In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, dat op 26 februari 2020 was gewezen. De verdachte was eerder door de politierechter veroordeeld voor verkeersdelicten, en heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft verzocht het vonnis van de eerste rechter te bevestigen. De verdediging heeft gepleit voor een lichtere straf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die de zorg draagt voor zijn zoon met psychische problemen en zijn alcoholgebruik onder controle lijkt te hebben.
Het hof heeft echter overwogen dat de verdachte een ongunstig justitieel verleden heeft, met eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De ernst van de feiten en de herhaalde overtredingen hebben het hof doen besluiten dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn werkloosheid en de zorg voor zijn zoon, zijn niet voldoende om van een lichtere straf af te zien. Het hof heeft de opgelegde straf en de motivering daarvan bevestigd, en het verweer van de verdediging verworpen. De beslissing van het hof houdt in dat de verdachte een gevangenisstraf van 6 weken opgelegd krijgt, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.