Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7531314 / CV EXPL 19-964)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de door [appellante] genomen memorie van grieven in principaal hoger beroep, tevens houdende een wijziging van eis in conventie;
- de door de curator en Achmea Bank genomen memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met producties 22 en 23;
- de door [appellante] genomen memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
3.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep
- [appellante] en [gefailleerde] (hierna te noemen: [gefailleerde] ) hebben al jarenlang een affectieve relatie.
- [gefailleerde] was tot voor kort eigenaar van een landgoed, inclusief opstallen, aan [adres van landgoed met kasteel perceel A, B en C] , kadastraal bekend: [kadastrale aanduiding van landgoed met kasteel] (hierna te noemen het landgoed). [gefailleerde] heeft het landgoed in 2003 gekocht voor € 1.098.073,--.
- Ter verkrijging van een financiering voor de aankoop heeft [gefailleerde] bij hypotheekakte van 23 mei 2003 een recht van hypotheek gevestigd ten behoeve van Staal Bank N.V. (de rechtsvoorganger van Achmea Bank) op het landgoed inclusief opstallen, aan [adres van landgoed met kasteel perceel A, B en C] . In artikel 5 van die hypotheekakte is onder meer bepaald dat [gefailleerde] het onderpand zonder schriftelijke toestemming van de bank niet mag verhuren, anders dan bij de bank bekend (hierna: het huurbeding).
- Daarnaast is althans was [gefailleerde] eigenaar van een landhuis aan [adres van landhuis] , kadastraal bekend [kadastrale aanduiding landhuis] . [gefailleerde] heeft dat landhuis in 2005 gekocht voor € 1.730.000,--. De aankoop is gefinancierd met een hypothecaire geldlening verstrekt door F. van Lanschot Bankiers N.V. (hierna te noemen: Van Lanschot), als rechtsvoorganger van Promontoria Holding 107 B.V.
- [gefailleerde] was voorts eigenaar van een appartement in [plaats appartement] , kadastraal bekend [kadastrale aanduiding van appartement] . [gefailleerde] heeft dat appartement in 2006 gekocht voor € 520.000,--. Deze aankoop is gefinancierd met een hypothecaire geldlening verstrekt door ING Bank N.V.
- Tot medio mei 2019 woonde [gefailleerde] op het tot het landgoed behorende kasteel [naam kasteel] aan de [adres landgoed met kasteel perceel A] , kadastraal bekend [kadastrale aanduiding landgoed met kasteel perceel A] . [appellante] woont in Hongarije. Als zij in Nederland was verbleef zij bij [gefailleerde] in kasteel [naam kasteel] .
- Het registergoed aan de [adres landgoed met kasteel perceel C] is sinds 1 augustus 2002 verhuurd aan de heer [huurder] (hierna te noemen: [huurder] ). [huurder] exploiteert daar een horecagelegenheid. Een andere opstal is althans was verhuurd aan een “klusjesman.”
- [gefailleerde] is in het verleden werkzaam geweest als eigenaar van een hypotheekadviesbureau met personeel. Als gevolg van de economische crisis en gezondheidsproblemen is [gefailleerde] vanaf 2010 zonder inkomen uit arbeid komen te zitten.
- Naast de rechten van hypotheek zijn op voormelde registergoederen sinds 2011 ook beslagen gelegd. De beslagen zijn gelegd door voornoemde banken, de heer [beslaglegger] en de Belastingdienst. Op de registergoederen aan de [adres van landgoed met kasteel perceel A, B en C] zijn in 2012 de volgende beslagen gelegd:
- [kadastrale aanduiding perceel landgoed met kasteel] , executoriaal beslag gelegd door de heer [beslaglegger] op 21 maart 2012;
- [kadastrale aanduiding overige 4 percelen landgoed met kasteel] , [kadastrale aanduiding landgoed met kasteel perceel A] , [kadastrale aanduiding landgoed met kasteel perceel A] , conservatoire beslagen gelegd door F. van Lanschot Bankiers B.V. op 21 september 2012.
