig en zorgvuldig) in doen van het bit?
Het hof zal deze vraag overnemen als vraag 5B.
Ook zal het hof de aanvullingen van [appellante] bij vraag 7 overnemen:
Bevindt het letsel zich op de locatie waar vroeger de wolfstanden zaten of op de locatie direct daarnaast? Kunt u ook visueel aangeven waar het letsel zich bevindt en waar het bit normaal gesproken ligt?
9.2.2. Als aanvullende laatste vraag heeft [appellante] voorgesteld:
Is bij de beantwoording van voorgaande 9 vragen een relevant gegeven dat bij een ander paard, dat in dezelfde periode getraind werd door dezelfde amazone, de bijgevoegde klinische bevindingen zijn gedaan?
Het hof neemt deze vraag niet over. [geïntimeerde 4] heeft betwist dat de in de vraag gestelde klinische bevindingen (volgens de juiste normen en met een objectief onderzoek) zijn geconstateerd en de feiten/omstandigheden rond het letsel van het andere paard maken geen onderdeel uit van onderhavige procedure.
9.2.3. [de vennootschap] heeft voorgesteld vraag 8 (
Kan van een redelijk bekwaam en redelijk handelend stalhoudster, belast met de (medische) verzorging van het paard, worden verwacht naast halfjaarlijkse tandartscontroles het paard regelmatig in de mond (te laten) controleren ?) aan te vullen met:
althans is dat gebruikelijk indien het paard geen onregelmatigheden vertoont en goedpresteert?
Het hof zal deze aanvulling gewijzigd overnemen als vraag 8B.
Als extra vraag heeft [de vennootschap] voorgesteld:
Wat had u [appellante] geadviseerd indien het letsel eerder, bijvoorbeeld in 2010, aan het licht was gekomen en [het paard] , ondanks dat letsel, geen onregelmatigheden vertoonde en goed presteerde?
Het hof neemt deze vraag niet over omdat het advies van Brama niet ter discussie staat in de onderhavige procedure en gezien de toegestane uitbreiding van vraag 8. Voor zover de vraag niet ziet op advies van Brama, is onvoldoende toegelicht waar de vraag op ziet.
De laatste extra vraag die [de vennootschap] heeft voorgesteld zal het hof overnemen als vraag 1B:
Kunt u aan de hand van het letsel een indicatie geven van de tijdspanne waarover het letsel is ontstaan? Is dat een kwestie van dagen, weken of jaren?
9.2.4. Het hof zal de door [geïntimeerde 4] voorgestelde extra vraag overnemen als vraag 2A:
Was het geconstateerde letsel reeds aanwezig in augustus 2013?
9.2.5. Het hof bepaalt dat de deskundige gemotiveerd en zo nauwkeurig mogelijk antwoord dient te geven op de hierna genoemde vragen:
1) A. Kunt u zeggen hoe ver de periode waarin het geconstateerd letsel in de mond is ontstaan in de tijd teruggaat? Kan dit ook in de periode voor augustus 2010 zijn gebeurd?
B. Kunt u aan de hand van het letsel een indicatie geven van de tijdspanne waarover het letsel is ontstaan? Is dat een kwestie van dagen, weken of jaren?
2) A. Was het geconstateerde letsel reeds aanwezig in augustus 2013?
B. Kan het geconstateerd letsel in de mond na 7 november 2013 (de laatste tandartscontrole) zijn ontstaan?
3) Is het geconstateerd letsel in de mond van [het paard] door excessief gebruik van bit en/of stang/trens combinatie ontstaan, of kan het ook zijn ontstaan bij regulier gebruik van het bit en/of stang/trens combinatie?
4) Blijkt uit de foto’s van 29 december 2013 en 15 januari 2014 die als bijlage N achter het deskundigenbericht van 6 februari 2018 zijn gevoegd, dat de berijdster op de foto’s het bit op excessieve wijze hanteert?
5) A. Hoe had het letsel in de mond redelijkerwijs kunnen worden opgemerkt? Was het met het blote oog te zien indien in de mond van het paard was gekeken, was het voelbaar, of was het alleen voldoende op te merken door het maken van röntgenfoto’s?
B. Lag het voor de hand dat het letsel in de mond was opgemerkt bij het toedienen van Mirre Tinctuur (ook gezien de wijze waarop dit normaal gesproken in de mond wordt aangebracht), en/of bij het trekken van de wolfstanden en/of bij het (veelvuldig en zorgvuldig) in doen van het bit?
6) Had het letsel geconstateerd behoren te worden door een paardentandarts bij (halfjaarlijkse) controles?
7) A: Bevindt het letsel zich op de locatie waar vroeger de wolfstanden zaten of op de locatie direct daarnaast?
