ECLI:NL:GHSHE:2021:2992

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
20-003533-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte, geboren in 1955, was vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, maar veroordeeld tot een taakstraf voor het subsidiair tenlastegelegde feit. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 22 juli 2016 te Eckelrade, waarbij een fietser, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit, dat betrekking had op het veroorzaken van een verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep heropend en de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor de fietser zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. Het hof heeft de eerdere vrijspraak vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 26 weken, waarvan 20 weken voorwaardelijk. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994 en de relevante bepalingen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003533-18
Uitspraak : 9 april 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 oktober 2018, in de strafzaak met parketnummer 03-866084-17 tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
wonende te [adres]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte van het primair tenlastegelegde feit vrijgesproken en ter zake van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (het subsidiair tenlastegelegde feit) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 26 weken, waarvan 20 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie in het arrondissement Limburg heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde feit bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte van het primair tenlastegelegde feit zal worden vrijgesproken en heeft ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit verzocht om vrijspraak c.q. ontslag van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 22 juli 2016 te Eckelrade, in de gemeente Eijsden-Margraten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Molenweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, welke bovenbedoelde gedragingen zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat zij, verdachte, een voor haar, verdachte, op die Molenweg, in dezelfde richting als haar, verdachte, over een aan de rechterzijde van de rijbaan gelegen fietsstrook als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, rijdende fietser van achteren is genaderd en daarbij niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg vóór haar en/of op mogelijke weggebruikers op die weg vóór haar en/of (vervolgens) geheel of gedeeltelijk over voornoemde fietsstrook heeft gereden en/of daarbij de snelheid van het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en/of niet voldoende heeft verminderd en/of niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding of botsing met die eerder genoemde fietser te voorkomen, althans niet in staat is geweest haar voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien, waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aan- of overrijding is ontstaan met/tussen/door haar, verdachtes, motorrijtuig en voornoemde [slachtoffer] , althans de door die [slachtoffer] bestuurde fiets, waarna zij, verdachte, (vervolgens) het door haar bestuurde motorrijtuig ruim na de botsplaats op voornoemde fietsstrook tot stilstand heeft gebracht;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 22 juli 2016 te Eckelrade, in de gemeente Eijsden-Margraten, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Molenweg, met zodanige snelheid en/of zo onvoorzichtig en/of onoplettend een voor haar, verdachte, op die Molenweg, in dezelfde richting als haar, verdachte, over een aan de rechterzijde van de rijbaan gelegen fietsstrook als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, rijdende fietser van achteren is genaderd en daarbij niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg vóór haar en/of op mogelijke weggebruikers op die weg vóór haar en/of (vervolgens) de snelheid van het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en/of niet voldoende heeft verminderd en/of niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding of botsing met die eerder genoemde fietser te voorkomen, althans niet in staat is geweest haar voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien, waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aan- of overrijding is ontstaan met/tussen/door haar, verdachtes, motorrijtuig en voornoemde fietser, althans de door hem bestuurde fiets, door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 22 juli 2016 te Eckelrade, in de gemeente Eijsden-Margraten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Molenweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, welke bovenbedoelde gedragingen aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat zij, verdachte, een voor haar, verdachte, op die Molenweg, in dezelfde richting als haar, verdachte, over een aan de rechterzijde van de rijbaan gelegen fietsstrook als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, rijdende fietser van achteren is genaderd en daarbij niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg vóór haar en op mogelijke weggebruikers op die weg vóór haar en (vervolgens) gedeeltelijk over voornoemde fietsstrook heeft gereden en daarbij de snelheid van het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig heeft verminderd en niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding met die eerder genoemde fietser te voorkomen, waardoor, althans mede waardoor, een aanrijding is ontstaan met haar, verdachtes, motorrijtuig en voornoemde [slachtoffer] , althans de door die [slachtoffer] bestuurde fiets, waarna zij, verdachte, vervolgens het door haar bestuurde motorrijtuig ruim na de botsplaats op voornoemde fietsstrook tot stilstand heeft gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
De verdediging heeft – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – bepleit dat de verdachte van het primair tenlastegelegde feit zal worden vrijgesproken.
