ECLI:NL:GHSHE:2021:2980

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
200.287.516_01 en 200.287.757_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en gezag van minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het hoger beroep van twee zaken met betrekking tot de omgangsregeling en het gezag over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader, verzoeker in de eerste zaak, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 september 2020 aangevochten, waarin een omgangsregeling is vastgesteld. De vader verzoekt om de omgangsregeling te wijzigen, zodat de kinderen eenmaal per drie weken op zaterdag van 12.00 uur tot 16.00 uur bij de moeder kunnen zijn, en verzoekt de vakantieregeling af te wijzen. De moeder, verzoekster in de tweede zaak, heeft ook hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, waarin haar verzoek om herstel van gezag over de kinderen is afgewezen. De moeder verzoekt om herstel van haar gezag en een uitbreiding van de omgangsregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juli 2021 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en de onderlinge samenhang van de zaken erkend. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen bij de vader verblijven en dat er zorgen zijn over de thuissituatie van de moeder. De moeder heeft in het verleden geen inzicht gegeven in haar opvoedvaardigheden, wat heeft geleid tot de beëindiging van haar gezag in 2015. Het hof heeft geconcludeerd dat herstel van het gezag van de moeder niet in het belang van de kinderen is en dat de huidige omgangsregeling, zoals vastgesteld door de rechtbank, in het belang van de kinderen is. De vader heeft aangegeven dat hij openstaat voor meer omgang indien de kinderen dat wensen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank in de eerste zaak gedeeltelijk vernietigd, maar de omgangsregeling tijdens vakanties en feestdagen door laten lopen. In de tweede zaak heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarigen en de noodzaak van stabiliteit in hun leven.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 september 2021
Zaaknummers: 200.287.516/01 en 200.287.757/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/352961 / FA RK 18-6637
in de zaak 200.287.516/01 in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Sneper,
alsmede in de zaak 200.287.757/01 in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Sneper,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld.
Deze zaken gaan over
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , en
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg in beide zaken

In beide zaken
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 september 2020.

2.Het geding in hoger beroep in beide zaken

In zaak 200.287.516/01
2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen bij de griffie op 22 december 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen – naar het hof begrijpt voor wat betreft de daarbij vastgestelde vakantieregeling – en opnieuw rechtdoende te bepalen dat er omgang zal zijn tussen de moeder en de kinderen eenmaal per drie weken op zaterdag van 12.00 uur tot 16.00 uur en ( naar het hof begrijpt) het verzoek tot het treffen van een vakantieregeling af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen
.
2.3.
Het hof heeft daarnaast kennisgenomen van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 augustus 2020;
- het procesdossier eerste aanleg, ingekomen op 7 januari 2021, met het raadsrapport van 31 maart 2020;
- de brief van de raad d.d. 10 februari 2021.
In zaak 200.287.757/01
2.4.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie op 29 december 2020, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende – naar het hof begrijpt - te bepalen dat de moeder in haar gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt hersteld alsmede een contactregeling vast te stellen met een opbouwregeling na de datum van de beschikking van het hof waarbij de kinderen eenmaal in de twee weken een weekend bij de moeder verblijven van vrijdag uit school tot en met zondag 17.00 uur, waarbij het halen en brengen tussen partijen wordt verdeeld, en waarbij de kinderen gedurende de eerstkomende vakantie drie dagen bij de moeder verblijven en daarna gedurende de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg overeen te komen, dan wel een beslissing te nemen en een contactregeling vast te stellen die in ieder geval meer is dan eenmaal per drie weken vier uur, waarbij ook overnachtingen zullen plaatsvinden, een en ander zoals het hof juist acht.
2.5.
Bij verweerschrift, ingekomen bij de griffie op 9 maart 2021, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, dan wel dit af te wijzen.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 augustus 2020;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen op 26 januari 2021.
De brief van de raad d.d. 20 juli 2021, die ziet op de door de moeder ingediende klacht, heeft het hof buiten beschouwing gelaten.
In beide zaken
2.7.
Gelet op de onderlinge samenhang van de onder nummers 200.287.516/01 en 200.287.757/01 bij de griffie ingeschreven zaken, heeft het hof de zaken gezamenlijk behandeld en wordt in deze beschikking in beide zaken beslist.
2.8.
De mondelinge behandeling in beide zaken heeft plaatsgevonden op 20 juli 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. A.A. Tahafol, namens haar kantoorgenote mr. Sneper;
  • de vader, bijgestaan door mr. Bronsveld;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.9.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

In beide zaken
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
De kinderen verblijven bij de vader
.
3.2.