B: Kunt u visueel aangeven waar het letsel zich bevindt en waar het bit normaal gesproken ligt?
8) A. Kan van een redelijk bekwaam en redelijk handelend stalhouder, belast met de (medische) verzorging van een paard, worden verwacht naast halfjaarlijkse tandartscontroles het paard regelmatig in de mond (te laten) controleren, althans is dat gebruikelijk?
B. In hoeverre is het daarbij van belang of het paard al dan niet onregelmatigheden vertoont en goed presteert?
9) Kan van een redelijk bekwaam en redelijk handelende amazone die professioneel een paard berijdt en traint voor wedstrijden, maar niet verantwoordelijk is voor de verdere stalling en verzorging van het paard, worden verwacht dat ze het paard regelmatig (na het berijden of trainen) in de mond controleert, althans is dat gebruikelijk?
Is het waarschijnlijk dat een dergelijke professionele amazone tijdens het berijden of trainen aan het paard merkt dat het onderhavige mondletsel is ontstaan?
10) Wat acht u verder nog van belang op te merken?
9.2.6. Partijen dienen een kopie van het procesdossier aan de deskundige te verstrekken.
De deskundige dient eventuele nadere informatie die hij nodig heeft en die geen deel uitmaakt van de processtukken, bij de advocaten op te vragen. De advocaat die informatie verschaft dient een afschrift daarvan toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij. De deskundige wordt verzocht de verkregen informatie als bijlage bij het deskundigenbericht te voegen.
Indien de deskundige voor het onderzoek gebruik maakt van informatie van derden, dient hij daarvan melding te maken in het rapport.
9.2.7. [de vennootschap] dient daarnaast het medisch dossier van [het paard] op te vragen bij de tandarts die [het paard] heeft gezien in de periode dat [het paard] bij [de vennootschap] stond gestald (waaronder in elk geval [tandarts] ) en bij de dierenarts die [het paard] heeft gezien in de periode dat [het paard] bij [de vennootschap] stond gestald (waaronder in elk geval [dierenarts] ). Voor zover zich in die dossiers en/of in het medisch dossier van [het paard] waarover [de vennootschap] zelf beschikt informatie bevindt die nog niet in deze procedure is ingebracht, dient [de vennootschap] die alsnog in te brengen in de procedure door deze gegevens aan het hof en aan de deskundige te verstrekken met afschrift aan de advocaat van de wederpartij.
9.2.8. Het voorschot van de deskundige, dat door deze is begroot op € 6.457,50 inclusief btw, komt ten laste van [appellante] (zie rov. 6.13.1).
De vorderingen van [appellante] op [de vennootschap] en op [geïntimeerde 4] wegens ontbinding
9.3.1. [appellante] heeft in haar memorie ten aanzien van haar vorderingen op [de vennootschap] van € 40.406,00 en op [geïntimeerde 4] van € 38.223,00 samengevat onder meer het volgende opgemerkt. Naast de door het hof geconstateerde tekortkomingen van [de vennootschap] is deze vordering gebaseerd op mogelijk nog vast te stellen tekortkomingen bestaande uit het (laten) veroorzaken van ernstig blijvend mondletsel en/of dit niet tijdig opmerken en niet aan [appellante] als eigenaar communiceren. [appellante] wenst haar onderbouwing van deze vorderingen daarom na het beantwoorden van de nadere vragen door de deskundigen nog nader toe te lichten.
Alle door [geïntimeerde 4] verrichte trainingen en door [de vennootschap] verrichte diensten waren van onwaarde vanwege het ontstane letsel in de mond van [het paard] . Dit is niet wat [appellante] mocht verwachten en op enig moment presteerde [het paard] hierdoor niet meer. Alle door [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 4] verstuurde facturen zien op prestaties die niet aan de verbintenis hebben beantwoord, met een subjectieve waarde voor [appellante] van nihil.
Als het letsel eerder was geconstateerd en [appellante] op de hoogte was gesteld, dan had zij [het paard] weggehaald bij [de vennootschap] en had [het paard] geen dure trainingen en geen intensieve medische zorg als sportpaard meer gekregen. Alle supplementen, been- en rugbehandelingen door een fysiotherapeut, krachtvoer, veelvuldige bezoeken van de hoefsmid, acupunctuur, enz. waren dan dus overbodig geweest. [het paard] was dan gestald voor een bedrag van € 205,70 inclusief BTW per maand met basisverzorging inclusief in plaats van
€ 690,00 inclusief btw, of zonder de korting als gevolg van de afzonderlijke facturering voor training door [geïntimeerde 4] € 1.013,70.