- [appellante] heeft als productie 4 bij de inleidende dagvaarding een kopie van een overeenkomst met de datum 28 augustus 2015 overgelegd. Volgens de artikelen 1 en 3 van deze overeenkomst verhuurt [gefailleerde] met ingang van 1 september 2015 voor onbepaalde tijd aan [appellante] “Het gehuurde [adres van landgoed met kasteel perceel A, B en C] , ook bekend als kasteel [naam kasteel] ”.
- Bij vonnis van 27 december 2017 is [gefailleerde] in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. [de curator] als curator. Na eerder verzet heeft dit hof het faillissementsvonnis in hoger beroep bekrachtigd bij arrest van 29 maart 2018. Bij beschikking van 6 september 2018 heeft het hof [gefailleerde] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot herroeping op grond van artikel 382 Rv van het arrest van 29 maart 2018.
- De curator is in onderhandeling getreden met de bank om tot verkoop van het landgoed te komen. De bank heeft te kennen gegeven tot executie van haar hypotheekrecht over te willen gaan. Er is vervolgens een verkooptraject gestart. In dat kader zou op 16 oktober 2018 een bezichtiging door geïnteresseerde partijen plaatsvinden. Daarvan is mededeling gedaan aan [gefailleerde] .
- Bij brief van 10 oktober 2018 heeft de advocaat van [appellante] aan de curator medegedeeld dat [appellante] huurster is van het kasteel en dat de voorgenomen bezichtiging van 16 oktober 2018 niet kan doorgaan in verband met de verhindering van [appellante] .
- De curator heeft daarop bij brief van 12 oktober 2018, mede namens Achmea Bank, aan de advocaat van [appellante] medegedeeld dat de huurovereenkomst tussen [gefailleerde] en [appellante] niet wordt erkend en dat voor zoveel nodig de vernietiging daarvan wordt ingeroepen. Tevens heeft de curator in de brief namens Achmea Bank het huurbeding (artikel 5 van de hypotheekakte van 23 mei 2003) ingeroepen.
- Bij e-mailbericht van 17 oktober 2018 heeft de heer [vertegenwoordiger van Achmea] namens Achmea Bank aan de advocaat van [appellante] meegedeeld dat Achmea Bank niet op de hoogte was van de verhuur van de registergoederen aan [adres van landgoed met kasteel perceel A, B en C] aan [appellante] en dat zij voor die verhuur geen toestemming heeft verleend.
- Op 5 december 2018 heeft de curator, in samenwerking met Achmea Bank, het landgoed verkocht onder de ontbindende voorwaarde dat het op 31 mei 2019 vrij is van huur en andere gebruiksrechten en aanspraken wegens huurbescherming, met uitzondering van de huurovereenkomst met [huurder] .
- De curator en Achmea Bank hebben vervolgens in kort geding de ontruiming van het landgoed door [appellante] gevorderd. Bij vonnis in kort geding van 5 maart 2019 is [appellante] tot ontruiming van het landgoed veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
- Ter voldoening aan het kortgedingvonnis hebben [gefailleerde] en [appellante] het landgoed medio mei 2019 – terwijl de onderhavige bodemprocedure bij de kantonrechter aanhangig was – ontruimd. De levering van het landgoed aan de koper heeft op 31 mei 2019 plaatsgevonden.
- Bij arrest van 12 november 2019 heeft dit hof het vonnis in kort geding van 5 maart 2019 bekrachtigd.
