ECLI:NL:GHSHE:2021:3004

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
20-000820-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.J. Henzen
  • Y.G.M. Baaijens- van Geloven
  • A.J.A.M. Nieuwenhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1985, was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van 10 maart 2020, waarin hij was veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak betreft twee bedreigingen die de verdachte heeft geuit aan twee slachtoffers, [benadeelde] en [benadeelde 2], in de periode van augustus 2019. De verdachte heeft tijdens de zitting in hoger beroep zijn betrokkenheid ontkend, maar het hof heeft geoordeeld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de bedreigingen heeft geuit. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens is er een contactverbod opgelegd met de slachtoffers. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, welke door het hof gedeeltelijk is toegewezen. De vordering van [benadeelde] is toegewezen tot € 275,42 en die van [benadeelde 2] tot € 267,92, beide vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte is ook veroordeeld tot betaling van deze schadevergoedingen aan de Staat.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000820-20
Uitspraak : 2 april 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 maart 2020, parketnummer 02-205338-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-216684-18, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te Roosendaal en Nispen op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres]
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Van de zijde van de verdachte is vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde. De verdediging heeft verder een verweer met betrekking tot de straf gevoerd en ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen gevraagd deze primair af te wijzen en subsidiair de hoogte ervan betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet op de wijze is vastgesteld zoals in artikel 378 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald, nu het proces-verbaal houdende de aantekening van het mondeling vonnis niet is ondertekend door de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 augustus 2019, in de gemeente Moerdijk (te Willemstad) (Oostdijk), [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, (in tegenwoordigheid van die [benadeelde] ) die [benadeelde] dreigend de woorden toegevoegd : 'Hey pik. Ik mot gewoon mijn geld terug hebben want anders...', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (daarbij) opzettelijk dreigend met zijn hand en/of vinger een [af-]snijdend[e]) beweging en/of gebaar gemaakt langs en/of ter hoogte van de keel en/of hals van die [benadeelde] ;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 21 augustus 2019 tot en met 24 augustus 2019, in elk geval op of omstreeks 21 augustus 2019, in de gemeente Moerdijk (te Willemstad), in elk geval (telkens) in Nederland, [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, (telkens) die [benadeelde] (telefonisch [mondeling en/of via tekstberichten]) dreigend de woorden toegevoegd : 'Als je nu niet komt komt t niet goed pik' en/of 'Ik kom mijn woord altijd na' en/of 'Of anders sla ik je kop eraf' en/of 'Afgelopen met jou' en/of 'En anders maak ik je kapot' en/of 'je ga eraan' en/of 'Ik ruk je kop eraf', althans (telkens) woorden en/of berichten van gelijke dreigende aard en/of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 23 augustus 2019, in de gemeente Moerdijk (te Willemstad) (Oostdijk), [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, (in tegenwoordigheid van die [benadeelde] ) die [benadeelde] dreigend de woorden toegevoegd : 'Hey pik. Ik mot gewoon mijn geld terug hebben want anders...', en daarbij opzettelijk dreigend met zijn hand en/of vinger een snijdende beweging gemaakt langs de keel van die [benadeelde] ;
2.