Op de facturen van [geïntimeerde 2] zijn diverse posten gebrekkig gespecificeerd en daardoor is niet steeds mogelijk om vast te stellen waarvoor is betaald. Dit betreft diverse behandelingen door een arts, waarbij geen nadere toelichting staat. In ieder geval zijn alle verrichtingen ter zake van de mond van onwaarde, nu daar destijds geen ernstig letsel is opgemerkt, laat staan voorkomen of verholpen. Tevens zijn alle overige medische ingrepen van onwaarde, nu die gebaseerd zijn op een verkeerde diagnose, namelijk niet het letsel in de mond. De enige posten die wellicht van waarde zijn geweest zijn standaard (influenza) vaccinaties, wormenkuren en het deel van de hoefsmid kosten dat niet aan de paardensport gerelateerd is.
9.3.2. [de vennootschap] heeft over de vordering van [appellante] op grond van ontbinding samengevat onder meer het volgende opgemerkt. Verreweg het grootste gedeelte van de op [de vennootschap] rustende verplichtingen, althans het grootste gedeelte van de door haar geleverde prestaties, is naar behoren uitgevoerd. De waarde van die prestaties kan daarom gesteld worden op de hoogte van de overeengekomen daartegenover staande tegenprestatie.
[het paard] is gedurende de volledige periode (deugdelijk) gestald geweest bij [de vennootschap] . Ook de dagelijkse verzorging, die bestaat uit het (dagelijks) uitmesten van de stal, voederen (meerdere malen per dag), poetsen, hoeven krabben, zorgen voor de noodzakelijke inentingen, ontwormen, controle op onregelmatigheden en beweging geven (paddock en/of stapmolen), is (voor het overgrote deel) deugdelijk uitgevoerd.
De verwijten die [appellante] [de vennootschap] maakt (het onvoldoende registreren van en informeren over medische behandelingen, het verkeerd (met excessief gebruik van het bit) laten berijden van [het paard] en / of onvoldoende medische controle) betreffen slechts een zeer beperkt onderdeel van de overeengekomen prestaties. De door [de vennootschap] geleverde prestaties komen op grond van artikel 6:272 lid 1 BW daarom volledig, althans grotendeels, voor vergoeding in aanmerking.
Dat de overeenkomst, ondanks de door het hof vastgestelde tekortkomingen (grotendeels) naar behoren is uitgevoerd, blijkt ook uit het feit dat [het paard] daarna (tot november 2012) op hoog niveau heeft deelgenomen aan wedstrijden en [appellante] zeer te spreken was over de wijze waarop [het paard] bij [de vennootschap] gestald en verzorgd is geweest. De door [de vennootschap] geleverde prestaties hebben voor [appellante] in die zin wel degelijk waarde gehad.
Uit de facturen van [de vennootschap] volgt in ieder geval dat [appellante] € 310,00 excl. btw per maand aan stallingskosten betaalde, € 310,00 excl. btw aan sportbeoefening en EUR 310,00 excl. btw aan overige kosten (zoals poetsen, naar de wei/paddock brengen, voeren, etc). Alle bijzondere kosten, zoals kosten van hoefsmeden, paardendierenartsen en paardentandartsen, werden eveneens specifiek op de factuur vermeld. [appellante] had aan de in haar ogen niet (deugdelijk) geleverde prestatie dus wel een waarde kunnen toekennen.
9.3.3. [geïntimeerde 4] heeft gesteld op grond van de overeenkomst met [appellante] zorg te hebben gedragen voor de training van [het paard] , deze training goed te hebben uitgevoerd en dat [appellante] hiervoor een vergoeding is verschuldigd op grond van artikel 6:272 lid 1 BW.
9.3.4. [de vennootschap] en [geïntimeerde 4] betogen in hun memories dat [appellante] artikel 6:272 lid 2 BW onjuist toepast. [appellante] koppelt volgens hen de subjectieve waarde van de gestelde gebrekkige prestatie aan de schade die zij meent te hebben (de schade aan de mond van [het paard] die volgens het hof niet tot vermogensschade heeft geleid) en niet aan vastgestelde tekortkomingen.
Vanuit proceseconomisch oogpunt verzoeken [de vennootschap] en [geïntimeerde 4] het hof om, alvorens Brama opdracht te geven voor een aanvullend deskundigenbericht, zich uit te laten over de vraag welk gedeelte van de door [appellante] gevorderde schade voor vergoeding in aanmerking komt indien de aansprakelijkheid van [de vennootschap] vast zou komen te staan en over de vraag welke partij in dat geval in de proceskosten wordt veroordeeld.