- een verklaring voor recht dat zij huurster is van het landgoed;
- een verklaring voor recht dat deze huurrechten niet vervallen door verkoop en levering van het landgoed aan een derde;
- subsidiair: Achmea Bank te veroordelen om een voorschot te betalen op de vordering ex artikel 6:203 BW van € 128.100,--, te vermeerderen met wettelijke rente.
primair:te verklaren voor recht dat de huurovereenkomst tussen [appellante] en [gefailleerde] is vernietigd bij schrijven van 12 oktober 2018;
subsidiair:vernietiging van de huurovereenkomst tussen [appellante] en [gefailleerde] op rond van de actio pauliana;
meer subsidiair:ontbinding van de huurovereenkomst tussen [appellante] en [gefailleerde] ;
- [appellante] te veroordelen tot ontruiming van het landgoed;
- [appellante] te veroordelen tot betaling van € 40.435,29, vermeerderd met wettelijke rente;
- onder de voorwaarde dat wordt geoordeeld dat er sprake is van een huurovereenkomst tussen [appellante] en [gefailleerde] : [appellante] te veroordelen tot ontruiming van het landgoed;
- onvoorwaardelijk: [appellante] te veroordelen tot betaling van € 3.000,- exclusief btw, vermeerderd met wettelijke rente.
- Er staat niet vast dat [gefailleerde] en [appellante] al op of omstreeks 28 augustus 2015 een huurovereenkomst ter zake het landgoed hebben gesloten. Dat laat onverlet dat zij op een later moment een dergelijke huurovereenkomst kunnen hebben gesloten (rov. 4.2).
- Tussen [gefailleerde] en [appellante] is wilsovereenstemming ontstaan over het verschaffen van het gebruik van het landgoed door de een en het verrichten van een tegenprestatie door de ander. [gefailleerde] heeft het landgoed aan [appellante] in gebruik gegeven en [appellante] heeft een daartegenover staande financiële tegenprestatie verricht. De tussen [gefailleerde] en [appellante] gesloten overeenkomst moet dus als huurovereenkomst worden aangemerkt (rov. 4.3 tot en met 4.6).
- De verhuur aan [appellante] heeft plaatsgevonden na inschrijving in 2012 van het door [beslaglegger] gelegde executoriale beslag en na inschrijving in 2012 van de door Promontoria gelegde conservatoire beslagen. De huurovereenkomst kan daarom op grond van artikel 505 lid 2 Rv en 726 lid 1 Rv in beginsel niet tegen de beslagleggers worden ingeroepen (rov. 4.8).
- Op grond van artikel 33 lid 2 Fw zijn de genoemde beslagen vervallen door de faillietverklaring van [gefailleerde] , en opgegaan in het algemene faillissementsbeslag. De curator kan zich op de resterende gevolgen van de beslagen beroepen. Dit brengt mee dat de huurovereenkomst in beginsel evenmin tegen de curator kan worden ingeroepen (rov. 4.9).
- Omdat sprake is van huur van woonruimte kan deze volgens artikel 505 lid 2 Rv toch aan de curator worden tegengeworpen tenzij de huurder wist dat de beslaglegger door de verhuring in zijn verhaalsmogelijkheden zou worden benadeeld (rov. 4.10).
- Ook als wordt aangenomen dat [gefailleerde] en [appellante] de huurovereenkomst al op of omstreeks 28 augustus 2015 hebben gesloten, moet worden aangenomen dat [appellante] ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst wist dat [gefailleerde] volledig “op zwart zaad zat” en dat hij opeisbare schulden had aan de bank. Ook wist [appellante] , althans behoorde zij te weten, dat de beslagleggers zouden worden benadeeld door het sluiten van de huurovereenkomst (rov. 4.11).
- De huurovereenkomst kan daarom niet worden ingeroepen tegen de curator (rov. 4.12).
- Het beroep van de curator op de actio pauliana en diens vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst hoeven dus niet meer behandeld te worden (rov. 4.13).
- Vast staat dat Achmea Bank niet schriftelijk toestemming heeft gegeven voor de verhuur van het landgoed aan [appellante] . Achmea Bank heeft het in de hypotheekakte opgenomen huurbeding dus in beginsel geldig tegen [appellante] ingeroepen, zodat de huurovereenkomst niet tegen Achmea Bank geldt (rov. 4.14).
