ECLI:NL:GHSHE:2021:2981

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
200.290.585_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderschapsorganisatie en gezag in het belang van kinderen na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsverdeling en omgangsregeling van drie minderjarige kinderen na de echtscheiding van hun ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om eenhoofdig gezag over de kinderen, omdat de vader niet meewerkt aan de noodzakelijke hulpverlening en geen toestemming geeft voor medische behandelingen en paspoortaanvragen. De kinderen hebben grote problemen met de omgangsregeling die door de vader wordt ingevuld, wat heeft geleid tot psychische problemen waarvoor zij onder behandeling zijn.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet constructief samenwerkt met de moeder en niet op de hoogte is van de behoeften van de kinderen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de moeder alleen wordt belast met het ouderlijk gezag. De omgang tussen de vader en de jongste kinderen zal plaatsvinden in een begeleid omgangstraject, waarbij de kinderen op dit moment geen contact met de vader willen. Het oudste kind mag zelf invulling geven aan de omgang met de vader, met instemming van de moeder. De rechtbank Limburg had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en opnieuw beslist in het belang van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 september 2021
Zaaknummer: 200.290.585/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/250259 / FA RK / 18-1862
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.E.H.M. van Aken,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Zuidoost Nederland,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 24 mei 2019 en 24 november 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 februari 2021, heeft de moeder verzocht de beschikking van de rechtbank Limburg van 24 november 2020 te vernietigen en verzocht, opnieuw rechtdoende:
I.
Primair:
1. te bepalen dat de omgang tussen de man en de drie minderjarige kinderen plaatsvindt in een begeleid omgangstraject, uit te voeren in een BOR-1 of een BOR-2 regeling en te bepalen dat er enkel een onbegeleide omgang kan plaatsvinden nadat hierover positief is gerapporteerd door de BOR-instantie, waarbij vader tevens heeft meegewerkt aan professionele ondersteuning om te komen tot ouderschapsreorganisatie en behandeling van vader zelf, waarbij deze trajecten met positieve resultaten zijn afgesloten. Nadien kan het contact tussen vader en de kinderen weer worden hervat zoals de rechtbank heeft bepaald als volgt:
- eenmaal in de veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagmiddag;
- [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op woensdagmiddag;
- [minderjarige 1] op dinsdagmiddag, alsmede gedurende momenten tussen [minderjarige 1] , de vader en de moeder in onderling overleg nader af te spreken
2. te bepalen dat de moeder het eenhoofdig gezag verkrijgt over de kinderen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
II.
Subsidiair:
Te bepalen dat, voor zover nodig, de raad binnen de huidige omstandigheden onderzoekt welke zorg- en contactregeling in het belang is van de kinderen alsmede de raad opnieuw onderzoekt het belang van de moeder om het eenhoofdig gezag te verkrijgen.
III.
vermeerdering van verzoek:
Aan de moeder vervangende toestemming te verlenen c.q. haar te machtigen voor het verkrijgen van paspoorten c.q. identiteitsbewijzen voor alle drie de kinderen alsmede de moeder toestemming te verlenen c.q. haar de machtigen voor het aangaan van medische behandeling voor alle drie de kinderen.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. van Aken;
-Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De vader is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zij zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 23 augustus 2021, ingekomen op 24 augustus 2021.
3. De beoordeling
3.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2005 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
3.2.
Bij de beschikking van 24 mei 2019 heeft de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 9 oktober 2019 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, de raad verzocht een onderzoek te doen en de rechtbank te adviseren ter beantwoording van de volgende vragen:
- is het in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] dat de vrouw alleen wordt belast met het eenhoofdig gezag?
- welke mogelijkheden zijn er voor de toedeling van zorg- en opvoedingstaken dan wel een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ?
- hoe dient de verdeling van zorg- en opvoedingstaken dan wel een omgangsregeling qua vorm en frequentie in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vormgegeven te worden?
Raadsrapport 9 januari 2020
3.3.
De raad heeft op 9 januari 2020 gerapporteerd. Het contact tussen vader en de kinderen wa op dat moment, nadat er sinds juni 2018 geen contact is geweest, weer hersteld.
De raad kan nog geen definitief advies geven over de zorgregeling en opteert voor een aanhouding voor een periode van tien maanden, zodat er meer zicht gekregen kan worden op de mogelijkheden van vader in het ontwikkelen en verbeteren van zijn ouderrol, zijn gemoedstoestand en de verhouding ten opzichte van moeder. Tevens is er dan zicht op het vervolg van de omgangsafspraken waarbij de hulpverlening een monitorende en evaluerende functie heeft.