Bij beschikking van 18 december 2013 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
De kinderen hebben van 19 april 2013 tot 19 april 2016 onder toezicht gestaan. Zij zijn van 19 april 2013 tot 19 oktober 2015 uit huis geplaatst geweest in een perspectiefbiedend pleeggezin. Sinds het najaar van 2017 wonen de kinderen weer bij de vader.
3.4.
Bij beschikking van 15 juli 2015 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd, welke beschikking dit hof bij beschikking van 3 maart 2016 heeft bekrachtigd.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld inhoudende dat de moeder en de kinderen gerechtigd zijn tot omgang met elkaar eenmaal per drie weken op zaterdag van 12.00 uur tot 16.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg tussen partijen te regelen, waarbij de vader de kinderen naar de moeder zal brengen en de moeder (dan wel haar partner) de kinderen bij de vader zal ophalen. De rechtbank heeft voorts het verzoek van de moeder om haar in het gezag over de kinderen te herstellen en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, afgewezen.
In zaak 200.287.516/01
3.6.
De vader kan zich met de bestreden beslissing, voor zover het betreft de daarbij vastgestelde vakantieregeling, niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De vader voert in het beroepschrift, kort samengevat, het volgende aan.
De weekendregeling moet tijdens de vakanties en feestdagen doorlopen. Volgens het raadsrapport sluit dit ook het beste aan bij de behoefte van de kinderen. De kinderen willen liever niet langer bij de moeder te verblijven. Indien zij daaraan wel behoefte hebben, zal de vader dit faciliteren. Vanwege de zorgen ten aanzien van de moeder over het bieden van continuïteit, veiligheid en vertrouwen is het ook niet logisch uit te gaan van een verdeling van de vakanties bij helfte.
In zaak 200.287.757/01
3.8.
De moeder kan zich met de bestreden beslissing, voor zover het betreft de daarbij vastgestelde omgangsregeling en de afwijzing van het verzoek tot herstel van de moeder in haar gezag, niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder voert in het beroepschrift, kort samengevat, het volgende aan.
Het raadsonderzoek is onzorgvuldig omdat de raad nooit bij de moeder op huisbezoek is geweest. De raad had dan kunnen zien dat de moeder haar zaken op orde heeft. De moeder laat alle hulpverlening toe. Het raadsrapport is ook verouderd. Sindsdien is sprake van positieve veranderingen. De moeder heeft een liefdevolle echtgenoot met wie zij een zoontje, [halfbroertje] , heeft met wie het heel goed gaat. Er is hulpverlening in een vrijwillig kader betrokken. Over haar dochter [halfzusje] oefent de moeder het gezag uit en met haar heeft zij een reguliere weekend- en vakantieregeling. De moeder wil in het gezag worden hersteld zodat er een vangnet is voor het geval de situatie van de vader ineens mocht veranderen. Ook indien voldaan is aan het klemcriterium kan de moeder worden hersteld in haar gezag. De moeder zal de politie niet meer benaderen vanwege mogelijke zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de vader. De vader is niet in staat om de samenwerking aan te gaan. Hij wilde niet meewerken aan de vastgestelde vakantieregeling. De omgang tussen de moeder en de kinderen en de overnachtingen verlopen heel goed, ook als [halfzusje] er is. Met de huidige omgangsregeling hebben de moeder en de kinderen niet voldoende quality time met elkaar. De moeder kan de kinderen ook opvangen zodat zij niet naar een ‘buddy pleeggezin’ hoeven gaan.
3.10.
De vader voert in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
De raad heeft met de moeder gesproken en zij heeft alle gelegenheid gehad om haar situatie uit te leggen. De raad heeft hierin, en op basis van andere bronnen, voldoende contra-indicaties gezien om het gezag van de moeder te herstellen. De door de moeder genoemde omstandigheden leveren geen wijzigingsgrond op voor het herstel van haar gezag. Voor gezagsherstel is enkel een stabiele thuissituatie onvoldoende. Er moet ook sprake zijn van zelfreflectie, borging van de belangen van de kinderen bij gezagsbeslissingen, een goede ouder-kind communicatie en een goede ouder-ouder communicatie en daarop scoort de moeder onvoldoende. De moeder diskwalificeert de vader voortdurend. Tot op heden heeft hulpverlening hierin geen verandering gebracht. Met haar uitlatingen over de vader creëert de moeder onrust wat niet in het belang van de kinderen is. In geval van gezamenlijk gezag zal de strijd tussen partijen weer oplaaien. Partijen hebben het Centrum voor Jeugd en Gezin benaderd vanwege de zorgen rondom de vakantie en daar is een regeling uit gekomen. Bij de kinderen bestaat geen behoefte de huidige omgangsregeling uit te breiden.