hij op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 21 augustus 2019 tot en met 24 augustus 2019, in de gemeente Moerdijk (te Willemstad), [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, die [benadeelde] via tekstberichten dreigend de woorden toegevoegd : 'Als je nu niet komt komt t niet goed pik' en 'Ik kom mijn woord altijd na' en 'Of anders sla ik je kop eraf' en 'Afgelopen met jou' en 'En anders maak ik je kapot' en 'je ga eraan' en 'Ik ruk je kop eraf', althans woorden en/of berichten van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
(ten aanzien van feit 1)
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 24 augustus 2019 (pg. 42-44), voor zover inhoudende als
verklaring van aangever [benadeelde]:
Plaats delict: [plaats delict]
Op vrijdag 23 augustus 2019 omstreeks 19.30 uur bevond ik mijn in mijn huurcaravan op camping [naam] te Willemstad. Mijn zoon [benadeelde 2] heeft geld geleend van mijn buurman op de camping. Dit is [verdachte] , geboren op 3 juni 1985. Afgelopen donderdag begon [verdachte] mij te appen en te bellen met de mededeling dat [benadeelde 2] contact met hem op moest zoeken omdat [verdachte] zijn geld terug wilde hebben. Gisteravond, vrijdag 23 augustus, was ik in mijn caravan toen [verdachte] langskwam. Hij had het er weer over dat [benadeelde 2] geld moest betalen en dat we anders wel zouden zien. Uiteindelijk in dat gesprek tikt [verdachte] mij twee keer met zijn platte hand op de zijkant van mijn gezicht ter hoogte van mijn oor. En hij zei daarbij tegen mij: "hey pik, ik mot gewoon mijn geld terug hebben want anders" en daarbij maakte [verdachte] met zijn vinger een snijbeweging langs mijn keel. Ik voelde mij bedreigd door zijn woorden en zijn beweging maakte mij angstig.
2. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 24 augustus 2019 (pg. 24-26), voor zover inhoudende als
verklaring van aangever [benadeelde 2] :
(pg. 25)
[verdachte] (hof: [verdachte] ) heeft ook al mijn vader (hof:: [benadeelde] ) op de camping bedreigd.
Ik heb alle screenshots van het gesprek naar de verbalisant gestuurd.
Ik vrees voor de veiligheid van mijn ouders. Ik ben er van overtuigd dat [verdachte] daad bij het woord voegt.
3. Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid en onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering, te weten screenshots van WhatsApp gesprekken, afkomstig van de telefoon van [benadeelde 2] (pg. 27-41), voor zover inhoudende:
(pg. 30)
21 augustus 2019.
21.10.
Dan heb je niet alleen zelf problemen.
(pg. 40)
23 augustus 2019.
19.59.
Dan begin ik ergens anders.
19.59.
Grote jongen.
20.01.
Papa bellen ja
20.01.
T is te laat.
20.02.
Je ouders gaan hier voor opdraaien nu.
(pg. 41)
23.15
uur. Je ouders laten opdraaien voor jou problemen
(ten aanzien van feit 2)
4. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 24 augustus 2019 (pg. 24-26), voor zover inhoudende als
verklaring van aangever [benadeelde 2]:
Plaats delict: [plaats delict]
Op 21 augustus 2019, omstreeks 20.50 uur, belde [verdachte] mij t met het telefoonnummer 0636454087. Ik hoorde hem via de telefoon zeggen (...) dat ik direct naar de camping moest komen. Op 21 augustus 2019, om 20.53 uur kreeg ik de eerste berichten die dreigend van aard waren (...) in de trant van 'Ik ruk je kop eraf'. De dagen daarna bleven er bedreigende berichten binnenkomen van [verdachte] . Ik heb alle screenshots van het gesprek naar de verbalisant gestuurd.
5. Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid en onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering, te weten screenshots van WhatsApp gesprekken, afkomstig van de telefoon van [benadeelde 2] (pg. 27-41), voor zover inhoudende:
(pg. 27)
Berichten ontvangen van [naam] , telefoonnummer [telefoonnummer verdachte] .
(pg. 28-29)
21 augustus 2019
20.53
uur: Als je nu niet komt
20.54 uur: Komt t niet goed pik
20.57
uur: Ik kom mijn woord altijd na
20.57
uur: Of anders sla ik je kop eraf
21.06 uur: Afgelopen met jou
22.34
uur: Je krijgt klappen van min pik
(pg. 40)
23 augustus 2019
19:37 uur: En anders maak ik je kapot
19.58 uur: Je ga eraan
(ten aanzien van de feiten 1 en 2)
6. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 25 augustus 2019 (pg. 51-57), voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van de verdachte:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant
(pg. 55)
U heeft via WhatsApp de volgende bedreigingen geuit: "Of anders sla ik je kop
eraf" Jij krijgt klappen van min pik" En anders maak ik je kapot" Je ga eraan"
Wat kun jij hierover verklaren?
