ECLI:NL:GHSHE:2021:2991

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
20-003386-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake bedreiging en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1991 en thans verblijvende in een Huis van Bewaring, was in eerste aanleg veroordeeld voor bedreiging en mishandeling van het slachtoffer, met name door middel van dreigende berichten via WhatsApp. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring. Het hof oordeelde dat de verdachte in de periode van 7 tot en met 9 december 2017 het slachtoffer en haar familieleden had bedreigd met zware mishandeling en dat hij het slachtoffer had mishandeld door haar in de keel te knijpen en haar te trappen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf op van vier weken, rekening houdend met de ernst van de feiten en de schending van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade, in totaal € 1.965,48, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof oordeelde dat de benadeelde partij voor een deel van de vordering niet-ontvankelijk was, en dat deze vordering bij de burgerlijke rechter moest worden ingediend. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003386-18
Uitspraak : 2 april 2021
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 oktober 2018, in de strafzaak met parketnummer
02-129155-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Huis van Bewaring [Locatie] te [Locatie] .
Hoger beroep
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beroepen vonnis zal worden bevestigd met uitzondering van opgelegde straf en te dien aanzien opnieuw rechtdoende aan verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd voor de duur van 7 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft:
  • ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde mishandeling vrijspraak bepleit;
  • ten aanzien van de op te leggen straf zich op het standpunt gesteld dat geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd, maar zou moeten worden volstaan met een taakstraf;
  • ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij zich op het standpunt gesteld dat deze kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.643,52.
Vonnis waarvan beroep
Het hof zal het beroepen vonnis vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 december 2017 te Oosterhout, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht in haar keel te knijpen en/of tegen de benen en/of/althans tegen het lichaam te trappen/schoppen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 7 december 2017 tot en met 9 december 2017 te Oosterhout, althans in Nederland, [slachtoffer] en/of haar familieleden heeft bedreigd met verkrachting en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] en/of haar familieleden - via (whatsapp)berichten - opzettelijk dreigend de woorden toe te voegen:
  • (7 december 2017 om 14.47 uur): “Stelletje bezems je raakt me in me eer nou gaan jullie allemaal mijn haat en boosheid voele gaat geen pretje worden voor een hele lange periode mijn wraak zal hard zijn je gaat iets meemaken wat jullie kk Hollanders niet kennen en dat is eer en ik ga jullie laten voele wat het beteket om een berber zijn woede te voelen” en/of
  • (7 december 2017 om 15.06 uur): “Jullie gaan het allemaal voelen mijn woede kan ik jou niet omschrijven maar julloie gaan het voel en al os dat het laatste wat ik doe jullie gaan het voelen wat een echte strijder is rest van jullie kk hoeren leven gaan jullie achterom kijken dat beloof ik jou kk hond” en/of
  • (8 december 2017 om 23.41 uur): “Ja als ik jou met andere jongens zie maak ik je af”
  • (9 december 2017 om 01.47 uur): “Mijn familie uit Duitsland neukt heel je famikue” en/of
  • (9 december 2017 om 01.48 uur): “Mijn familie uit Duitsland make geen grappen hun gaan jou neuken als je me naakt”
  • (9 december 2017 om 01.50 uur): “Al zit ik vast worden jullie geneukt stelletje kk mongolen jij wilt doe je je gaat nu zien Kk hoer. Val dood kk mongool. Je gaat zien wat woede is van een berber”,
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 9 december 2017 te Oosterhout, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 9 december 2017 te Oosterhout [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht in haar keel te knijpen;
2.
