ECLI:NL:GHSHE:2021:30

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
200.250.564_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cessieverbod in algemene voorwaarden van Ryanair nietig voor compensatievorderingen uit Verordening 261/2004

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Claimingo B.V. tegen Ryanair DAC, waarbij de vraag centraal staat of Claimingo een vordering heeft op Ryanair als gevolg van de cessie van compensatievorderingen van vier passagiers. De passagiers hadden een vlucht geboekt die met meer dan drie uur vertraging aankwam, en Claimingo stelt dat het cessieverbod in de algemene voorwaarden van Ryanair in strijd is met de Europese Verordening 261/2004. Het hof oordeelt dat het cessieverbod, voor zover het betreft compensatievorderingen, nietig is omdat het een ontoelaatbare beperking van de aanspraak op compensatie inhoudt. Het hof stelt vast dat het in de algemene voorwaarden opgenomen cessieverbod niet alleen in strijd is met de Verordening, maar ook met de openbare orde. Daarnaast wordt geoordeeld dat het uitvallen van een boordradio geen buitengewone omstandigheid is die Ryanair zou ontslaan van haar verplichting tot compensatie. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de kantonrechter en wijst de vorderingen van Claimingo toe, inclusief de gevorderde wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.250.564/01
arrest van 12 januari 2021
in de zaak van
Claimingo B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante, hierna aangeduid als Claimingo,
advocaat: mr. F.E. Olberts te Amsterdam,
tegen
Ryanair DAC,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Ierland,
geïntimeerde, hierna aangeduid als Ryanair,
advocaat: mr. A.C.J. Houwers te Nijmegen,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenbeschikking van 6 september 2018, zaaknummer 200.243.875/01. In deze beschikking heeft het hof op de voet van artikel 69 lid 2 Rv de zaak verwezen naar een kamer van dit hof die belast is met de behandeling van dagvaardingsprocedures. Het hof heeft daarbij bevolen dat de procedure volgens de regels van de dagvaardingsprocedure zal worden voortgezet, en dat Claimingo Ryanair bij exploot zal oproepen en de datum van de rolzitting zal aanzeggen.

1.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 6 september 2018;
  • de hoger beroep dagvaarding van Claimingo van 26 november 2018 met grieven en producties, tevens inhoudende een vermeerdering van eis;
  • de memorie van antwoord van Ryanair met producties;
  • het pleidooi, gehouden op 26 oktober 2020, waarbij beide partijen een pleitnota hebben overgelegd;
  • de ter gelegenheid van dit pleidooi door Claimingo in het geding gebrachte producties;
  • de akte van Ryanair van 10 november 2020 en de gelijktijdige antwoordakte van Claimingo.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

2.Samenvatting

Dit geschil gaat in hoger beroep over de vraag of Claimingo een vordering op Ryanair heeft gekregen als gevolg van de cessie aan haar van compensatievorderingen die vier passagiers stellen op Ryanair te hebben in verband met vluchtvertraging.
Ryanair stelt dat de beoogde cessie door de passagiers aan Claimingo afstuit op een in haar algemene voorwaarden opgenomen (goederenrechtelijk werkend) cessieverbod. Claimingo voert hiertegen aan dat het bedoelde cessieverbod in strijd is met de Europese Verordening EG/261/2004 [1] (hierna ook wel: Vo 261/2004 of: de Verordening), onredelijk bezwarend is in de zin van artikel 6:233 a BW, geldt als een oneerlijk beding in strijd met de Europese Richtlijn 93/13 en overigens nietig is op de voet van artikel 3:40 BW.
Het hof zal in het hierna volgende tot het oordeel komen dat het in de algemene voorwaarden van Ryanair opgenomen cessieverbod - voor zover dat ziet op een vordering tot compensatie voortvloeiend uit de Verordening - jegens de passagier/consument in strijd is met artikel 15 van de Verordening, omdat het een ontoelaatbare beperking van die aanspraak op compensatie inhoudt. Het cessieverbod is nietig.
Het onverwacht uitvallen van een (van de) boordradio(‘s) vormt geen bijzondere omstandigheid, op grond waarvan Ryanair alsnog geen compensatie zou hoeven te betalen.

3.Het geschil en de achtergrond daarvan

3.1.