Raadsrapport 17 september 2020
3.4.
Na het raadsrapport van 9 januari 2020 heeft de raad in de periode tussen februari en mei 2020 verschillende telefoontjes van betrokken hulpverlening ontvangen waarin zorgen zijn geuit over de omgang tussen vader en de kinderen. Tevens ontbreekt de regie in de hulpverlening, omdat Team Jeugd van de gemeente [gemeente] weigert een jeugdconsulent in te zetten voor de in het gezin bestaande omgangsproblematiek.
Gelet op de zorgen heeft de raad besloten het onderzoek eerder op te pakken dan oorspronkelijk voorzien.
3.4.1.
In het rapport van 17 september 2020 adviseert de raad geen wijziging van het gezag, en het verzoek van de moeder om haar alleen met het gezag te belasten over de drie kinderen af te wijzen, omdat er op dat moment geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren (dreigen te) raken tussen de ouders. Er is weliswaar sprake van een verstoorde communicatie en een verstoorde vertrouwensrelatie tussen de ouders, maar in het belang van de kinderen dienen de ouders met behulp van gespecialiseerde hulpverlening hun ouderschap op een andere manier vorm te geven. Het is in het belang van de kinderen dat de vader zijn positie als vader blijft houden en dat deze positie verstevigd wordt. Ook de vader mag hierin de bevestiging van zijn rol als vader voelen, maar hij zal deze rol anderzijds actief moeten blijven nemen en invullen. Het is niet in het belang van de kinderen als hij buitenspel wordt gezet.
De raad adviseert dat een regeling zoals de ouders deze samen zijn overeengekomen, (namelijk [minderjarige 2] en [minderjarige 3] woensdagmiddag, [minderjarige 1] dinsdagmiddag en overige afspraken in onderling overleg, alle drie de kinderen één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagmiddag en de helft van de vakanties) het meest in het belang van de kinderen is. [minderjarige 1] heeft inmiddels de leeftijd dat hij - los van deze vaste regeling - zelf extra afspraken kan maken met de vader. De raad wil dat de ouders hem hierin conform zijn leeftijd en behoeften ondersteunen en volgen. De moeder is verantwoordelijk voor het brengen en de vader voor het terugbrengen.
Indien de vader kiest voor een leven waarin hij de weekenden op de kermis woont en door het hele land reist, zal hij verantwoordelijk zijn voor het ophalen en brengen van de kinderen en dient hij zich in te spannen om de afspraken na te komen.
De inzet van professionele ondersteuning, welke is gericht op ouderschapsreorganisatie naar solo-parallel ouderschap, moet de ouders ondersteunen bij het ten uitvoer leggen van deze regeling.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank ten aanzien van het gezag en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken beslist conform het advies van de raad van 17 september 2020.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Gezag (grief 1)
De moeder heeft in eerste aanleg al aangegeven weinig vertrouwen te hebben in het advies van de raad, omdat zij weinig vertrouwen heeft in de vader. Dit wantrouwen blijkt terecht. De vader heeft het afgelopen jaar niet meegewerkt aan de hulpverlening, komt niet op afspraken, geeft geen toestemming voor behandeling van [minderjarige 2] en werkt niet mee aan het aanvragen van een paspoort voor [minderjarige 3] .
De moeder merkt dat de kinderen klem raken tussen de ouders, omdat de vader niet meewerkt aan de geadviseerde hulpverlening en weigert de benodigde toestemming te geven voor zaken die voor de kinderen geregeld moeten worden.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken (grief 2)
[minderjarige 1] heeft inmiddels regelmatig contact met de vader en is de afgelopen vakantieperiode met de vader mee gaan werken op de kermis. [minderjarige 1] wenst het contact met de vader, in overleg met de moeder, zelf vorm te geven. Hierin kan de moeder zich gelet op de leeftijd van [minderjarige 1] ook vinden.
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben, sinds een voorval tijdens de verjaardag van [minderjarige 1] op [geboortedatum] 2021, geen contact meer gehad met de vader. [minderjarige 3] wilde voortijdig naar huis, [minderjarige 2] is nog wel gebleven maar wilde daarna ook niet meer naar de vader toe.
Zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 3] worden begeleid door [organisatie] .
Ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] persisteert de moeder bij haar verzoek tot het opleggen van een begeleide omgangsregeling.
