ECLI:NL:GHSHE:2021:2975

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
200.296.900_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van ontwikkelingsbedreiging en hulpverlening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, geboren in 2010, 2011 en 2012, die onder toezicht staan van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (de GI). De moeder van de kinderen heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg, die de ondertoezichtstelling heeft verlengd, aangevochten. De moeder stelt dat de hulpverlening goed verloopt en dat de ondertoezichtstelling niet verlengd hoeft te worden, terwijl de GI en de Raad voor de Kinderbescherming van mening zijn dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is vanwege de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 31 augustus 2021, waarbij de moeder en de vader niet verschenen, maar de advocaat van de moeder en de GI wel aanwezig waren. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en de situatie van de kinderen beoordeeld. De moeder heeft aangegeven dat zij de samenwerking met de GI als tegenwerkend ervaart, terwijl de GI stelt dat de moeder onvoldoende vertrouwen heeft in de hulpverlening en dat de samenwerking niet altijd goed verloopt.

Het hof heeft vastgesteld dat er al lange tijd zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, die onder andere te maken hebben met huiselijk geweld en gedragsproblematiek. De moeder heeft hulpverlening nodig, maar het hof is van oordeel dat de hulpverlening op dit moment niet kan worden overgedragen naar een vrijwillig kader. De ondertoezichtstelling is daarom bekrachtigd, met de verwachting dat de moeder binnen een aanvaardbare termijn in staat zal zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 september 2021
Zaaknummer : 200.296.900/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/290590 / JE RK 21-652
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.H.M. Verstraten,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als informant wordt aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 mei 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 7 juli 2021, met producties, ingekomen bij het hof op 8 juli 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de GI in haar verzoek om de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en/of onbewezen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift van 2 augustus 2021, met producties, ingekomen bij het hof op
6 augustus 2021 heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 25 mei 2021, ingekomen bij het hof op 24 augustus 2021.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de advocaat van de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.2.
De moeder en de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] );
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 3] ).
3.2.
De moeder oefent het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
3.3.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder.
3.4.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] staan sinds 5 juni 2018 onafgebroken onder toezicht van de GI.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank (onder meer) de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd tot 5 februari 2022.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De ondertoezichtstelling hoeft niet verlengd te worden omdat de moeder goed samenwerkt met de hulpverlening. De moeder ervaart de ondertoezichtstelling op dit moment als tegenwerking en de samenwerking met de GI verloopt niet goed. De hulpverlening kan in het vrijwillig kader worden voortgezet.
3.8.
De GI voert - kort samengevat - aan het volgende aan. De ondertoezichtstelling is noodzakelijk, omdat de moeder onvoldoende vertrouwen heeft in de hulpverlening. De moeder doet haar uiterste best, maar als zij het niet eens is met de hulpverlening wil de moeder de samenwerking stoppen, of stelt zij zich zeer onredelijk op. Daarnaast speelt de GI een belangrijke rol in het kaderen van de omgangsregeling tussen de kinderen en de vader. De GI wil naar een beëindiging van de ondertoezichtstelling toewerken, mits de moeder de komende periode samen met de hulpverlening op een positieve wijze blijft werken aan de doelen/zorgen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW en 1:260 BW. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.9.4.
Gebleken is dat er al lange tijd zorgen zijn over de situatie rondom [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De kinderen hebben veel meegemaakt in de periode dat de ouders nog samenwoonden. Zo blijkt uit de stukken dat er sprake was van fysiek en verbaal huiselijk geweld, waarbij ook de kinderen betrokken waren. De moeder is inmiddels verhuisd en het contact tussen de kinderen en de vader vindt plaats onder begeleiding van [organisatie] .
