ECLI:NL:GHSHE:2021:2976

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
200.295.649_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 9 maart 2021, waarin het verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling werd afgewezen. De vader voerde aan dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig werd bedreigd door het gebrek aan contact tussen hen en hem, en dat de moeder hem niet betrok bij belangrijke beslissingen.

De moeder, verweerster in hoger beroep, stelde daarentegen dat de kinderen goed gedijen en dat de vader een dwingende houding aanneemt. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 augustus 2021 hebben zowel de vader als de moeder hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de vader zijn claims over de ernstige ontwikkelingsbedreiging niet heeft onderbouwd met relevante stukken, zoals het hulpverleningsplan en het eindverslag van de GI. Het hof concludeerde dat, ondanks de zorgelijke situatie van het gebrek aan contact, er geen bewijs was voor een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het ook opmerkte dat de moeder haar wettelijke informatieplicht jegens de vader moet nakomen. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de betrokkenheid van beide ouders in de opvoeding van de kinderen, maar ook de noodzaak van bewijsvoering bij claims van ontwikkelingsbedreiging.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 september 2021
Zaaknummer : 200.295.649/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/367650 / JE RK 21-177
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Taskent-Demir,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] , locatie [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden wordt aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.T.P. Tielemans.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 maart 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 8 juni 2021, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de vader verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van één jaar alsnog toe te wijzen.
2.2.
De moeder heeft op 26 augustus 2021 een verweerschrift ingediend en verzocht – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 9 maart 2021, ingekomen bij het hof op 27 juli 2021;
- het V6-formulier van de advocaat van de vader van 2 augustus 2021, met bijlage, ingekomen bij het hof op 3 augustus 2021;
- de brief van de GI van 20 augustus 2021, ingekomen bij het hof op 23 augustus 2021.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. G. Demir, waarnemend voor mr. Taskent-Demir;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
2.4.1.
De raad en de GI zijn, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en het hof heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
3.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] stonden sinds 14 maart 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 14 maart 2021.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afgewezen.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.1.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. Het is van belang dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd, omdat de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig wordt bedreigd nu er al geruime tijd geen contact is tussen de kinderen en de vader en de moeder daarnaast de vader niet betrekt in het nemen van belangrijke beslissingen over de kinderen. De vader heeft er veel verdriet van dat de echtscheiding heeft geleid tot separatie van de vader en de kinderen en wil graag werken aan contactherstel. Voor de vader staat vast dat – gelet op de stelligheid van de kinderen – dit contactherstel niet op vrijwillige basis zal gaan plaatsvinden. De vader vreest er bovendien voor dat de moeder de kinderen niet stimuleert contact te hebben met de vader.
3.7.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren de houding van de vader als heel dwingend en de moeder vindt het zorgwekkend dat de vader niet inziet wat zijn rol is in de situatie die is ontstaan. De moeder staat het contact tussen de kinderen en de vader toe en probeert hen te motiveren. Tegelijkertijd ontvangen de kinderen of de moeder niet de maandelijkse mails die de vader zegt te sturen. Het gaat goed met de kinderen en zij ervaren rust en structuur. Een ondertoezichtstelling met alle gevolgen van dien doet dit weer volledig te niet. Aan de gronden voor de ondertoezichtstelling is niet voldaan.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat niet voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW en 1:260 BW. Het hof legt daaraan het volgende ten grondslag.
3.8.4.
Het hof stelt vast dat de vader zijn stelling dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet met stukken heeft onderbouwd. Zo ontbreekt bijvoorbeeld het door de GI opgemaakte plan van aanpak waarin de doelen van de ondertoezichtstelling zijn beschreven. Ook het hulpverleningsplan en het eindverslag van de [organisatie] (al deze stukken waren bijlagen bij het inleidend verzoekschrift van de GI) ontbreken. Ondanks de pogingen van het hof deze stukken te verkrijgen, heeft de vader deze stukken niet overgelegd. Het hof heeft hierdoor geen inzage gekregen in de problematiek waar de vader aan refereert.
Hoewel de huidige situatie waarin er geen contact is tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de vader zorgelijk is nu immers uitgangspunt is dat contact met beide ouders in het belang van kinderen is, kan het hof - anders dan de afwezigheid van dit contact - niet vaststellen dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Het hof betrekt daarbij – mede gelet op de leeftijd van de kinderen, bijna 17 en bijna 15 – dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij het hof hebben verklaard op dit moment geen contact te willen met de vader en dat het verder goed met hen gaat. Daar komt bij dat de moeder heeft aangegeven dat de vader weinig betrokkenheid toont tegenover de kinderen. Het hof komt gelet op het voorgaande niet meer toe aan de beoordeling van de overige vereisten van artikel 1:255 en 1:260 BW.
3.8.5.
Het hof merkt ten overvloede op dat uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is gebleken dat de kinderen altijd bij de vader welkom zijn en dat de moeder hierover heeft aangegeven niet het contact tussen de vader en de kinderen in de weg te zullen staan.
Het hof merkt daarbij op dat de moeder in ieder geval, zoals ook reeds op de mondelinge behandeling besproken, haar wettelijke informatieplicht ten opzichte van de vader dient na te komen.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 maart 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, E.P. de Beij en J.W.P.N. Hermans en is op 30 september 2021 uitgesproken door mr. E.A.M. Scheij in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.