A: Klopt. Dat deed ik omdat ik boos ben.
V: Snap jij dat dergelijke uitspraken als bedreigend worden ervaren?
A: Ja maar hij weet hoe ik ben.
(pg. 56)
O: Verbalisant toonde bladzijde 1 t/m 15 van de aangeleverde WhatsApp gesprekken aan verdachte Rietstap.
V: Klopt het dat u deze berichten heeft gestuurd naar [benadeelde 2] ?
A: Ja.
7. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 22 maart 2021:
U houdt mij voor dat ik word verdacht van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [benadeelde] , gepleegd op 23 augustus 2019. Ik ben wel bij hem langs gegaan op de camping. Wij hebben een woordenwisseling gehad. Ik wilde mijn geld terug.
Ik erken dat ik [benadeelde 2] via WhatsApp bedreigende berichten heb gestuurd. Ik was boos.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit. De verdediging heeft primair betoogd dat er onvoldoende wettig bewijs is. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat aan de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging kan worden ontleend dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
De verdachte heeft steeds ontkend dat hij [benadeelde] heeft bedreigd. Er zijn geen andere verklaringen die de aangifte ondersteunen, terwijl het voorval zich volgens aangever buiten heeft afgespeeld. Er zijn geen getuigen gehoord die ook op de camping verblijven en een en ander zouden hebben kunnen waarnemen. De omstandigheid dat aangever tijdens het opnemen van zijn verklaring werd gebeld door de verdachte, waarbij een deel van dat gesprek in het proces-verbaal van aangifte is weergegeven kan niet bijdragen tot het bewijs dat de verdachte op 23 augustus 2019 de in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen zou hebben geuit en het daarin opgenomen gebaar zou hebben gemaakt.
Het hof overweegt als volgt.
Aangever [benadeelde] heeft op 24 augustus 2019 een gedetailleerde verklaring afgelegd over een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, die een dag eerder door de verdachte is geuit. De verklaring van aangever, inhoudende dat hij op 23 augustus 2019 omstreeks 19.30 uur door de verdachte is bedreigd met de woorden ‘Hey pik. Ik mot gewoon mijn geld terug hebben want anders...’, terwijl de verdachte daarbij met zijn vinger een snijdende beweging langs de keel van die [benadeelde] heeft gemaakt, wordt naar het oordeel van het hof ondersteund door de aangifte van diens zoon, [benadeelde 2] , in combinatie met de screenshots van het chatgesprek tussen de verdachte en [benadeelde 2] via WhatsApp. Het hof overweegt dat de verdachte in dat gesprek soortgelijke bewoordingen heeft gebruikt (‘pik’), terwijl hij daarin op 23 augustus 2019 tevens heeft gezegd ‘Dan begin ik ergens anders’ en ‘Je ouders gaan hier voor opdraaien nu’. Deze berichten zijn om 19.59 uur en om 20.02 uur verzonden, kort na het tijdstip waarop de verdachte volgens de aangifte van [benadeelde] een bezoek heeft gebracht aan diens caravan en de hiervoor opgenomen bewoordingen heeft geuit en de snijdende beweging heeft gemaakt. De verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij deze berichten naar [benadeelde 2] heeft verstuurd. Het hof is dan ook van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Het hof verwerpt het verweer met betrekking tot de bewezenverklaring in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft het hof verzocht geen (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdachte verblijft al enige tijd op vrijwillige basis bij Blink, een beschermde woonvoorziening voor mensen met een verslavingsproblematiek. De verdachte heeft zich gehouden aan de bijzondere voorwaarden en zich goed ingezet om de risico’s op recidive te verkleinen. Het is noodzakelijk dat hij dit traject kan vervolgen. Een eventuele detentie zou er voor kunnen zorgen dat betrokkene zijn plaats bij Blink verliest waardoor ook het behandeltraject in gevaar komt.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, kan naar het oordeel van het hof gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de mate waarin de bewezen verklaarde feiten hebben geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 januari 2021.
Daaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezenverklaarde eerder is veroordeeld tot een taakstraf, ter zake van strafbare feiten met een geweldscomponent.
Deze eerdere veroordeling was ten tijde van het bewezenverklaarde onherroepelijk. De veroordeling heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te begaan. Het hof weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van enige duur inhoudt. Alles afwegende, is het hof van oordeel dat de door de politierechter opgelegde en thans door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 8 weken waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof zal aan de straf tevens een bijzondere voorwaarde verbinden, in de vorm van een contactverbod met [benadeelde] en [benadeelde 2] .
Het hof is van oordeel dat gelet op het strafblad van de verdachte, er ernstig rekening
mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is
tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer
personen. Het hof zal om die reden, gelet op artikel 14e van het Wetboek van
Strafrecht, bevelen dat de gestelde voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.
Beslag
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een mes (G2084510), Victorinox Uitbeenmes, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu dit bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte begane misdrijven werd aangetroffen en dit aan de verdachte toebehorende voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De advocaat-generaal heeft, overeenkomstig de beslissing van de politierechter, gevorderd dat de in beslag genomen filters en luchtafzuiger verbeurd worden verklaard.
Bij het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof evenwel geconstateerd dat genoemde voorwerpen in beslag zijn genomen onder [benadeelde 2] en dat hij daarvan afstand heeft gedaan, zodat een beslissing daaromtrent thans achterwege kan blijven.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.242,31, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in:
Materiële schade totaal € 772,31
- reiskosten in verband met hotelovernachtingen,
verblijf vakantiepark en bezoek Slachtofferhulp € 117,71
- parkeerkosten in verband met hotelovernachting
en het doen van aangifte € 20,20
- kosten overnachtingen hotels en vakantiepark € 634,40
Immateriële schade€ 470,-
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een totaalbedrag van € 1.242,31, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep betwist. De verdediging heeft betoogd dat niet is gebleken dat de door de benadeelde partij opgegeven kosten voor verblijf in hotels en op een vakantiepark daadwerkelijk zijn gemaakt, nu de aangeleverde informatie onvolledig is. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat deze kosten rechtstreeks verband houden met het onder 1 tenlastegelegde. Dit geldt ook voor de opgegeven parkeerkosten in verband met een hotelovernachting. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade geldt dat het bij de uitspraak waar naar wordt verwezen niet om een soortgelijke casus gaat. De vordering dient te worden afgewezen, dan wel drastisch te worden gematigd.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 25,42 (bestaande uit een bedrag van
€ 7,50 ter zake van parkeerkosten in verband met het doen van aangifte en een bedrag van
€ 17,92 ter zake van reiskosten in verband met bezoek Slachtofferhulp).
Met betrekking tot de posten reiskosten in verband met hotelovernachtingen en verblijf vakantiepark, parkeerkosten in verband met hotelovernachting en kosten overnachtingen hotels en vakantiepark oordeelt het hof dat zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – en in het licht van het gemotiveerde verweer dat door de verdediging ten aanzien van deze posten is gevoerd, een beslissing omtrent (gedeeltelijke) toewijzing van deze posten niet genomen kan worden. Het zou echter een onevenredige belasting van dit strafgeding opleveren indien de benadeelde partij op deze onderdelen in de gelegenheid zou worden gesteld haar vordering nader te onderbouwen en de verdediging vervolgens daarop nog te laten reageren. De benadeelde partij kan daarom thans in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan [benadeelde] door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Rekening houdend met de aard en de ernst van het delict, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof toekenning van een bedrag van € 250,- redelijk en billijk. Het meer gevorderde bedrag aan immateriële schade zal worden afgewezen.