De achtergrond van deze zaak is de volgende.
Vier passagiers ( [passagier 1] , [passagier 2] , [passagier 3] en [passagier 4] ) hadden bij Ryanair een vlucht geboekt voor 2 september 2017 met vluchtnummer [vluchtnummer] van [plaats 1] , Malta, naar [plaats 2] Airport, Nederland. De vlucht is met een vertraging van meer dan drie uur op de luchthaven van [plaats 2] aangekomen. Deze vertraging vond haar oorzaak in een technisch defect: (één van) de VHF-radio(’s) aan boord bleek niet te functioneren en moest vervangen worden.
3.2.
Artikel 7 van de Verordening wordt in samenhang met het Verdrag van Montreal [2] door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ-EU) zo uitgelegd dat een passagier van wie de vlucht is geannuleerd of meer dan drie uren is vertraagd, behoudens bijzondere omstandigheden, recht heeft op een financiële compensatie door de luchtvaartmaatschappij, waarvan de hoogte afhankelijk is van de lengte van de vlucht (hierna: de compensatievordering).
De vier passagiers hebben in verband met de compensatievordering, die voor een vlucht van Malta naar [plaats 2] € 400,00 bedraagt, een document ondertekend (op respectievelijk 6, 1, 5 en 11 oktober 2017) met onder meer de volgende inhoud:
“Purchase Agreement
(Deed of Assignment)
(..)
The Assignee hereby sells (assigns) and delivers the Claim, to Claimingo, that hereby accepts this sale and delivery.
(..)”
Claimingo heeft de compensatievorderingen van de genoemde passagiers per email op 31 oktober 2017 gezonden aan het adres “refund@ryanair.com” onder de vermelding:
“On behalf of our clients, I kindly refer you to the attachments for CLAIM N4357-NL for compensation in line with Regulation (EC) No 261/2004 and the Treaty of Montreal of May 28, 1999”.
Claimingo heeft op dezelfde dag een toelichtende email aan Ryanair gezonden, waarin zij melding maakt van de cessie van de vorderingen van de vier passagiers aan haar. Op 15 december 2017 heeft Claimingo (in ieder geval ten aanzien van passagier [passagier 3] ) een herinnering gestuurd.
Ryanair heeft niet gereageerd en geen compensatie betaald aan Claimingo.
3.3.
Claimingo heeft daarop bij de kantonrechter te Eindhoven een zgn. Vorderingsformulier voor de Europese Procedure voor Geringe Vorderingen (hierna: EPGV) [3] ingediend, en veroordeling van Ryanair gevorderd van € 1.600,00 wegens vertragingscompensatie voor vier passagiers en € 290,40 wegens buitengerechtelijke incassokosten, met rente en proceskosten. Claimingo voerde daartoe aan dat bij een vertraging van de vlucht van meer dan drie uur de passagiers, op grond van (de uitleg van het HvJ-EU) van Vo 261/2004, recht hebben op financiële compensatie van € 400,00 per passagier. Zij stelde dat de passagiers hun vordering rechtsgeldig aan haar hebben overgedragen. Het cessieverbod, waarop Ryanair zich beroept, is in strijd met de Verordening en met de Richtlijn oneerlijke bedingen [4] . Ryanair weigert echter voornoemde compensatie te betalen, zodat Claimingo deze procedure heeft moeten starten. Daarom dient Ryanair ook de buitengerechtelijke incassokosten te vergoeden, aldus Claimingo.
3.4.
Ryanair heeft zich primair verweerd met een beroep op haar algemene voorwaarden, die maken dat Claimingo niet ontvankelijk is in haar vordering. In artikel 15.4.2. van die voorwaarden staat:
“Alle vorderingen jegens Ryanair die voortvloeien uit de overeenkomst of hiermee samenhangen, kunnen noch mogen aan derden worden overgedragen of in pand worden gegeven noch zijn zij vatbaar voor overdracht of verpanding.”
Dit (in de stukken aangeduid als:) “cessieverbod” heeft goederenrechtelijke werking, aldus Ryanair, en Claimingo heeft van de passagiers dus geen vorderingen verkregen die zij jegens Ryanair kan instellen. Subsidiair beriep Ryanair zich op buitengewone omstandigheden omdat de vertraging was ontstaan door een technisch mankement aan het toestel (te weten een defecte VHF radio), dat Ryanair zo snel als mogelijk was heeft verholpen.