In beide zaken
3.11.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling, in aanvulling op het voorgaande, kort samengevat, het volgende aan.
De vader moet het gezag alleen blijven uitoefenen. Het gaat nu goed met de kinderen. De vader voldoet aan zijn informatieplicht en hij betrekt de moeder bij zaken aangaande de kinderen. De gezamenlijke uitoefening van het gezag zal tussen de ouders tot conflicten leiden.
De beperkte weekendregeling is niet voor niets door de raad geadviseerd. De situatie bij de moeder is niet wenselijk en in geval van meerdere nachten c.q. weken onafgebroken omgang worden de kinderen belast. Er is sprake van een onoverzichtelijke, chaotische thuissituatie waarbij het aan structuur ontbreekt. De kinderen vinden het lastig in het gezin van de moeder en zij hebben het er niet heel erg naar hun zin. De moeder onderneemt niets met de kinderen. De communicatie met de moeder verloopt moeizaam en zij komt afspraken niet altijd na. Het is belangrijk dat er contact tussen de moeder en de kinderen plaatsvindt, maar dit moet voor de kinderen overzichtelijk blijven. De regelmaat van de weekendregeling moet het uitgangspunt zijn, ook tijdens de vakanties. Indien er bij de kinderen behoefte bestaat aan meer omgang, dan faciliteert de vader dat.
De vader verzet zich tegen een nieuw raadsonderzoek. Het is niet in het belang van de kinderen om hen hier opnieuw mee te belasten. De situatie is ook duidelijk. De moeder heeft niet laten zien dat sprake is van een enorme omwenteling in haar situatie sinds het raadsonderzoek. Misschien dat haar thuissituatie is veranderd. Haar psychische toestand is echter niet veranderd en van ingezette hulpverlening is niets overgelegd, en ook haar houding richting de vader is niet gewijzigd.
3.12.
De moeder voert tijdens de mondelinge behandeling, in aanvulling op het voorgaande, kort samengevat, het volgende aan.
De ouders kunnen wel overleggen over de kinderen. Zij zijn in staat tot gezamenlijke gezagsuitoefening. De moeder kan hiervoor een beroep doen op de hulpverlening indien het niet goed gaat. Doordat nu de vader de beslissingen neemt is er geen sprake van gelijkwaardigheid terwijl de moeder steeds meer zorgtaken overneemt.
De kinderen verblijven veel meer bij de moeder dan conform de weekendregeling en zij zijn ongeveer zeven keer bij de moeder blijven overnachten. De regeling moet worden uitgebreid zodat de moeder daarop kan terugvallen en de vader niet alles bepaalt. De kinderen hebben het goed bij de moeder en komen rustig terug. Zij hebben het wel eens niet leuk gehad, waarschijnlijk vanwege de aanwezigheid van de andere kinderen van de moeder, [halfzusje] en [halfbroertje] .
De raad kan een nieuw onderzoek doen naar het gezag en de opbouw van de omgangsregeling. De hulpverlening van de moeder is beëindigd omdat hulpverlening geen problemen bij de moeder zag.
3.13.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De moeder moet niet worden hersteld in haar gezag. De communicatie tussen de ouders verloopt niet goed.
De omgangsregeling die de moeder verzoekt en de vastgestelde vakantieregeling zouden een uiteindelijke regeling kunnen zijn, maar daar is wel hulpverlening voor nodig. Op dit moment is die regeling niet in het belang van de kinderen. De regeling leidt tot conflicten tussen de ouders. De omvang van de omgang moet worden afgestemd op wat de kinderen aankunnen, waarbij structuur belangrijk is.
Een aanvullend raadsonderzoek zou recentere informatie geven, maar het is de vraag of dit een oplossing gaat bieden. Indien er een gerichte vraag wordt gesteld, kan de raad ervoor kiezen een aanvullend onderzoek te doen, waarbij de kinderen niet in het onderzoek worden betrokken.
3.14.
Het hof overweegt het volgende.
3.14.1.
In wat de moeder naar voren heeft gebracht ziet het hof geen aanleiding aan te nemen dat het raadsonderzoek en het raadsrapport van 31 maart 2020 niet op een gedegen en zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en ook anderszins is daarvan niet gebleken. De raad heeft de moeder diverse malen gesproken en recente informatie bij derden gevraagd, en is mede op basis van de aldus verkregen informatie tot het advies gekomen dat de moeder niet in het gezag over de kinderen moet worden hersteld. Dat het volgens de moeder een gemiste kans is dat de raad niet bij haar thuis is geweest, betekent niet dat het onderzoek van de raad niet zorgvuldig zou zijn geweest en het daarop gebaseerde advies onvoldoende onderbouwd. Blijkens het rapport van de raad en ook gelet op de overwegingen van het hof, zie onder 3.14.4, is de woonsituatie van de moeder niet beslissend voor de vraag of het gezag hersteld kan worden.
