ECLI:NL:GHSHE:2021:2982

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
200.292.573_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel gezag en omgangsregeling in een complexe jeugdzorgzaak

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een verzoek van de moeder om het gezag over haar minderjarige kind, geboren in 2011, te herstellen. De moeder had eerder haar gezag verloren en de GI (Stichting Jeugdbescherming Brabant) was benoemd tot voogd. De moeder verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 januari 2021 te vernietigen, waarin haar verzoek tot herstel van gezag en een omgangsregeling was afgewezen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 augustus 2021 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De moeder voerde aan dat zij in staat is om de zorg voor haar kind op zich te nemen en dat de huidige omgangsregeling niet in het belang van het kind is. De GI daarentegen stelde dat de moeder niet over de benodigde pedagogische vaardigheden beschikt en dat het perspectief van het kind niet bij haar ligt. De Raad adviseerde om de omgangsregeling te verduidelijken, maar was van mening dat de huidige regeling niet verder moest worden uitgebreid.

Het hof oordeelde dat herstel van het gezag van de moeder niet in het belang van het kind is, gezien de eerdere problematiek en de huidige situatie van het kind, dat intensieve begeleiding nodig heeft. De verzoeken van de moeder om het gezag te herstellen werden afgewezen. Wel werd de omgangsregeling tussen de moeder en het kind aangepast, zodat de moeder en het kind meer contact met elkaar kunnen hebben, wat in het belang van het kind werd geacht. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van het kind in complexe jeugdzorgzaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 september 2021
Zaaknummer: 200.292.573/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/357169 / FA RK 201440
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.R. Koopman,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , locatie [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
de gecertificeerde instelling,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 april 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking ten aanzien van het gezag over en de omgang met [minderjarige] te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - primair te bepalen dat de moeder ex artikel 1:277 van het Burgerlijk Wetboek (BW) hersteld wordt in het gezag over [minderjarige] , dan wel subsidiair dat een proeftijd ex artikel 1:278 BW wordt bepaald en dat er primair een omgangsregeling wordt vastgesteld waarbij [minderjarige] eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de moeder zal verblijven, dan wel subsidiair eenmaal per vier weken van 10.00 uur tot 19.30 uur (al dan niet onder begeleiding van schoonmoeder en partner) en voorts eenmaal per vier weken gedurende drie à vier uur bij de moeder alleen, dan wel een andere regeling die het hof in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 mei 2021, heeft de GI verzocht de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Koopman;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 december 2020.
2.4.1.
Na sluiting van de mondelinge behandeling heeft het hof nog kennis genomen van de het uitstelverzoek (V5-formulier) van de advocaat van de moeder d.d. 3 september met daarbij als bijlage een brief van de moeder.
De GI heeft bij brief van 14 september 2021 met bijlage gereageerd.