Bij de vraag of sprake is van ‘schuld’ aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Daartoe overweegt het hof als volgt. [1]
Op 22 juli 2016 omstreeks 15.55 uur reed de verdachte als bestuurster van een personenauto, merk Peugeot en voorzien van het kenteken [kenteken] , over de Molenweg te Eckelrade in de gemeente Eijsden-Margraten. De verdachte kwam uit de richting van de Eckelraderweg en reed in de richting van de Burgemeester Wolfsstraat. [2] De verdachte heeft verklaard dat zij hier plaatselijk goed bekend was, dat het een voor haar bekende route was, een weg die zij goed kende en regelmatig zelf en met haar man als bestuurder had gereden. Het was niet druk op de weg, het zicht van de verdachte was goed en haar voertuig was technisch in goede staat. [3] Op die bewuste dag was het droog en helder weer. Het weggedeelte bestemd voor het gemotoriseerde verkeer was ten tijde van het ongeval schoon en droog. De Molenweg bestaat uit een rijbaan met aan weerszijden fietsstroken met een breedte van 1.75 meter, deels verhard door middel van bitumen met een rode kleur en deels door rode betonklinkers en van de rijbaan voor het gemotoriseerde verkeer gescheiden door middel van een onderbroken markering. Het zicht van de verdachte op het wegverloop en de weginrichting werd niet belemmerd. [4] Op een recht en vlak stuk van de Molenweg is de verdachte met de rechterzijde van haar voertuig voor ongeveer de helft, in de breedte, over het fietspad gaan rijden. De verdachte heeft toen de bestuurder van een fiets, [slachtoffer] , die in dezelfde richting op het als zodanig aangeduide brom-/fietspad reed, van achteren aangereden. Het begin van de aftekening van het schuifspoor was in breedterichting gezien gelegen op een afstand van 0,7 meter vanuit de rechter rijbaanrand. Indien de verdachte het voor haar bestemde weggedeelte, in casu de rijbaan in plaats van de fietsstrook, was blijven volgen, had het ongeval niet hoeven plaats te vinden. De aanwezigheid van de voor haar rijdende fietser op de fietsstrook had zichtbaar geweest kunnen zijn voor de verdachte. [5]
De verdachte – voor wie als sterke verkeersdeelnemer een zorgplicht geldt: ten opzichte van zwakke verkeersdeelnemers (fietsers en voetgangers) – had de fietser dus kunnen en moeten zien.
Verder is uit technisch onderzoek niet gebleken dat er een noodzaak was voor de verdachte om gebruik te maken van de fietsstrook. De betrokken bestuurder van de fiets, [slachtoffer] , had geen reële mogelijkheid om het ongeval te voorkomen en werd door de aanrijding tegen een haaks op de rijbaan staande muur geworpen. [6] De betrokken Peugeot werd in de feitelijke eindpositie, in casu de positie waarin deze door de verdachte tot stilstand werd gebracht, aangetroffen. De Peugeot stond ruim voorbij de botsplaats stil op de rechts gelegen fietsstrook. Het voertuig stond daarbij uiterst rechts en met de voorzijde in de richting van de kern Sint Geertruid (
het hof begrijpt: in dezelfde richting als de Burgemeester Wolfsstraat). [7] Voorafgaand aan de herleide botsplaats op de rechter fietsstrook was er geen (inleidend) sporenbeeld aan de hand waarvan kon worden gesteld dat er in meer of mindere mate werd geremd door de verdachte. De bestuurder van de fiets, [slachtoffer] , was na de aanrijding niet aanspreekbaar en werd met letsel overgebracht naar het AZM te Maastricht. [8]
