22.34uur: Je krijgt klappen van min pik
19:37 uur: En anders maak ik je kapot
19.58 uur: Je ga eraan
(ten aanzien van de feiten 1 en 2)
6. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 25 augustus 2019 (pg. 51-57), voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van de verdachte:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant
(pg. 55)
U heeft via WhatsApp de volgende bedreigingen geuit: "Of anders sla ik je kop
eraf" Jij krijgt klappen van min pik" En anders maak ik je kapot" Je ga eraan"
Wat kun jij hierover verklaren?
A: Klopt. Dat deed ik omdat ik boos ben.
V: Snap jij dat dergelijke uitspraken als bedreigend worden ervaren?
A: Ja maar hij weet hoe ik ben.
(pg. 56)
O: Verbalisant toonde bladzijde 1 t/m 15 van de aangeleverde WhatsApp gesprekken aan verdachte Rietstap.
V: Klopt het dat u deze berichten heeft gestuurd naar [benadeelde 2] ?
A: Ja.
7. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 22 maart 2021:
U houdt mij voor dat ik word verdacht van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [benadeelde] , gepleegd op 23 augustus 2019. Ik ben wel bij hem langs gegaan op de camping. Wij hebben een woordenwisseling gehad. Ik wilde mijn geld terug.
Ik erken dat ik [benadeelde 2] via WhatsApp bedreigende berichten heb gestuurd. Ik was boos.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit. De verdediging heeft primair betoogd dat er onvoldoende wettig bewijs is. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat aan de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging kan worden ontleend dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
De verdachte heeft steeds ontkend dat hij [benadeelde] heeft bedreigd. Er zijn geen andere verklaringen die de aangifte ondersteunen, terwijl het voorval zich volgens aangever buiten heeft afgespeeld. Er zijn geen getuigen gehoord die ook op de camping verblijven en een en ander zouden hebben kunnen waarnemen. De omstandigheid dat aangever tijdens het opnemen van zijn verklaring werd gebeld door de verdachte, waarbij een deel van dat gesprek in het proces-verbaal van aangifte is weergegeven kan niet bijdragen tot het bewijs dat de verdachte op 23 augustus 2019 de in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen zou hebben geuit en het daarin opgenomen gebaar zou hebben gemaakt.
Het hof overweegt als volgt.
Aangever [benadeelde] heeft op 24 augustus 2019 een gedetailleerde verklaring afgelegd over een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, die een dag eerder door de verdachte is geuit. De verklaring van aangever, inhoudende dat hij op 23 augustus 2019 omstreeks 19.30 uur door de verdachte is bedreigd met de woorden ‘Hey pik. Ik mot gewoon mijn geld terug hebben want anders...’, terwijl de verdachte daarbij met zijn vinger een snijdende beweging langs de keel van die [benadeelde] heeft gemaakt, wordt naar het oordeel van het hof ondersteund door de aangifte van diens zoon, [benadeelde 2] , in combinatie met de screenshots van het chatgesprek tussen de verdachte en [benadeelde 2] via WhatsApp. Het hof overweegt dat de verdachte in dat gesprek soortgelijke bewoordingen heeft gebruikt (‘pik’), terwijl hij daarin op 23 augustus 2019 tevens heeft gezegd ‘Dan begin ik ergens anders’ en ‘Je ouders gaan hier voor opdraaien nu’. Deze berichten zijn om 19.59 uur en om 20.02 uur verzonden, kort na het tijdstip waarop de verdachte volgens de aangifte van [benadeelde] een bezoek heeft gebracht aan diens caravan en de hiervoor opgenomen bewoordingen heeft geuit en de snijdende beweging heeft gemaakt. De verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij deze berichten naar [benadeelde 2] heeft verstuurd. Het hof is dan ook van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Het hof verwerpt het verweer met betrekking tot de bewezenverklaring in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De verdediging heeft het hof verzocht geen (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdachte verblijft al enige tijd op vrijwillige basis bij Blink, een beschermde woonvoorziening voor mensen met een verslavingsproblematiek. De verdachte heeft zich gehouden aan de bijzondere voorwaarden en zich goed ingezet om de risico’s op recidive te verkleinen. Het is noodzakelijk dat hij dit traject kan vervolgen. Een eventuele detentie zou er voor kunnen zorgen dat betrokkene zijn plaats bij Blink verliest waardoor ook het behandeltraject in gevaar komt.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, kan naar het oordeel van het hof gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de mate waarin de bewezen verklaarde feiten hebben geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 januari 2021.
Daaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezenverklaarde eerder is veroordeeld tot een taakstraf, ter zake van strafbare feiten met een geweldscomponent.
Deze eerdere veroordeling was ten tijde van het bewezenverklaarde onherroepelijk. De veroordeling heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te begaan. Het hof weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van enige duur inhoudt. Alles afwegende, is het hof van oordeel dat de door de politierechter opgelegde en thans door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 8 weken waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof zal aan de straf tevens een bijzondere voorwaarde verbinden, in de vorm van een contactverbod met [benadeelde] en [benadeelde 2] .