3.5.
De kantonrechter heeft de vordering van Claimingo afgewezen. Daartoe heeft hij allereerst overwogen dat hij (absoluut en relatief) bevoegd is van de vordering kennis te nemen. Vervolgens oordeelde hij dat Claimingo zelf geen consument is, en zich dus niet kan beroepen op de consumentenbescherming van het Europese en Nederlandse recht. Het cessieverbod doet ook geen afbreuk aan de aanspraken die de passagiers op grond van de Verordening hebben, onder meer omdat zij zelf onder de EPGV kunnen procederen. Het beding komt ook niet voor op enige zwarte, grijze of blauwe lijst. De kantonrechter oordeelde vervolgens dat het beding naast verbintenisrechtelijke ook goederenrechtelijke werking heeft, zodat de vordering niet aan Claimingo kon worden overgedragen.

4.De beoordeling door het hof

algemeen; eisvermeerdering; partij
4.1.
Claimingo is met vier grieven opgekomen tegen de beschikking van de kantonrechter. Claimingo heeft daarbij haar eis vermeerderd en gevorderd dat het hof zal verklaren dat artikel 15.4.2. van de algemene voorwaarden strijdig is met artikel 15 van de Verordening en nietig is op de voet van artikel 3:40 lid 1 BW.
4.2.
Ryanair heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van Claimingo. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
4.3.
Ryanair heeft het hof geïnformeerd dat zij, als gevolg van een wetswijziging in Ierland, per 15 september 2016 haar voormalige rechtsvorm (Ltd) heeft geconverteerd naar een Designated Activity Company (DAC). Alle rechten en verplichtingen van Ryanair Ltd zijn overgegaan c.q. gebleven bij Ryanair DAC. Claimingo heeft dit voor kennisgeving aangenomen met de opmerking dat zij er vanuit gaat dat er geen beperkingen zijn in de doelomschrijving van de vennootschap, of andere feiten die haar rechten of de uitwinning daarvan in de weg staan.
bevoegdheid en toepasselijk recht
4.4.
Het hof stelt vast dat de kantonrechter op juiste gronden de bevoegdheid van de Nederlandse rechter heeft vastgesteld, gezien Verordening Brussel I-bis [5] en gezien het onder Verordening Brussel I [6] gewezen arrest van het HvJ-EU inzake Rehder – Air Baltic [7] .
Op het punt van het toepasselijk recht heeft de kantonrechter niets nader overwogen. Hij is – net zoals partijen in hun respectieve gedingstukken in zowel eerste aanleg als in hoger beroep – uitgegaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht. Gezien deze impliciete rechtskeuze van partijen, zoals toegestaan door artikel 3 leden 1 en 2 van Verordening Rome I [8] , zal ook het hof uitgaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht, naast de rechtstreekse toepasselijkheid van Vo 261/2004.
cessieverbod
4.5.
Tussen partijen staat vast dat de algemene voorwaarden van Ryanair van toepassing zijn op de rechtsverhouding tussen de vier passagiers en Ryanair.
Claimingo heeft geen grief aangevoerd tegen het oordeel van de kantonrechter dat artikel 15.4.2. van de algemene voorwaarden van Ryanair zowel verbintenisrechtelijke als goederenrechtelijke werking heeft. Dit betekent dat in dit hoger beroep tussen partijen eveneens vaststaat dat de vier passagiers volgens de algemene voorwaarden van Ryanair hun vordering voor vertragingscompenatie niet mochten én niet konden overdragen aan Claimingo.
Vo 261/2004 en het cessieverbod
4.6.
De vraag die nu voorligt is, of Ryanair zich tegenover Claimingo terecht beroept op het (goederenrechtelijk werkende) cessieverbod in de algemene voorwaarden die gelden tussen haar en de vier passagiers.
Voor de beoordeling is naast artikel 7, vooral artikel 15 van de Verordening en de daarop gebaseerde jurisprudentie van belang. De aanhef van dit artikel luidt “
Uitsluiting van ontheffing” en het artikel bepaalt:
1. De uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen ten aanzien van de passagier kunnen niet worden beperkt of teniet worden gedaan door middel van bijvoorbeeld een beperkings‑ of ontheffingsclausule in de vervoerovereenkomst.
