Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, heeft de moeder in hoger beroep verzocht om eenhoofdig gezag over haar minderjarige kind, geboren in 2016. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder haar verzoek afgewezen, wat de moeder niet kon accepteren. De moeder voerde aan dat er een onveilige situatie was door de problematische gedragingen van de vader, waaronder woedeaanvallen en drugsgebruik, en dat de vader niet in staat was om de belangen van het kind te waarborgen. De vader daarentegen ontkende de beschuldigingen en stelde dat de moeder haar stellingen niet voldoende onderbouwde. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 augustus 2021 werd de Raad voor de Kinderbescherming gehoord, die adviseerde het verzoek van de moeder af te wijzen. Het hof overwoog dat er geen onaanvaardbaar risico was dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en dat de gezamenlijke uitoefening van het gezag in het belang van het kind was. Het hof concludeerde dat de moeder niet had aangetoond dat een wijziging van het gezag noodzakelijk was en bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.