3.De beoordeling

3.1
Uit de moeder is, voor zover voor deze beslissing van belang, op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.
3.2
[minderjarige] is op 5 februari 2014 onder toezicht gesteld van de GI.
Bij beschikking van 26 april 2017 is het gezag van de moeder beëindigd. Bij die beschikking is de GI benoemd tot voogd over [minderjarige] .
[minderjarige] verblijft op dit moment in een leefgroephuis in [plaats] .
3.3.
Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang,
het verzoek van de moeder tot herstel van haar gezag over [minderjarige] , alsmede om een onderzoek door de raad te gelasten en in afwachting daarvan een proefherstel te bepalen, afgewezen en bepaald dat de moeder en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar gedurende één dag in de maand van 10.00 uur tot 16.00 uur in de woning van de schoonmoeder en onder begeleiding van de schoonmoeder en de partner van de moeder.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt en dat zij niet in staat is om de juiste beslissingen over [minderjarige] te nemen, omdat er zorgen zijn over haar opvoedvaardigheden en haar mogelijkheid om aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige] .
Dat het perspectief jaren geleden niet bij de moeder lag betekent niet dat dit niet kan wijzigen. De omstandigheden waren toen anders. De kinderen waren jonger en de moeder had geen partner en/of netwerk.
De moeder is wel degelijk in staat om beslissingen over [minderjarige] te nemen. Zij voelt [minderjarige] goed aan en heeft intensief contact met school en met de groep.
De huidige plaatsing van [minderjarige] is niet passend, zodat hij opnieuw moet verhuizen, terwijl hij al beschadigd is door alle overplaatsingen en ook door het seksueel misbruik.
De moeder is in staat om [minderjarige] één op één begeleiding te bieden.
Verder heeft de rechtbank ten onrechte een beperkte omgangsregeling vastgesteld. Al binnen drie maanden na de beschikking is gebleken dat er wel degelijk mogelijkheden waren voor uitbreiding, zodat ten onrechte is overwogen dat uitbreiding niet in het belang van [minderjarige] is.
3.6.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
De gronden van de gezagsbeëindiging (beschikking 26 april 2017) zijn nog steeds aanwezig.
Bij de moeder is sprake van persoonlijke problematiek. Zij beschikt over onvoldoende pedagogische vaardigheden, zoals sensitiviteit, flexibiliteit, reflectievermogen en kan niet voldoende afstemmen op de specifieke behoefte van [minderjarige] . Bij [minderjarige] is er sprake van hechtingsproblematiek en trauma’s na seksueel misbruik. [minderjarige] functioneert cognitief op een laag tot zeer laag niveau.
Vanwege zijn problematiek heeft [minderjarige] nog meer dan andere kinderen behoefte aan duidelijkheid, structuur en grenzen. Hij heeft een enorme zorgvraag en er zijn grote zorgen over de ontwikkeling en het gedrag van [minderjarige] . Het gedrag kan plotseling omslaan naar agressief gedrag. Het is voor [minderjarige] van belang dat er op tijd rust komt, zodat hij kan bijkomen van alle prikkels om hem heen. Ook moet er aandacht zijn voor de psycho-seksuele ontwikkeling van [minderjarige] .
Het toekomstperspectief van [minderjarige] staat onder druk. [minderjarige] heeft voortdurende één op één begeleiding nodig. De leefgroep van Koraal waar [minderjarige] op dit moment verblijf kan onvoldoende bieden wat [minderjarige] nodig heeft en er wordt gezocht naar een passend alternatief.
Koraal adviseert om [minderjarige] op te nemen op de ‘Very Intensive Care’ om in een kleinschalige behandelgroep in te zetten op stabilisering en de ontwikkeling van [minderjarige] weer op gang te brengen met als doel hem op de langere termijn in een passend gezinshuis te laten opgroeien.
De moeder wordt intensief bij de behandeling van [minderjarige] betrokken. Zij is het echter niet eens met de VIC-plaatsing, omdat dit opnieuw een tijdelijke groep betreft. Alhoewel de moeder voor [minderjarige] heel belangrijk is en zij zeer bij hem betrokken is, is zij haar emoties niet altijd de baas waardoor ze [minderjarige] soms belast met volwassen zaken. De moeder denkt zwart wit, is bepalend in het contact met Koraal en heeft moeite met het opvolgen van adviezen. Zo wil zij bijvoorbeeld niet dat onderzocht wordt of medicatie voor [minderjarige] helpend kan zijn.
De GI is derhalve van mening dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijk voor de zorg en opvoeding van [minderjarige] te dragen.
Ten aanzien van de omgangsregeling voert de GI aan dat er steeds samen met de moeder en Koraal wordt gekeken naar passende afspraken. Zo wordt onder meer onderzocht of er weer gezamenlijke bezoeken tussen de moeder, [minderjarige] en Youri kunnen plaatsvinden. De moeder wil eigenlijk standaard een veel ruimere regeling dan de GI in het belang van [minderjarige] acht.
De GI acht het noodzakelijk dat de omgang wordt begeleid, omdat de moeder er soms moeite mee heeft haar emoties onder controle te houden en omdat [minderjarige] niet alleen kan worden gelaten. De omgangsregeling zoals door de rechtbank is vastgelegd geldt als basis en wordt uitgebreid indien het belang van [minderjarige] dit toelaat. De GI acht het niet wenselijk om de uitbreiding zoals deze er nu is definitief vast te stellen.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd.
De moeder is erg bij [minderjarige] betrokken en zij heeft terechte zorgen over hem. Het is noodzakelijk dat het perspectief van [minderjarige] duidelijk wordt, in de zin van op welke gespecialiseerde plek hij kan opgroeien
[minderjarige] is een kwetsbaar jongetje dat één op één begeleiding nodig heeft.
In het verleden, in 2017, zijn de vaardigheden van de moeder al onderzocht. Bij de moeder zijn ook kwetsbaarheden waargenomen die helaas niet veranderbaar zijn. Dit zit hem in het responsief reageren, in sensiviteit en in het voorkomen van problemen. De problematiek van [minderjarige] vraagt veel inzicht. Het is zelfs voor de betrokken professionals al een complexe situatie.