Daarnaast zijn er zorgen over de ontwikkelingsachterstand van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en is er sprake van gedragsproblematiek. [minderjarige 1] krijgt medicatie voor zijn ADHD en alle drie de kinderen staan onder behandeling van een kinder- en jeugdpsychiater. Verder krijgt [minderjarige 2] speltherapie en bezoeken [minderjarige 2] en [minderjarige 3] om de week op zaterdag de weekendopvang ( [stichting] ). [minderjarige 1] gaat in de weekenden naar een zorgboerderij ( [zorgboerderij] ). De moeder zelf heeft een beperkte draaglast en kampt met een verstandelijke beperking. De moeder ontvangt ambulante hulpverlening vanuit [stichting] en opvoedondersteuning vanuit [organisatie] .
De moeder komt niet op tegen de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De moeder geeft ook aan dat zij hulpverlening nodig acht. De vraag is echter of de hulpverlening op dit moment naar het vrijwillig kader kan worden overgedragen, zoals de moeder dat voor zich ziet. Naar het oordeel van het hof kan daar op dit moment in het belang van de kinderen nog geen sprake van zijn. De samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening verloopt op dit moment namelijk niet altijd goed en het is in de afgelopen periode meerdere keren voorgevallen dat de moeder de hulpverlening heeft laten stagneren waardoor er niet aan de door de GI gestelde doelen gewerkt kon worden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de voortgangsrapportage van [organisatie] van 30 juli 2021, waarin ook staat beschreven dat de moeder nog steeds weinig vertrouwen heeft in de hulpverlening. Ook de GI geeft aan dat de samenwerking met de moeder moeilijk verloopt. Voorts is gebleken dat er op 27 juli 2021 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de moeder, [organisatie] , [stichting] en de GI, waarin [organisatie] onder andere heeft aangegeven dat de moeder veel weerstand biedt tegen de opvoedondersteuning. Als de moeder het niet eens is met de hulpverlening kan de moeder volgens [organisatie] gaan schreeuwen, de hulpverlening op hun functie en taken wijzen of een nieuwe zorgaanbieder wensen. De moeder verliest op dat moment het belang van de kinderen uit het oog.
Dat de rol van de GI op dit moment een meerwaarde heeft blijkt ook uit de discussie die er volgens de GI recentelijk is ontstaan tussen de moeder en de medewerkers van de zorgboerderij van [minderjarige 1] , nadat [minderjarige 1] last had gekregen van uitslag van een processierups na een bezoek aan de zorgboerderij. De moeder was daar erg boos over en de GI heeft in die situatie als buffer opgetreden tussen de moeder en de medewerkers van de zorgboerderij en daarmee kunnen voorkomen dat [minderjarige 1] niet meer naar de zorgboerderij zou kunnen gaan. Het is van belang dat de GI op die momenten als buffer het gesprek met de moeder kan blijven voeren.
Gelet op de voorgeschiedenis van de ouders is het daarnaast van groot belang dat de GI de omgangsregeling tussen de kinderen en de vader op dit moment kan blijven kaderen, zodat de omgangsregeling stabiel en met regelmaat kan blijven doorlopen.
Alles overziende acht het hof de ondertoezichtstelling op dit moment nog van groot belang gelet op de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. Hoewel de moeder verklaart dat zij de inzet van de GI als tegenwerkend ervaart, heeft de GI hierover aangegeven dat zij de moeder juist proberen in haar eigen kracht te zetten om belangrijke dingen voor de kinderen zelf te regelen. Ook het hof acht dit van belang, zeker gelet op het feit dat de GI heeft aangegeven in november 2021 te willen evalueren of een overdracht naar het vrijwillig kader op dat moment tot de mogelijkheden behoort. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de moeder niet laten zien dat hulpverlening in het vrijwillig kader op dit moment toereikend is.
Aangezien de verwachting gerechtvaardigd is dat de moeder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen, is daarmee voldaan aan de vereisten van artikel 1:255 en 1:260 BW.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Het hof zal de proceskosten compenseren, gelet op de aard van de procedure.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 25 mei 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.L. Schaafsma-Beversluis en J.W.P.N. Hermans en is op 30 september 2021 uitgesproken door mr. E.A.M. Scheij in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.