Vermeerdering van verzoek
Omdat de vader de vereiste toestemming voor het aanvragen van het paspoort van [minderjarige 3] en de behandeling door [organisatie] van [minderjarige 2] niet geeft, vraagt de vrouw hiervoor vervangende toestemming te verlenen.
3.7.
De raad heeft ter mondelinge behandeling het volgende aangevoerd.
De situatie ligt inmiddels anders dan ten tijde van de laatste rapportage in september 2020. Voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is het te belastend gebleken om het contact met de vader te onderhouden. Het is echter niet in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] om helemaal geen contact met de vader te hebben. De raad adviseert daarom om toch een contactregeling vast te stellen, die in ieder geval eerst begeleid zal moeten plaatsvinden. Voorwaarde hierbij is dat er onbelast contact moet zijn.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Gezag
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen.
Ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk ouderlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.8.3.
De rechtbank heeft in eerste aanleg op basis van het raadsrapport van 17 september 2020 overwogen dat ouders voldoende in staat zijn om met de inzet van professionele ondersteuning gericht op ouderschapsreorganisatie naar solo-parallel ouderschap, binnen afzienbare tijde over aangelegenheden die de kinderen aangaan op constructieve wijze met elkaar te communiceren. Om die reden is het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag afgewezen.
Inmiddels is echter gebleken dat de vader niet meewerkt aan de noodzakelijk geachte hulpverlening (ouderschapsreorganisatie), geen toestemming geeft voor medische behandeling van [minderjarige 2] en niet reageert op verzoeken van de moeder en de gemeente om een handtekening te zetten voor de aanvraag van een paspoort voor [minderjarige 3] . Ook verschijnt de vader zonder bericht niet op de mondelinge behandeling bij het hof.
Nu de vader niet meewerkt aan hulpverlening en niet op constructieve wijze met de moeder kan samenwerken om noodzakelijke dingen in het belang van de kinderen gedaan te krijgen, acht het hof het onder deze omstandigheden in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de moeder alleen wordt belast met het ouderlijk gezag.
3.8.4.
Nu de moeder belast wordt met het eenhoofdig gezag over de kinderen heeft zij geen belang meer bij haar verzoek tot vervangende toestemming medische behandeling en aanvraag paspoort, zodat dit verzoek geen verdere bespreking behoeft, en zal worden afgewezen.
De omgangsregeling
[minderjarige 1]
3.9.
[minderjarige 1] heeft aangegeven dat hij aan de omgang met de vader, in overleg met de moeder, zelf invulling wil geven. Gebleken is dat hij dit inmiddels ook doet en dat de moeder daarmee instemt. Mede gelet op de leeftijd van [minderjarige 1] , acht het hof dit ook in zijn belang. Om die reden zal het hof geen vastomlijnde omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] vaststellen.
[minderjarige 2] en [minderjarige 3]
3.9.1.
Het hof constateert dat er sinds een voorval op [geboortedatum] 2021 (waarvan onduidelijk is gebleven wat er precies is gebeurd), geen uitvoering meer is gegeven aan de contactregeling tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de vader. Beide kinderen geven aan op dit moment ook geen contact met de vader te willen, omdat zij grote problemen hebben met de manier waarop door de vader invulling wordt gegeven aan de omgangsregeling. Dit levert zodanige (psychische) problemen op dat zij beiden onder behandeling zijn bij [organisatie] . Onder die omstandigheden acht het hof het niet verantwoord om de contactregeling zoals die eerder door de rechtbank is vastgesteld te continueren, hetgeen ter mondelinge behandeling ook is onderschreven door de raad.
Het hof acht gelet op het voorgaande de door de moeder verzochte begeleide omgangsregeling het meest in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , met dien verstande dat het hof zal bepalen dat de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] plaatsvindt in een begeleid omgangstraject, uit te voeren in een BOR-1 of BOR-2 regeling en dat er pas onbegeleide omgang zal plaatsvinden nadat hierover positief is gerapporteerd door de BOR-instantie.
3.10.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 24 november 2020;
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat het ouderlijk gezag over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
aan de moeder alleen toekomt;
bepaalt dat de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] plaatsvindt door invulling van die omgang door [minderjarige 1] in overleg met de vader en de moeder;
bepaalt dat de de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] plaatsvindt in een begeleid omgangstraject, uit te voeren in een BOR-1 of BOR-2 regeling en dat er pas onbegeleide omgang zal plaatsvinden nadat hierover positief is gerapporteerd door de BOR-instantie;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, E.P. de Beij en P. Vlaardingerbroek en is op 30 september 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens, in tegenwoordigheid van de griffier