- Dit zou alleen anders zijn als Achmea Bank bekend was met de huurovereenkomst, en daarmee ondubbelzinnig heeft ingestemd. Daarvan blijkt echter niets. [appellante] heeft haar stelling dat Achmea Bank heeft ingestemd met de verhuur van het landgoed aan haar, onvoldoende onderbouwd (rov. 4.15, 4.16 en 4.17).
- De twee verklaringen voor recht die [appellante] heeft gevorderd, zijn dus niet toewijsbaar (rov. 4.19).
- De subsidiaire vordering van [appellante] tegen de bank uit hoofde van onverschuldigde betaling is niet toewijsbaar (rov. 4.21).
- [appellante] moet als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in conventie worden veroordeeld (rov. 4.22).
- De primaire vordering van de curator in reconventie is toewijsbaar (rov. 4.26).
- De vordering van de curator in reconventie tot veroordeling van [appellante] tot betaling van € 40.435,29 is niet toewijsbaar (rov. 4.30).
- De vorderingen van de curator en van Achmea Bank in reconventie tot ontruiming moeten worden afgewezen, aangezien de ontruiming al heeft plaatsgevonden (rov. 4.28 en 4.32).
- De vordering in reconventie van Achmea Bank ter zake het bedrag van € 3.000,- exclusief btw is toewijsbaar (rov. 4.35).
- voor recht verklaard dat dat de huurovereenkomst tussen [appellante] en [gefailleerde] door de curator is vernietigd bij zijn schrijven van 12 oktober 2018, in die zin dat de verhuring aan [appellante] niet tegen de curator kan worden ingeroepen;
- het door de curator meer of anders gevorderde afgewezen;
- de kosten van de procedure in reconventie tussen de curator en [appellante] gecompenseerd, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.
- [appellante] veroordeeld om aan Achmea Bank € 3.000,-- exclusief btw te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 september 2019;
- [appellante] in de kosten van de procedure in reconventie veroordeeld, inclusief nakosten en vermeerderd met wettelijke rente;
- het door de bank meer of anders gevorderde afgewezen.
- een verklaring voor recht dat de curator en Achmea Bank toerekenbaar tekort zijn geschoten dan wel onrechtmatig hebben gehandeld bij de nakoming van de huurovereenkomst door [appellante] te ontruimen;
- veroordeling van de curator en Achmea Bank om ten titel van voorschot op de schadevergoeding € 150.000,-- aan [appellante] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van ontruiming van kasteel [naam kasteel] , zijnde 15 mei 2019;
- veroordeling van de curator en Achmea Bank tot betaling van aanvullende schadevergoeding, op te maken bij staat;
- I. afwijzing van de gewijzigde vorderingen van [appellante] ;
- II. als het hof oordeelt dat tussen [gefailleerde] en [appellante] een huurovereenkomst is gesloten ter zake het landgoed: veroordeling van [appellante] om aan de curator € 40.435,29 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente;
- het oordeel dat Achmea Bank rechtsgeldig het huurbeding heeft ingeroepen tegen [appellante] ;
- het oordeel dat de door [appellante] gestelde huurovereenkomst dus niet tegen Achmea Bank geldt.
indien een dergelijke huurovereenkomst tot stand gekomen is– door de curator is vernietigd bij zijn schrijven van 12 oktober 2018, in die zin dat de verhuring aan [appellante] niet tegen de curator kan worden ingeroepen.
- de afwijzing van de door [appellante] in conventie gevorderde verklaringen voor recht;
- de veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het geding in conventie.
- de compensatie van de proceskosten in het geding in reconventie tussen de curator en [appellante] ;
- de veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het geding in reconventie aan de zijde van Achmea Bank.
4.De uitspraak
- de afwijzing van de door [appellante] in conventie gevorderde verklaringen voor recht;
- de veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het geding in conventie;
- de compensatie van de proceskosten in het geding in reconventie tussen de curator en [appellante] ;
- de veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het geding in reconventie aan de zijde van Achmea Bank;