[slachtoffer] is op 29 november 2016 als benadeelde gehoord en heeft verklaard dat hij weet dat hij na zijn werk in het weiland op de fiets is gestapt om naar huis te gaan en vervolgens in een ziekenhuis is bijgekomen. Hij is gerevalideerd in Hoensbroek. Als gevolg van de aanrijding heeft [slachtoffer] rechts een trombosebeen en uitval in zijn rechter arm. [slachtoffer] kan deze arm nog steeds niet helemaal omhoog tillen. Ook [verbalisant] heeft in het betreffende proces-verbaal van verhoor benadeelde van 29 november 2016 gerelateerd dat hij zag dat [slachtoffer] moeite had met het bewegen van zijn rechterarm. Verder heeft [slachtoffer] verklaard regelmatig pijnscheuten in zijn hoofd te hebben en afhankelijk van zijn broer te zijn. Hij wordt vaak nog duizelig bij het opstaan en kan nog geen werkzaamheden verrichten om de boerderij draaiende te houden. [9]
Uit de geneeskundige verklaring d.d. 13 oktober 2016 blijkt dat het [slachtoffer] na de aanrijding een hersenbloeding had, waarvoor hij met spoed is geopereerd. De geschatte duur van de genezing kon nog niet worden voorspeld op de dag van opname bij de Spoedeisende Hulp. [10]
De verdachte heeft verklaard dat zij op 22 juli 2016 omstreeks 15.40 uur de Peugeot, voorzien van het kenteken [kenteken] , bestuurde. De verdachte voelde zich op dat moment normaal. Het laatste dat de verdachte zich kan herinneren is dat zij op de Molenweg één of twee keer haar snelheid heeft moeten aanpassen. Daarna kan zij zich niets meer herinneren. De verdachte kan zich ook niet herinneren dat zij de fietser die zij heeft aangereden van tevoren nog heeft zien fietsen of lopen. De verdachte hoorde plots een klap, waarvan zij schrok. Zij zag een barst in de voorruit en zag dat de rechter buitenspiegel naar binnen stond geklapt. De verdachte wist op dat moment nog niet dat zij een fietser had aangereden. Zij keek toen in de binnenspiegel en zag een wieldop achter haar op het trottoir liggen. De verdachte is meteen uitgestapt en gaan kijken. Zij zag toen een man liggen en een fiets. De verdachte kan zich niet herinneren dat zij een uitwijkmanoeuvre heeft gemaakt. [11]
Gelet op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof – met de advocaat-generaal – van oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit.
De omstandigheid dat de verdachte heeft verklaard (mogelijk) een black-out te hebben gehad, hetgeen het hof niet aannemelijk is geworden, en de overige door de verdediging aangevoerde omstandigheden, maken dat oordeel niet anders.
Het hof verwerpt het verweer.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich op 22 juli 2016 als verkeersdeelnemer aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend gedragen, waardoor zij met de door haar bestuurde personenauto in aanrijding is gekomen met het [slachtoffer] . Het [slachtoffer] heeft ten gevolge van de aanrijding een hersenbloeding gehad, waarvoor hij met spoed is geopereerd. Hij heeft vijf à zes weken alleen vloeibaar voedsel gegeten. Verder had hij uitval in zijn rechter arm en heeft hij verklaard regelmatig pijnscheuten in zijn hoofd te hebben. In oktober 2016 heeft hij ten gevolge van het ongeluk een trombosebeen gehad en is hij behandeld door een vaatspecialist. Hij heeft ongeveer drie maanden in het ziekenhuis verbleven om te revalideren. Uit de namens het [slachtoffer] ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 10 oktober 2018 voorgelezen verklaring blijkt dat hij destijds nog altijd in zijn dagelijks functioneren werd belemmerd door de ingrijpende gevolgen van het verkeersongeval. Hij kan zijn agrarisch bedrijf bijna niet meer runnen en zijn broer heeft het werk overgenomen. Zijn droom als boer is vervlogen en zijn levensvreugde is hem ontnomen. Hij is niet meer in staat om het boerenleven en zijn sociale leven weer op te pakken. Deelnemen aan het verenigingsleven en kaarten met een club zoals hij voorheen deed, gaat niet meer. Zijn optimisme lijkt te zijn vervangen door somberheid.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder door de strafrechter is veroordeeld.