2. Indien een dergelijke beperkende of ontheffingsclausule niettemin wordt aangevoerd tegen een passagier, of indien de passagier niet juist is ingelicht omtrent zijn rechten en daardoor een lagere compensatie heeft aanvaard dan die waarin is voorzien in deze verordening, heeft de passagier het recht alsnog de nodige stappen te ondernemen bij de bevoegde rechtbanken of instanties voor het verkrijgen van een aanvullende compensatie.
4.7.
Ten aanzien van Vo 261/2004 heeft het HvJ-EU recent – maar ruim voor het pleidooi in de onderhavige zaak – de contouren en doelstelling nogmaals verduidelijkt en benadrukt in het arrest van 3 september 2020 inzake Delfly/Smartwings Poland [9] . Het HvJ-EU overweegt daarin onder meer:
22 In de eerste plaats moet namelijk in herinnering worden gebracht dat het hoofddoel van verordening nr. 261/2004 erin bestaat – zoals duidelijk blijkt uit overweging 1 – een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen (..).
23 Het Hof heeft dan ook geoordeeld dat de bepalingen waarbij aan passagiers rechten worden toegekend, in het verlengde van deze doelstelling een ruime uitlegging moeten krijgen (..).
24 Hieruit volgt dat het recht op compensatie als bedoeld in artikel 7 van verordening nr. 261/2004 ruim moet worden uitgelegd.
25 In dit verband heeft het Hof erop gewezen dat verordening nr. 261/2004 tot doel heeft om onmiddellijk en op gestandaardiseerde wijze compensatie te bieden voor de verschillende vormen van schade als gevolg van ernstige ongemakken in het vervoer van passagiers door de lucht (..), en in het bijzonder om de aldus benadeelde passagiers te vergoeden.
26 Wanneer het recht op compensatie voor dergelijke vormen van schade afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat de verschuldigde compensatie aan de benadeelde passagiers wordt betaald in euro, met uitsluiting van elke andere nationale valuta, wordt de uitoefening van dat recht beperkt en komt dit derhalve neer op schending van het in punt 24 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte vereiste van ruime uitlegging.
27 In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat verordening nr. 261/2004 van toepassing is op passagiers zonder onderscheid te maken naar hun nationaliteit of woonplaats, waarbij het relevante criterium het in artikel 3, lid 1, onder a) en b), van deze verordening genoemde criterium is, namelijk de plaats waar de luchthaven van vertrek van deze passagiers is gelegen.
28 Bijgevolg moeten passagiers die recht hebben op compensatie uit hoofde van artikel 7 van verordening nr. 261/2004 worden geacht zich allemaal in vergelijkbare situaties te bevinden, aangezien zij allen op gestandaardiseerde wijze en onmiddellijk compensatie ontvangen voor de krachtens die verordening te vergoeden schade.
Bovenstaande uitgangspunten zijn samen te vatten als: het recht op compensatie moet zeer ruim worden uitgelegd en passagiers dienen onmiddellijk, op gestandaardiseerde wijze en zonder dat hun recht ter zake wordt beperkt vergoed te worden. Het hof betrekt deze uitgangspunten bij de beoordeling van het debat tussen partijen over de reikwijdte van artikel 15 van de Verordening.
4.8.
In het arrest van het HvJ-EU van 30 april 2020 inzake Blue Air/Airline Management Solutions [10] heeft het HvJ-EU zich nader uitgelaten over artikel 15 van de Verordening in relatie tot algemene voorwaarden van de luchtvaartmaatschappij. Het HvJ-EU overweegt onder meer:
99 Met zijn vijfde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 261/2004, in het bijzonder artikel 15 ervan, aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een beding in de vooraf gepubliceerde algemene voorwaarden voor de werkwijze of dienstverrichting van een luchtvervoerder dat de aansprakelijkheid van die luchtvervoerder beperkt of uitsluit wanneer een passagier de toegang tot een vlucht wordt geweigerd op grond van de vermeende ontoereikendheid van zijn reisdocumenten, waardoor die passagier het eventuele recht op compensatie wordt ontzegd.