3.14.2.
Het hof acht zich, voor zover de moeder heeft verzocht om een onderzoek door de raad naar het gezag en de omgang, op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen.
Gezag
3.14.3.
Op grond van artikel 1:277 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de ouder wiens gezag beëindigd is, op zijn verzoek in het gezag herstellen indien:
herstel in het belang van de minderjarige is, en
de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 247 lid 2 BW in staat is te dragen.
Lid 2 bepaalt dat de rechter de ouder, wiens gezag was beëindigd en deze alleen het in het eerste lid bedoelde verzoek doet, niet met het gezag belast, indien ter gelegenheid van de beëindiging van het gezag het gezag aan de andere ouder is opgedragen, tenzij de omstandigheden na het nemen van de beschikking waarbij het gezag aan de andere ouder werd opgedragen, zijn gewijzigd of bij het nemen van de beschikking van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Artikel 1:253e BW is van overeenkomstige toepassing.
3.14.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en afweging – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat herstel van de moeder in het gezag niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is en dat niet is gebleken dat de moeder de verzorging van de kinderen duurzaam op zich kan nemen.
In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende. Het gezag van de moeder is in 2015 beëindigd omdat de moeder geen inzicht wilde verschaffen in haar opvoedvaardigheden en zij er niet in slaagde de kinderen duidelijkheid te bieden over hun toekomstperspectief omdat zij niet accepteerde dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet bij haar opgroeiden. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat deze omstandigheden zijn gewijzigd. De moeder heeft niet aangetoond dat zij en zo ja, welke concrete hulpverlening heeft ingezet voor welke problematiek. Daardoor zijn de zorgen over haar situatie nog altijd niet weggenomen. Daarbij komt dat zij het verblijf van de kinderen bij de vader niet accepteert en hem voortdurend diskwalificeert in zijn rol als opvoeder, terwijl niet is gebleken dat de vader zijn gezag niet op een juiste, in het belang van de kinderen zijnde, wijze uitoefent. Bovendien heeft de moeder zeer ernstige beschuldigingen richting de vader geuit. De kinderen hebben aangegeven bang te zijn voor conflicten tussen de ouders in geval van gezamenlijk gezag. Ook de moeder zelf heeft aangegeven dat voor de gezamenlijke gezagsuitoefening begeleiding door hulpverlening noodzakelijk is. Het hof zal de beschikking van de rechtbank op het punt van het gezag derhalve bekrachtigen.
Omgang
3.14.5.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.14.6.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en afweging – overneemt en tot de zijne maakt, acht het hof de door de rechtbank vastgestelde weekendregeling het meest in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Anders dan de rechtbank acht het hof een verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte niet in het belang van de kinderen en ook niet passend bij de reguliere omgangsregeling. Wat de vader stelt over hoe de kinderen de gezinssituatie bij de moeder hebben ervaren, komt overeen met wat zij in het gesprek bij het hof hierover hebben aangegeven. Het hof acht het onder die omstandigheden niet in het belang van de kinderen dat zij de helft van de vakanties bij de moeder verblijven. De door de rechtbank vastgestelde vakantieregeling betreft dan ook een regeling waarbij de kinderen te lang aaneengesloten bij de moeder verblijven. Om die reden zal het hof de beslissing van de rechtbank in zoverre vernietigen. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat de zaterdagregeling ook tijdens de vakanties en feestdagen doorloopt. Hiernaast zal het hof bepalen dat er jaarlijks in overleg tussen de ouders tien niet aaneengesloten overnachtingen bij de moeder dienen plaats te vinden. Indien de kinderen behoefte hebben aan meer omgang met de moeder heeft de vader aangegeven dit te zullen faciliteren. Het hof vertrouwt er op dat de vader deze toezegging ook nakomt.
3.15.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
in zaak 200.287.516/01
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 september 2020, voor zover het de omgangsregeling tijdens de vakanties en feestdagen betreft;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de moeder ten aanzien van de omgang tijdens de vakanties en feestdagen;
stelt tussen de moeder en [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] de volgende omgangsregeling vast inhoudende dat de bij de bestreden beschikking vastgestelde omgangsregeling van éénmaal per drie weken op zaterdag van 12.00 uur tot 16.00 uur tijdens de vakanties en feestdagen doorloopt, waarbij de kinderen daarnaast tien keer per jaar bij de moeder blijven overnachten (niet aaneengesloten) in onderling overleg tussen de ouders overeen te komen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in zaak 200.287.757/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 september 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
in beide zaken
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.N.M. Antens en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is op 30 september 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.