Ten aanzien van de omgang voert de raad aan dat een duidelijke, vastgelegde regeling de voorkeur heeft. De raad is echter van mening dat de huidige regeling niet nog verder moet worden uitgebreid. Indien er een gezinshuis voor [minderjarige] wordt gevonden, dan moet hij in staat kunnen zijn om daar in te groeien. Van belang is om ervoor te zorgen dat er fijn contact tussen de moeder en [minderjarige] is.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
Herstel gezag
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:277 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen indien:
herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:278 lid 2 BW kan hangende het onderzoek zowel de raad als de te herstellen ouder de rechtbank verzoeken de beslissing aan te houden tot het einde van een door haar te bepalen proeftijd van ten hoogste zes maanden; gedurende die tijd zal het kind bij de in het gezag te herstellen ouder verblijven. De rechtbank is te allen tijde bevoegd de proeftijd te beëindigen.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat herstel van het gezag van de moeder niet in het belang van [minderjarige] is en dat de moeder niet duurzaam in staat is om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer op zich te nemen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.8.4.
Uit het psychodiagnostisch onderzoek van Koraal van 10 februari 2020 is gebleken dat [minderjarige] een kwetsbare jongen is met verstandelijke (en sociaal-emotionele) vermogens op zeer laag tot laag niveau. Daar komt bij dat [minderjarige] gedurende de uithuisplaatsing in het gezinshuis waar hij voorheen verbleef seksueel is misbruikt, wat helaas nog een extra trauma heeft veroorzaakt. Verder heeft [minderjarige] onder meer te kampen met hechtings- en gedragsproblematiek.
Vanwege zijn problematiek is het noodzakelijk dat [minderjarige] continue één op één begeleiding heeft.
[minderjarige] verblijft nu op de derde plek in vier jaar tijd, maar er is nog geen perspectief biedende plek voor hem gevonden. Er wordt door de GI gezocht naar een gezinshuis, maar de zoektocht is vanwege de intensieve zorg die [minderjarige] nodig heeft lastig.
Alhoewel het hof concludeert dat het een verre van ideale situatie is dat het perspectief van [minderjarige] nog niet duidelijk is geworden, is het hof met de GI en de raad van oordeel dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt. In het verleden is immers reeds gebleken dat de moeder onvoldoende vaardigheden heeft om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. De moeder heeft weliswaar goede kwaliteiten en zij is voor [minderjarige] een belangrijk persoon, maar zij heeft ook beperkingen op het gebied van sensitiviteit, flexibiliteit, reflectievermogen en het afstemmen op de specifieke behoefte van [minderjarige] , die volgens de raad niet veranderbaar zijn. Daar komt bij dat [minderjarige] een speciale zorgvraag heeft die naar het oordeel van het hof teveel van de moeder zal vragen. Niet voor niets adviseert Koraal om [minderjarige] op te nemen op de ‘Very Intensive Care’.
Zelfs indien de moeder de uithuisplaatsing van [minderjarige] volledig zou ondersteunen, heeft het hof er onvoldoende vertrouwen in of de moeder in staat moet worden geacht om alle beslissingen over [minderjarige] zelfstandig te nemen. De moeder heeft weliswaar een goed beeld van [minderjarige] en hierdoor een belangrijke rol in de beslissingen die rondom [minderjarige] worden genomen, maar het is ook gebleken dat zij zich erg bepalend kan opstellen en adviezen van deskundigen (behandelaars en/of medici) naast zich neer kan leggen, bijvoorbeeld over de eventuele opname op de ‘Very Intensive Care’.
3.8.5.
Het voorgaande brengt met zich dat de verzoeken van de moeder om de beslissing over het gezag aan te houden en tot herstel in het gezag dienen te worden afgewezen.
Hetgeen de moeder na sluiting van de mondelinge behandeling nog naar voren heeft gebracht over een incident op de groep dat op 28 augustus 2021 maakt het bovenstaande niet anders.
Dit laat overigens onverlet dat het hof onderschrijft dat het voor [minderjarige] van groot belang is dat er zo snel mogelijk een geschikte plek voor hem komt.
Omgang
3.8.6.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.8.7.
Na de beslissing van de rechtbank is de omgang tussen de moeder en [minderjarige] uitgebreid en vinden deze eenmaal per vier weken plaats van 10.00 uur tot 19.30 uur, in bijzijn van de partner van de moeder en diens moeder. Verder zijn de belmomenten vervangen door onbegeleide bezoeken in [plaats] gedurende drie à vier uur.
Het hof ziet aanleiding om het subsidiaire verzoek van de moeder toe te wijzen en de regeling zoals die door de rechtbank is vastgesteld op deze wijze uit te breiden.
Immers is gebleken dat de moeder een belangrijke hechtingsfiguur voor [minderjarige] is en dat hij de contacten met de moeder als positief ervaart. Aangezien de regeling in ieder geval al vier maanden wordt uitgevoerd en niet is gebleken dat de regeling een negatief effect op [minderjarige] heeft, ziet het hof geen aanleiding om het verzoek van de moeder af te wijzen. Door hetgeen vast te leggen waaraan in de praktijk al maandenlang uitvoering wordt gegeven ontstaat er voor [minderjarige] meer duidelijkheid, hetgeen in zijn belang noodzakelijk is.
3.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 januari 2021, voor zover het betreft de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige]
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt een omgangsregeling vast waarbij de moeder en [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
gedurende één dag in de maand van 10.00 uur tot 19.30 uur in de woning van de schoonmoeder en onder begeleiding van de schoonmoeder en de partner van de moeder en
eenmaal per vier weken gedurende drie à vier uur met [minderjarige] alleen;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
12 januari 2021 voor zover haar verzoek tot herstel van haar gezag over [minderjarige] alsmede haar verzoek om een proefherstel ex art 1:278 BW is afgewezen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.L. Schaafsma-Beversluis en
P. Vlaardingerbroek en is in het openbaar uitgesproken door mr. E.M.C. Dumoulin op
30 september 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.