100 Artikel 15 van verordening nr. 261/2004, „Uitsluiting van ontheffing”, bepaalt in lid 1 dat de uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen van de luchtvaartmaatschappijen ten aanzien van de passagier niet kunnen worden beperkt of tenietgedaan door middel van bijvoorbeeld een beperkings‑ of ontheffingsclausule in de vervoerovereenkomst.
101 Artikel 15, lid 2, van die verordening bepaalt dat, indien een dergelijke beperkende of ontheffingsclausule niettemin wordt aangevoerd tegen een passagier, of indien de passagier niet juist is ingelicht omtrent zijn rechten en daardoor een lagere compensatie heeft aanvaard dan die waarin is voorzien in die verordening, de passagier het recht heeft alsnog de nodige stappen te ondernemen bij de bevoegde rechtbanken of instanties voor het verkrijgen van een aanvullende compensatie.
102 In dit verband moet – zonder dat hoeft te worden nagegaan of de algemene voorwaarden van een luchtvervoerder, zoals die welke door de verwijzende rechter in zijn vraag zijn beschreven, moeten worden beschouwd als onderdeel van de vervoerovereenkomst in de zin van artikel 15, lid 1, van verordening nr. 261/2004 – worden opgemerkt dat, gezien het gebruik van het bijwoord „bijvoorbeeld” in deze bepaling en gelet op de aan deze bepaling en aan verordening nr. 261/2004 als geheel ten grondslag liggende doelstelling van een hoog beschermingsniveau voor luchtreizigers, niet alleen de ontheffingen in een vervoerovereenkomst, een wederkerige handeling die de passagier is aangegaan, maar ook, en a fortiori, de ontheffingen die zijn opgenomen in andere van de vervoerder afkomstige unilaterale documenten waarop deze vervoerder zich ten aanzien van de betrokken passagiers wil beroepen, als ontoelaatbaar moeten worden beschouwd.
Het hof leidt uit deze overwegingen af dat alle ontheffingen, belemmeringen of beperkingen van de aanspraak op compensatie, die de passagier uit hoofde van artikel 7 van de Verordening (in beginsel) bij vertraging toekomt, als ontoelaatbaar moeten worden beschouwd. Daarbij maakt het niet uit of deze beperkingen c.a. zijn opgenomen in de door de passagier gesloten vervoerovereenkomst zelf of in algemene voorwaarden van de luchtvaartmaatschappij.
4.9.
De doelstelling van ‘onmiddellijke compensatie’ zoals die door het HvJ-EU in het arrest van 3 september 2020 is benadrukt houdt naar het oordeel van het hof (tevens) in dat de consument naar diens eigen inzicht de meest geëigende weg naar die compensatie moet kunnen kiezen. Dat betekent dat de consument desgewenst – om hem moverende redenen – kan kiezen voor inschakeling van een derde om hem daarbij behulpzaam te zijn. Hierbij valt te denken aan een familielid, gemachtigde, advocaat maar ook aan een claimbureau.
De algemene voorwaarden zoals die door Ryanair worden gehanteerd leveren beperkingen op voor de passagier bij de keuze van de wijze van uitoefening van het aan hem toekomende compensatievorderingsrecht. Het in die algemene voorwaarden opgenomen cessieverbod beperkt daarnaast de directe verzilverbaarheid van de compensatievordering van de consument. Het verzilveren van de compensatie door middel van verkoop en levering van de compensatievordering aan een derde kan immers beschouwd worden als een van de snelste en eenvoudigste wijzen voor de passagier/consument om zijn vordering te innen. Daar doet niet aan af dat bij cessie van de vordering aan een organisatie als Claimingo de passagier/consument er voor kiest om van Claimingo niet de volle 100% van de door Ryanair uitgekeerde compensatie te ontvangen.
4.10.