9.3.5. Het hof oordeelt als volgt. In het tussenarrest heeft het hof als tekortkomingen aan de zijde van [de vennootschap] vastgesteld dat [appellante] niet is geïnformeerd over het trekken van de wolfstanden bij [het paard] op 31 december 2010, over het gebruik van Mirre tinctuur op 4 april 2011 en dat de halfjaarlijkse tandartscontrole in de periode tussen 29 december 2010 en 2 april 2013 niet is uitgevoerd. Indien het in deze procedure bij deze tekortkomingen blijft, dan is het – naar het voorlopig oordeel van het hof – zeer de vraag of dit leidt tot (substantiële) financiële consequenties, zoals ook [de vennootschap] betoogt. Ten aanzien van de gestelde tekortkomingen dat [de vennootschap] en/of [geïntimeerde 4] vanwege verkeerd (laten) berijden van [het paard] het letsel in de mond hebben veroorzaakt, althans dit letsel hadden moeten opmerken en [appellante] daarover hadden moeten informeren, ligt – naar het voorlopig oordeel van het hof – meer voor de hand dat deze tekortkomingen wel consequenties kunnen hebben voor een (substantieel) deel van de door [appellante] gevorderde betaling op grond van ontbinding.
Het hof zal daarom (nog) niet in dit tussenarrest beslissen welk gedeelte van de door [appellante] gevorderde kosten voor vergoeding in aanmerking komt indien de aansprakelijkheid van [de vennootschap] en/of [geïntimeerde 4] vast zou komen te staan of welke partij in de proceskosten wordt veroordeeld.
Het hof houdt de beslissingen daarover aan tot na de beantwoording van de nadere vragen door Brama en de reacties daarop van partijen in hun memorie na deskundigenbericht.
Redelijke kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid
9.4.1. Partijen hebben zich uitgelaten over de vraag in hoeverre de als productie 5 bij de memorie van grieven overgelegde facturen van € 2.933,79 verband houden met werkzaamheden en redelijke kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid.
Het hof houdt de beoordeling hiervan aan tot het moment dat het hof een oordeel geeft over de aansprakelijkheid en dus na de beantwoording van de vragen door de deskundige.
9.4.2. Tot slot hebben [de vennootschap] en [geïntimeerde 4] in hun memories erop gewezen dat de gevorderde kosten van Brama van € 14.448,40 een voorlopig deskundigenbericht betreffen die vallen onder de proceskostenveroordeling en dus niet apart kunnen worden toegewezen op grond van artikel 6:96 BW.
9.4.3. Het hof overweegt terug te komen op de bindende eindbeslissing dat de kosten van Brama van € 14.448,40 kunnen worden toegewezen op grond van artikel 6:96 BW indien de aansprakelijkheid van [de vennootschap] en/of [geïntimeerde 4] komt vast te staan, omdat het onderhavige hoger beroep in de bodemprocedure kwalificeert als het voortzetten van het in hoger beroep verzocht deskundigenbericht waarvoor deze kosten zijn gemaakt. De kosten worden in dat geval meegenomen bij de proceskostenveroordeling.
Alvorens dit definitief te beslissen stelt het hof [appellante] in de gelegenheid om zich hierover uit te laten. Zij heeft hiertoe de gelegenheid in de - na beantwoording van de nadere vragen - door beide partijen te nemen memorie na deskundigenbericht.

10.De uitspraak

Het hof:
10.1.
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de vragen geformuleerd in rechtsoverweging 9.2.5. van dit arrest;
10.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
De heer prof. dr. P.A.J. Brama
[locatie] Veterinary Sciences Centre
University College [locatie]
[plaats]
Ireland
e-mailadres: [e-mailadres]
10.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest en het tussenarrest van 19 januari 2021 aan de deskundige toezendt;
10.4.
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en dat zij alle door de deskundige gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
en bepaalt dat [de vennootschap] informatie uit de (medische) dossiers van [het paard] als bedoeld in rov. 9.2.7 aan de deskundige, het hof en de advocaat van de wederpartij in afschrift ter beschikking zal stellen;
10.5.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
10.6.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek -
en ten aanzien van het
concept-rapport- partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het rapport van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het rapport tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
10.7.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren;
10.8.
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed rapport, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het rapport aan de advocaten van partijen toe te zenden;
10.9.
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijke, ondertekende rapport ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
10.10.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 6.457,50 inclusief btw, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
10.11.
bepaalt dat [appellante] laatstgenoemd bedrag zal voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
10.12.
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
10.13.
benoemt mr. A.L. Bervoets tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier (het Bureau Deskundigen van dit hof) dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
10.14.
verwijst de zaak naar de rol van
11 januari 2022in afwachting van het deskundigenrapport;
10.15.
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenrapport naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenrapport aan de zijde van [appellante] ;
10.16.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, A.L. Bervoets en J. van der Beek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 oktober 2021.
griffier rolraadsheer