In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag dividendbelasting en de daarbij opgelegde verzuimboete. De belanghebbende, een onderneming, had op 14 december 2018 aangifte gedaan voor dividendbelasting, maar deze niet tijdig afgedragen. De inspecteur van de Belastingdienst legde op 24 mei 2019 een naheffingsaanslag op, samen met een verzuimboete van € 2.116 en belastingrente van € 1.222. Na een ongegrond verklaard bezwaar en beroep bij de rechtbank, stelde de belanghebbende hoger beroep in bij het hof.
Het hof oordeelde dat de verzuimboete terecht was opgelegd en passend was, aangezien de belanghebbende onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van afwezigheid van alle schuld (avas). De belanghebbende stelde dat de verzuimboete gematigd moest worden omdat er geen opzet was, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden niet voldoende waren om aan te nemen dat er alle zorg was betracht om het verzuim te voorkomen. De belastingrente werd ook als correct berekend beschouwd, en het hof bevestigde dat deze geen boete is, maar een compensatie voor het ter beschikking hebben van overheidsgelden.
De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het hof oordeelde dat er geen aanleiding was om het griffierecht te vergoeden of om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 oktober 2021, en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.