Daarnaast heeft het hof kennis genomen van het reclasseringsadvies met geplande realisatiedatum d.d. 8 november 2017, waarin het risico op recidive en het risico op letselschade wordt ingeschat als laag. De reclassering acht de verdachte fysiek in staat tot het uitvoeren van een werkstraf.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De verdachte heeft ten overstaan van het hof naar voren gebracht dat het ongeval een grote impact op haar heeft gehad. Zij is ziek geweest en heeft een cursus mindfulness gevolgd om haar emoties op orde te krijgen. De verdachte heeft verklaard dat zij veel steun heeft aan haar huidige partner en kinderen en benadrukt dat zij zou willen dat het ongeval nooit had plaatsgevonden.
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft het hof aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Deze landelijke oriëntatiepunten indiceren voor het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld, een taakstraf voor de duur van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. Met de advocaat-generaal en de verdediging ziet het hof, mede gezien het tijdsverloop, geen aanleiding aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen. Het hof neemt het opleggen van een taakstraf voor de duur van 120 uren als uitgangspunt.
De verdachte heeft zich direct na het ongeluk over het slachtoffer ontfermd. Verder heeft zij een week na het ongeluk getracht in contact te treden met het slachtoffer. Ook na de terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte het slachtoffer een bos bloemen en een brief gestuurd om het medeleven met het slachtoffer uit te drukken. Bovendien heeft de verdachte na het ongeval ingrijpende medische onderzoeken ondergaan in een poging om een mogelijke medische aandoening als (mede) oorzaak van het ongeval te achterhalen. Het hof is van oordeel dat de verdachte daarmee een grote mate van verantwoordelijkheidsbesef heeft getoond.
Het hof ziet in dit gedrag en die opstelling van de verdachte aanleiding de duur van de taakstraf te matigen van 120 uren tot 80 uren.
Het hof overweegt voorts met betrekking tot het procesverloop in deze zaak als volgt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat vanwege de Staat der Nederlanden jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft voorts te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 22 juli 2016 als verdachte is gehoord. De rechtbank heeft op 24 oktober 2018 vonnis gewezen. Op 6 november 2018 is door de officier van justitie hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 9 april 2021 – einduitspraak. Aldus is in eerste aanleg de redelijke termijn met drie maanden en in hoger beroep met vijf maanden overschreden. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn in het voordeel van de verdachte verdisconteren in de op te leggen straf, in die zin dat de duur van de taakstraf verder zal worden gematigd van 80 uren tot 50 uren.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof aan de verdachte zal opleggen een taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. B. Stapert en mr. J.J.J. Wubben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Karsdorp, griffier,
en op 9 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.J.J. Wubben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt – tenzij anders vermeld – gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, [proces-verbaalnummer] , gesloten d.d. 10 januari 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 73. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten.
2.Het proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 10 januari 2017, pg. 2-5.
3.Het proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 23 juli 2016, pg. 16-19 en de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 26 maart 2021.
4.Het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 27 december 2016, met bijlagen, pg. 27-73, (verder te noemen: het VOA-rapport), pg. 30-31.
5.Het proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 10 januari 2017, pg. 2-5 en het VOA-rapport, pg. 30, 32 en 37.
6.Het VOA-rapport, pg. 37.
7.Het VOA-rapport, pg. 31.
8.Het proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 10 januari 2017, pg. 2-5 en het VOA-rapport, pg. 36.
9.Het proces-verbaal van verhoor benadeelde [slachtoffer] d.d. 29 november 2016, pg. 22-23.
10.De geneeskundige verklaring d.d. 13 oktober 2016, pg. 9.
11.Het proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 23 juli 2016, pg. 16-19.