hij in de periode van 7 december 2017 tot en met 9 december 2017 te Oosterhout, althans in Nederland, [slachtoffer] en haar familieleden heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer] – via (whatsapp)berichten – opzettelijk dreigend de woorden toe te voegen:
  • (7 december 2017 om 14.47 uur): “Stelletje bezems je raakt me in me eer nou gaan jullie allemaal mijn haat en boosheid voele gaat geen pretje worden voor een hele lange periode mijn wraak zal hard zijn je gaat iets meemaken wat jullie kk Hollanders niet kennen en dat is eer en ik ga jullie laten voele wat het beteket om een berber zijn woede te voelen” en/of
  • (7 december 2017 om 15.06 uur): “Jullie gaan het allemaal voelen mijn woede kan ik jou niet omschrijven maar julloie gaan het voel en al os dat het laatste wat ik doe jullie gaan het voelen wat een echte strijder is rest van jullie kk hoeren leven gaan jullie achterom kijken dat beloof ik jou kk hond” en/of
  • (8 december 2017 om 23.41 uur): “Ja als ik jou met andere jongens zie maak ik je af”
  • (9 december 2017 om 01.47 uur): “Mijn familie uit Duitsland neukt heel je famikue” en/of
  • (9 december 2017 om 01.48 uur): “Mijn familie uit Duitsland make geen grappen hun gaan jou neuken als je me naakt”
  • (9 december 2017 om 01.50 uur): “Al zit ik vast worden jullie geneukt stelletje kk mongolen jij wilt doe je je gaat nu zien Kk hoer. Val dood kk mongool. Je gaat zien wat woede is van een berber”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
hij op 9 december 2017 te Oosterhout opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, in elk geval enig goed dat aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de mate waarin door de bewezenverklaarde mishandeling pijn en letsel is toegebracht aan het slachtoffer [slachtoffer] ;
  • de gewelddadige inhoud van de door verdachte aan het slachtoffer door Whatsapp-berichten geuite bedreigingen en de omstandigheid dat deze bedreigingen met zware mishandeling niet alleen [slachtoffer] zelf betroffen maar ook haar familieleden;
  • de omstandigheid dat die bedreigingen zich hebben uitgestrekt over een periode van drie dagen;
  • de omstandigheid dat het hier gaat om gewelddadige feiten waardoor de rechtsorde wordt geschokt en die in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengen;
  • de omstandigheid dat de bewezenverklaarde feiten in de context van een relatie tussen verdachte en het slachtoffer hebben plaatsgevonden, waarvan uit het dossier is gebleken dat het slachtoffer tijdens die relatie onvoldoende weerstand kon bieden aan door verdachte op haar uitgeoefende druk en psychische dwang;
  • de psychische gevolgen waarmee het slachtoffer blijkens de inhoud van het door haar uitgevoerde spreekrecht ter terechtzitting in hoger beroep ook nu nog steeds te kampen heeft.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 januari 2021 eerder in verband met soortgelijke gewelddadige feiten meerdere malen door de strafrechter onherroepelijk is veroordeeld;
  • de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de hiervoor overwogen ernst van het bewezenverklaarde en de aanwezige recidive in beginsel niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 5 weken gevangenisstraf met zich brengt.
Bij de strafvervolging van verdachte is evenwel tijdens de procedure in hoger beroep de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, geschonden. Gelet op deze schending zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.423,84. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.143,52. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 965,48, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hierna bepaald. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien de inhoud van de vordering voor wat betreft dit gedeelte niet duidelijk is. De benadeelde partij kan daarom thans voor dit gedeelte van haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijk rente zoals hierna bepaald. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof wijst de vordering voor het overige deel van de geclaimde immateriële schade af. Het hof overweegt hiertoe dat de vordering – daar waar het gaat om dit gedeelte van de veroorzaakte emotionele schade – ziet op schade die is gerelateerd aan het gehele verloop van de relatie van het slachtoffer met verdachte, maar die buiten de bewezenverklaarde periode valt.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.965,48. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2017 voor wat betreft de immateriële schade en vanaf 20 augustus 2018 – de datum indiening verzoek tot schadevergoeding – voor wat betreft de materiële schade, een en ander tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.965,48 (duizend negenhonderdvijfenzestig euro en achtenveertig cent) bestaande uit € 965,48 (negenhonderdvijfenzestig euro en achtenveertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor wat betreft de immateriële schade voor het overige af.
Verklaart de benadeelde partij voor wat betreft het overige gedeelte van de materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.965,48 (duizend negenhonderdvijfenzestig euro en achtenveertig cent) bestaande uit € 965,48 (negenhonderdvijfenzestig euro en achtenveertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 29 (negenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 augustus 2018 en van de immateriële schade op 9 december 2017.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier,
en op 2 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.