Het hof is van oordeel dat gelet op het strafblad van de verdachte, er ernstig rekening
mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is
tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer
personen. Het hof zal om die reden, gelet op artikel 14e van het Wetboek van
Strafrecht, bevelen dat de gestelde voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een mes (G2084510), Victorinox Uitbeenmes, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu dit bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte begane misdrijven werd aangetroffen en dit aan de verdachte toebehorende voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De advocaat-generaal heeft, overeenkomstig de beslissing van de politierechter, gevorderd dat de in beslag genomen filters en luchtafzuiger verbeurd worden verklaard.
Bij het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof evenwel geconstateerd dat genoemde voorwerpen in beslag zijn genomen onder [benadeelde 2] en dat hij daarvan afstand heeft gedaan, zodat een beslissing daaromtrent thans achterwege kan blijven.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.242,31, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in:
Materiële schade totaal € 772,31
- reiskosten in verband met hotelovernachtingen,
verblijf vakantiepark en bezoek Slachtofferhulp € 117,71
- parkeerkosten in verband met hotelovernachting
en het doen van aangifte € 20,20
- kosten overnachtingen hotels en vakantiepark € 634,40
Immateriële schade€ 470,-
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een totaalbedrag van € 1.242,31, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep betwist. De verdediging heeft betoogd dat niet is gebleken dat de door de benadeelde partij opgegeven kosten voor verblijf in hotels en op een vakantiepark daadwerkelijk zijn gemaakt, nu de aangeleverde informatie onvolledig is. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat deze kosten rechtstreeks verband houden met het onder 1 tenlastegelegde. Dit geldt ook voor de opgegeven parkeerkosten in verband met een hotelovernachting. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade geldt dat het bij de uitspraak waar naar wordt verwezen niet om een soortgelijke casus gaat. De vordering dient te worden afgewezen, dan wel drastisch te worden gematigd.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 25,42 (bestaande uit een bedrag van
€ 7,50 ter zake van parkeerkosten in verband met het doen van aangifte en een bedrag van
€ 17,92 ter zake van reiskosten in verband met bezoek Slachtofferhulp).
Met betrekking tot de posten reiskosten in verband met hotelovernachtingen en verblijf vakantiepark, parkeerkosten in verband met hotelovernachting en kosten overnachtingen hotels en vakantiepark oordeelt het hof dat zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – en in het licht van het gemotiveerde verweer dat door de verdediging ten aanzien van deze posten is gevoerd, een beslissing omtrent (gedeeltelijke) toewijzing van deze posten niet genomen kan worden. Het zou echter een onevenredige belasting van dit strafgeding opleveren indien de benadeelde partij op deze onderdelen in de gelegenheid zou worden gesteld haar vordering nader te onderbouwen en de verdediging vervolgens daarop nog te laten reageren. De benadeelde partij kan daarom thans in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan [benadeelde] door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Rekening houdend met de aard en de ernst van het delict, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof toekenning van een bedrag van € 250,- redelijk en billijk. Het meer gevorderde bedrag aan immateriële schade zal worden afgewezen.
Conclusie
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 275,42 zal worden toegewezen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hierna opgenomen. Het hof heeft de wettelijke rente per onderdeel van de vordering vastgesteld, nu de schade op verschillende tijdstippen is geleden.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 275,42. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierna opgenomen. Het hof acht het wenselijk dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.795,42, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in:
Materiële schade totaal € 2.345,42
- reiskosten in verband met bezoek Slachtofferhulp € 17,92
- huur woning € 895,-
- stageld caravan € 792,-
- energiekosten (gas, water en licht) € 640,50
Immateriële schade€ 450,-
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een totaalbedrag van € 467,92, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep betwist. De verdediging heeft betoogd dat de materiële schade moet worden afgewezen, met uitzondering van de gemaakte reiskosten voor het bezoek aan Slachtofferhulp. De kosten met betrekking
tot de huurwoning zijn niet toewijsbaar, nu niet is aangetoond dat [benadeelde 2] daar
gedurende de tenlastegelegde periode niet heeft verbleven. Het gaat bovendien om vaste lasten die hij anders ook zou hebben gehad. Dat geldt ook voor de kosten met
betrekking tot gas, water en licht en de kosten met betrekking tot de stacaravan. Deze posten dienen te worden afgewezen. De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de gevraagde vergoeding vanwege immateriële schade fors dient te worden gematigd. De uitspraak die in de vordering is bijgevoegd, is niet vergelijkbaar met de onderhavige casus. Ten aanzien van immateriële schade zou hooguit een bedrag van € 175,- toewijsbaar zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 17,92.
Met betrekking tot de posten huur woning, stageld caravan en energiekosten (gas, water en licht) is het hof van oordeel dat het, temeer nu de verdediging deze posten gemotiveerd heeft betwist, meer inlichtingen nodig zou hebben om gewogen te kunnen beoordelen of dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Het hof is echter van oordeel dat het verkrijgen van meer inlichtingen hieromtrent een onevenredige belasting van dit strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan daarom thans in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan [benadeelde 2] door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Rekening houdend met de aard en de ernst van het delict, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof toekenning van een bedrag van € 250,- redelijk en billijk.
Het meer gevorderde bedrag aan immateriële schade zal worden afgewezen.
Conclusie
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 267,92 zal worden toegewezen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hierna opgenomen.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 267,92. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierna opgenomen. Het hof acht het wenselijk dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft bij vordering van 26 augustus 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 maart 2019 onder 02-216684-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is van oordeel dat de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met 1 (een) jaar moet worden verlengd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36d, 36f, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.