De slotsom is dat naar het oordeel van het hof het in de algemene voorwaarden van Ryanair opgenomen cessieverbod - voor zover dat ziet op een vordering tot compensatie voortvloeiend uit de Verordening - jegens de passagier/consument in strijd is met artikel 15 van de Verordening. Het is een ontoelaatbare beperking van die aanspraak op compensatie. Gelet op de aard en de strekking van deze dwingende in Nederland direct werkende ‘wetsbepaling’ van Europees recht, levert dit strijd op met de openbare orde en dat leidt tot nietigheid via zowel de band van artikel 3:40 lid 1 BW als rechtstreeks vanwege strijd met artikel 15 van de Verordening
Het cessieverbod doet niet af aan de rechtsgeldigheid van de cessie van die vordering door de respectieve consument aan Claimingo als in deze aan de orde. Het hof vermag niet in te zien waarom Claimingo als (respectieve) cessionaris zich hierop niet jegens Ryanair zou mogen beroepen, zelfs niet als Claimingo zelf geen consument is. De respectieve cedent is immers wel consument. Een andere uitleg zou (indirect) het recht van de consument op onmiddellijke compensatie op iedere door hem gewenste wijze – als hierboven in rov 4.9 overwogen – alsnog beperken.
4.11.
Anders dan Ryanair heeft betoogd staat de regeling van artikel 15 lid 2 van de Verordening aan het bovenstaande niet in de weg. Artikel 15 lid 2 beoogt uitsluitend de consument een verdere bescherming te geven voor die gevallen dat de consument zonder adequaat te zijn voorgelicht aanvankelijk heeft afgezien van de volledige hem toekomende vergoeding. Lid 2 bepaalt dat zelfs wanneer dit in het kader van een vaststellingsovereenkomst of een als zodanig te duiden nadere afspraak heeft plaatsgevonden de consument daar toch nog op kan terugkomen. Dit alles laat echter het ongeldige karakter van de betreffende beperking of ontheffing in de zin van artikel 15 lid 1 onverlet en verhindert evenmin dat de rechter deze ongeldigheid vaststelt.
4.12.
Grief 1 slaagt. De voorwaardelijk voorgedragen grief 2 behoeft geen (verdere) behandeling.
Buitengewone omstandigheid
4.13.
Grief 3 ziet op het subsidiair door Ryanair gedane beroep op de aanwezigheid van een buitengewone omstandigheid, waardoor op 2 september 2017 de vertraging van vlucht [vluchtnummer] van meer dan drie uur zou zijn veroorzaakt. De kantonrechter is niet toegekomen aan dit verweer van Ryanair, maar het hof dient hier gezien de devolutieve werking van het hoger beroep alsnog over te oordelen.
4.14.
Door Ryanair is aangevoerd dat het uitvallen van één van de VHF radio’s/ c.q. de VHF-radio een buitengewone omstandigheid als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Vo 261/2004 inhoudt, zodat zij niet verplicht was tot het uitkeren van compensatie. Claimingo heeft betwist dat sprake was van een buitengewone omstandigheid en heeft daarnaast aangevoerd dat Ryanair ook niet over álle aan boord aanwezige radio’s behoefde te beschikken. Zij heeft daaraan toegevoegd dat Ryanair zelf ook niet uit ging van een bijzondere omstandigheid, getuige het feit dat zij aan andere passagiers van de betrokken vlucht wél een compensatie heeft uitgekeerd. Claimingo wijst in dit verband op een door haar in het geding gebrachte brief d.d. 23 oktober 2017 van Ryanair Customer Services Department, waarin deze de (geanonimiseerde) ontvanger informeert over het vergoeden van vertragingsschade op een niet nader genoemde vlucht. Claimingo stelt dat deze brief betrekking heeft op vlucht [vluchtnummer] van Malta naar [plaats 2] . Door Ryanair is dat laatste niet (gemotiveerd) betwist.
4.15.
Artikel 5 lid 3 van de Verordening bepaalt:
3. Een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert, is niet verplicht compensatie te betalen als bedoeld in artikel 7 indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.