Conclusie
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 275,42 zal worden toegewezen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hierna opgenomen. Het hof heeft de wettelijke rente per onderdeel van de vordering vastgesteld, nu de schade op verschillende tijdstippen is geleden.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 275,42. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierna opgenomen. Het hof acht het wenselijk dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.795,42, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in:
Materiële schade totaal € 2.345,42
  • reiskosten in verband met bezoek Slachtofferhulp € 17,92
  • huur woning € 895,-
  • stageld caravan € 792,-
  • energiekosten (gas, water en licht) € 640,50
Immateriële schade€ 450,-
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een totaalbedrag van € 467,92, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep betwist. De verdediging heeft betoogd dat de materiële schade moet worden afgewezen, met uitzondering van de gemaakte reiskosten voor het bezoek aan Slachtofferhulp. De kosten met betrekking
tot de huurwoning zijn niet toewijsbaar, nu niet is aangetoond dat [benadeelde 2] daar
gedurende de tenlastegelegde periode niet heeft verbleven. Het gaat bovendien om vaste lasten die hij anders ook zou hebben gehad. Dat geldt ook voor de kosten met
betrekking tot gas, water en licht en de kosten met betrekking tot de stacaravan. Deze posten dienen te worden afgewezen. De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de gevraagde vergoeding vanwege immateriële schade fors dient te worden gematigd. De uitspraak die in de vordering is bijgevoegd, is niet vergelijkbaar met de onderhavige casus. Ten aanzien van immateriële schade zou hooguit een bedrag van € 175,- toewijsbaar zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 17,92.
Met betrekking tot de posten huur woning, stageld caravan en energiekosten (gas, water en licht) is het hof van oordeel dat het, temeer nu de verdediging deze posten gemotiveerd heeft betwist, meer inlichtingen nodig zou hebben om gewogen te kunnen beoordelen of dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Het hof is echter van oordeel dat het verkrijgen van meer inlichtingen hieromtrent een onevenredige belasting van dit strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan daarom thans in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan [benadeelde 2] door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Rekening houdend met de aard en de ernst van het delict, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof toekenning van een bedrag van € 250,- redelijk en billijk.
Het meer gevorderde bedrag aan immateriële schade zal worden afgewezen.
Conclusie
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 267,92 zal worden toegewezen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hierna opgenomen.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 267,92. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierna opgenomen. Het hof acht het wenselijk dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft bij vordering van 26 augustus 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 maart 2019 onder 02-216684-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is van oordeel dat de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met 1 (een) jaar moet worden verlengd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36d, 36f, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is direct of indirect contact op te nemen, te zoeken of te hebben met [benadeelde] , geboren te [geboorteplaats benadeelde 1] op [geboortedag benadeelde 1] 1966 en [benadeelde 2] , geboren te [geboorteplaats benadeelde 2] op [geboortedag benadeelde 2] 1989.
Beveelt dat voormelde voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een mes (G2084510), Victorinox Uitbeenmes.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 275,42 (tweehonderdvijfenzeventig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 25,42 (vijfentwintig euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst af het meer gevorderde dan toegewezen bedrag aan immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij met betrekking tot de materiële schade voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 275,42 (tweehonderdvijfenzeventig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 25,42 (vijfentwintig euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 24 september 2019 over een bedrag van € 7,50 ter zake van parkeerkosten in verband met het doen van aangifte
- 3 maart 2020 over een bedrag van € 17,92 ter zake van reiskosten in verband met bezoek Slachtofferhulp
en van de immateriële schade op 23 augustus 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 267,92 (tweehonderdzevenenzestig euro en tweeënnegentig cent) bestaande uit € 17,92 (zeventien euro en tweeënnegentig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst af het meer gevorderde dan toegewezen bedrag aan immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij met betrekking tot de materiële schade voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 267,92 (tweehonderdzevenenzestig euro en tweeënnegentig cent) bestaande uit € 17,92 (zeventien euro en tweeënnegentig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
27 februari 2020 en van de immateriële schade op 24 augustus 2019.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 maart 2019 parketnummer 02-216684-18, met een termijn van 1 (één) jaar.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 2 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Markiezaten, basisteam Roosendaal, registratienummer PL2000-2019215031Z, sluitingsdatum 10 september 2019, pg. 1 tot en met 81. Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.