Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het verloop van de procedure
- [appellant] , bijgestaan door mr. Nuijten en
- de curator.
2.De beoordeling
- Bij beschikking van 1 juli 2014 is [B.V.] failliet verklaard, met benoeming van [verweerder] tot curator.
- Bij brief van 13 november 2014 heeft de advocaat van [appellant] de rechter-commissaris verzocht de curator op de voet van artikel 69 Fw te bevelen gerechtelijke stappen te ondernemen tegen de oud-bestuurder.
- Bij beschikking van 15 december 2014 is dit verzoek door de rechter-commissaris afgewezen. Tegen deze beschikking, hierna aangeduid als de 2014-beschikking, is geen hoger beroep ingesteld.
- De curator heeft [appellant] aansprakelijk gesteld voor het bedoeltekort op grond van artikel 2:248 Burgerlijk Wetboek (BW).
- Bij vonnis van 19 juli 2017 is deze vordering van de curator door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant afgewezen.
- Bij arrest van 24 september 2019 is dit vonnis door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch bekrachtigd.
- Bij brief van 27 juli 2020, aangevuld bij brief van 28 juli 2020, heeft [appellant] de rechter-commissaris opnieuw verzocht de curator te bewegen om juridische stappen te ondernemen tegen de oud-bestuurder. Volgens [appellant] zou de beslissing van 15 december 2014 onjuist zijn gezien hetgeen het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft overwogen in het arrest van 24 september 2019.
- Bij beschikking van 23 september 2020 heeft de rechter-commissaris dit verzoek ex artikel 69 Fw afgewezen.
- Bij brief van 28 september 2020 en bij beroepschrift van 22 december 2020 heeft [appellant] bij de rechtbank beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het beroepschrift vermeldt in de kop
- Bij beschikking van 29 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 23 september 2020 verworpen.
- [appellant] heeft aan de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een brief van 12 april 2021 gestuurd met als onderwerp: Appel tegen de beschikking van 23 september 2020.
- Omdat het verzoek door [appellant] zelf en niet door een advocaat is ingediend, heeft de griffie van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant bij brief van 15 april 2021 [appellant] de gelegenheid geboden ingevolge artikel 281 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) binnen twee maanden dit verzuim te herstellen.
- De advocaat van [appellant] heeft vervolgens op 14 juni 2021 niet voornoemde brief van [appellant] , maar een nieuw beroepschrift ingediend bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Het beroepschrift vermeldt in de kop
hoger beroepop de
rechtbankmogelijk, te rekenen vanaf de dag waarop de beschikking is gegeven. Omdat artikel 69 Fw niet is uitgezonderd in artikel 67 Fw, is hoger beroep op de rechtbank mogelijk van de beschikking van de rechter-commissaris naar aanleiding van een artikel 69 Fw-verzoekschrift.
“Beroepschrift ex artikel 67 Fw / art. 382 Rv”– het hof begrijpt dit laatste als artikel 390 Rv –, maar de enkele vermelding van ‘
art. 382 Rv’maakt nog niet dat er sprake is van een verzoek tot herroeping. In zijn verzoek van 27/28 juli 2020 aan de rechter-commissaris vraagt [appellant] opnieuw de curator te gelasten over te gaan tot ‘
… een juridische procedure tegen [oud-bestuurder] te financieren via de Garantstelling Curatoren’. De rechter-commissaris heeft in de beschikking van 23 september 2020 dit verzoek afgewezen omdat het eerdere gelijkluidend verzoek is afgewezen bij inmiddels onherroepelijke 2014-beschikking. Voorts overwoog de rechter-commissaris: ‘
2.6 Wegens het ontbreken van nieuwe feiten en omstandigheden ten opzichte van de artikel 69-procedure uit 2014, ziet de rechter-commissaris ook overigens geen aanleiding om op de beslissing van 15 december 2014 terug te komen’.
verwerpt het beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 23 september 2020’.