In een constante stroom van uitspraken heeft het HvJ-EU de reikwijdte van deze uitzondering nader geduid en beperkt. Het hof wijst bijvoorbeeld op de uitspraak van 12 maart 2020 inzake Finnair Oyj [11] , waarin het HvJ-EU onder meer overweegt:
34 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij zich, om zich te bevrijden van haar verplichting tot compensatie, kan beroepen op „buitengewone omstandigheden” in de zin van deze bepaling in verband met een defect aan een „on-condition”-onderdeel, dat wil zeggen een onderdeel dat slechts wordt vervangen indien het vorige onderdeel uitvalt, wanneer zij voortdurend een reserveonderdeel in voorraad houdt. (…)
37 In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen in het licht van de overwegingen 14 en 15 ervan, de luchtvaartmaatschappij – in afwijking van lid 1 van voornoemd artikel – van de krachtens artikel 7 van deze verordening op haar rustende verplichting tot compensatie van de passagiers wordt bevrijd indien zij kan aantonen dat de annulering of de vertraging bij aankomst van drie uur of meer het gevolg is van „buitengewone omstandigheden” die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden of, ingeval een dergelijke omstandigheid zich voordoet, dat zij met inzet van alle beschikbare materiële, financiële en personeelsmiddelen aan de situatie aangepaste maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat deze zou leiden tot annulering of langdurige vertraging van de betreffende vlucht (..).
38 Volgens vaste rechtspraak kunnen als „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 worden aangemerkt gebeurtenissen die naar hun aard of oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van het bedrijf van de betrokken luchtvaartmaatschappij en waar deze geen daadwerkelijke invloed op kan uitoefenen, waarbij die twee voorwaarden cumulatief zijn (..).
39 Technische defecten die inherent zijn aan het onderhoud van luchtvaartuigen kunnen in beginsel op zich evenwel geen „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 vormen (..).
40 Het Hof heeft immers geoordeeld dat luchtvaartmaatschappijen, gelet op de bijzondere omstandigheden waarin het luchtvervoer plaatsvindt en de technische complexiteit van luchtvaartuigen, regelmatig worden geconfronteerd met dergelijke defecten (..).
41 Meer in het bijzonder vormt een voortijdig, zelfs onverwacht, defect van sommige onderdelen van een luchtvaartuig geen buitengewone omstandigheid, aangezien dit defect in beginsel wezenlijk verbonden is met het systeem voor de werking van het luchtvaartuig (..).
42 Overeenkomstig de in punt 38 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak van het Hof vormt het defect van een „on-condition”-onderdeel, zoals in het hoofdgeding aan de orde is, op de vervanging waarvan de luchtvaartmaatschappij zich had voorbereid door voortdurend een reserveonderdeel in voorraad te houden, een gebeurtenis die naar haar aard of oorsprong inherent is aan de normale uitoefening van het bedrijf van de luchtvaartmaatschappij in kwestie en waarop deze daadwerkelijk invloed kan uitoefenen, tenzij dat defect niet wezenlijk verbonden is met het systeem voor de werking van het luchtvaartuig, hetgeen de nationale rechter moet nagaan.
4.16.
Naar het oordeel van het hof vormt het onverwacht uitvallen van één van de VHF radio’s/ c.q. de VHF-radio geen “buitengewone omstandigheid”, nu deze VHF radio althans het defect zijn ervan “in beginsel wezenlijk verbonden is met het systeem voor de werking van het luchtvaartuig”
(vgl. onderdeel 41 van het arrest Finnair Oyj)
.
De enkele stelling van Ryanair dat sprake is van een “buitengewone omstandigheid” omdat het defect een onverwacht veiligheidsprobleem is, is onvoldoende om aan dat oordeel af te doen. Dat geldt temeer nu Ryanair ook de stelling van Claimingo dat er meerdere VHF radio’s aan boord zijn en dat er geen noodzaak is om over alle VHF radio’s te kunnen beschikken, niet heeft weersproken. Daar komt bij dat door Ryanair niet althans onvoldoende is weersproken dat zij aan andere passagiers van dezelfde vlucht wel vertragingscompensatie heeft betaald. Zonder toelichting - die ontbreekt – ziet het hof niet in waarom bij de ene (groep) passagiers(s) wel sprake zou zijn van een buitengewone omstandigheid en bij de andere (groep) passagiers(s) niet. In onderdeel 28 van het hierboven genoemde arrest inzake Delfly tegen Smartwings Poland benadrukt het Hof van Justitie immers de noodzaak om alle passagiers in vergelijkbare omstandigheden gelijk te behandelen.
4.17.
Het subsidiaire verweer van Ryanair faalt daarom en grief 3 van Claimingo slaagt.
Buitengerechtelijke kosten
4.18.
