In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een incident ex artikel 351 Rv in een hoger beroep. De appellant, [appellant], woont in [woonplaats] en is in geschil met de geïntimeerde, [geïntimeerde], die in Duitsland woont. De zaak draait om de eigendom en het gebruik van een garage die door erfopvolging in handen van [geïntimeerde] is gekomen, terwijl een gedeelte van de garage op het perceel van [appellant] staat. De rechtbank Limburg had eerder in een vonnis van 6 november 2019, verbeterd op 11 maart 2020, [appellant] veroordeeld om de garage te ontruimen en de verbinding met zijn woning te beëindigen. [appellant] heeft in het incident verzocht om schorsing van deze veroordeling, onder andere omdat hij gezondheidsproblemen heeft en de garage nodig heeft om zijn woning te betreden.
Het hof heeft de vordering van [appellant] tot schorsing van de tenuitvoerlegging afgewezen. Het hof overweegt dat de belangen van [geïntimeerde] bij de uitvoerbaarheid van het vonnis zwaarder wegen dan die van [appellant]. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] onvoldoende heeft aangetoond dat zijn belangen zwaarder wegen dan die van [geïntimeerde]. Bovendien is [appellant] geen partij bij de koopovereenkomst van de garage, waardoor hij geen rechten kan ontlenen aan de afspraken die daarin zijn gemaakt. Het hof heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.