Met grief 4 klaagt Claimingo dat de rechtbank zich niet heeft uitgelaten over de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Zij voert aan dat de gevorderde vergoeding daarvoor in overeenstemming is Voorwerk II, nu daarbij tevens de tarieven worden gehanteerd van het Besluit buitengerechtelijke incassokosten (BIK) en dus voor toewijzing vatbaar. In hoger beroep vordert zij daarom (wederom) € 290,40 met rente. Ryanair heeft dit gemotiveerd betwist.
4.19.
Tussen partijen is in confesso dat het Besluit BIK op de onderhavige zaak niet van toepassing is. Er is - gezien de brieven waarnaar Claimingo heeft verwezen - sprake geweest van (hooguit) twee standaardsommaties.
Ten aanzien van buitengerechtelijke kosten geldt dat zij op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, behoudens ingeval krachtens artikel 241 Rv de regels omtrent proceskosten van toepassing zijn. Claimingo heeft verder niet onderbouwd dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan de twee genoemde aanmaningen. De kosten waarvan zij in dat kader vergoeding vordert moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskosten – als hierna te bespreken - een vergoeding plegen in te houden.
Grief 4 faalt derhalve, althans het hof ziet in deze geen aanleiding een aparte vergoeding voor buitengerechtelijke kosten toe te wijzen.
Slot
4.20.
Aan de bewijsaanbiedingen van Ryanair gaat het hof voorbij, nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden. De beschikking van de kantonrechter zal worden vernietigd en het hof zal de vorderingen van Claimingo, inclusief de gevorderde wettelijke rente - als niet als zodanig bestreden - toewijzen als in het dictum te melden.
4.21.
Ryanair zal, als grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
4.22
De veroordelingen zullen zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.23.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De uitspraak

Het hof:
vernietigt de op 5 juli 2018 onder zaaknummer 6611856 en rolnummer 18-690 tussen partijen gewezen beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven;
en opnieuw rechtdoende:
A. verklaart voor recht dat artikel 15.4.2. van de algemene voorwaarden van Ryanair strijdig is met artikel 15 van de Europese Verordening 261/2004, voor zover het betreft het daarin opgenomen “cessieverbod” dat ziet op vorderingen van consumenten/passagiers die specifiek voortvloeien uit het bepaalde in die Verordening;
verklaart voor recht dat artikel 15.4.2. van de algemene voorwaarden van Ryanair nietig is op de voet van artikel 3:40 lid 1 BW, voor zover het betreft het daarin opgenomen “cessieverbod” dat ziet op vorderingen van consumenten/passagiers die specifiek voortvloeien uit het bepaalde in die Verordening;
veroordeelt Ryanair tot betaling aan Claimingo van het bedrag van € 1.600,00 met de wettelijke rente hierover vanaf 15 november 2017 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt Ryanair in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Claimingo begroot op € 499,00 aan griffierecht en € 300,00 aan salaris gemachtigde in eerste aanleg en € 81,00 aan dagvaardingskosten, € 726,00 aan griffierecht en € 2.277,00 aan salaris advocaat in hoger beroep en voor wat betreft de nakosten op € 157,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover de veroordelingen onder C en D betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, R.R.M. de Moor en J.C.J. van Craaikamp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 januari 2021.
griffier rolraadsheer

Voetnoten

1.Verordening EG/261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1)
2.Verdrag van Montreal tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer 1999, Trb. 2000, 32.
3.Verordening EG/861/2007
4.Richtlijn 93/13 EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten
5.Verordening Brussel I-bis (EU/1512/2015)
6.Verordening Brussel I (EG/44/2001)
7.Hof van Justitie 9 juli 2009, C-204/08 inzake Rehder – Air Baltic , ECLI:EU:C:2009:439.
8.Verordening Rome I (EG/593/2008)
9.Hof van Justitie 3 september 2020, C-356/19 inzake Delfly sp. Z.o.o. tegen Smartwings Poland sp z.o.o. ECLI:EU:C:2020:633
10.Hof van Justitie 30 april 2020, C-584/18 inzake Blue Air tegen Airline Management Solutions SRL, ECLI:EU:C:2020:324
11.Hof van Justitie 12 maart 2020, C-832/18 inzake Finnair Oyj, ECLI:EU:C:2020:204