Met de verklaring van [vennoot 1/geïntimeerde sub 2] zelf is komen vast te staan dat hij vóór dat moment eenmalig in de modelwoning is geweest, alwaar de projectleider namens Bouwservice, tevens getuige, [getuige 4] tijdelijk kantoor hield. [vennoot 1/geïntimeerde sub 2] heeft verklaard dat er toen achter de voordeur, in de gang geen radiator hing tijdens dat bezoek. [vennoot 1/geïntimeerde sub 2] heeft wel leidingen gezien. Deze verklaring van [vennoot 1/geïntimeerde sub 2] , waarvoor de beperking van artikel 164 Rv op zich niet geldt, nu aan [geïntimeerde c.s.] geen bewijs is opgedragen, moet uiteraard prudent worden beoordeeld, nu hij direct belanghebbende is in de onderhavige procedure.
De verklaring van [vennoot 1/geïntimeerde sub 2] wordt echter ondersteund door getuige [getuige 4] , die ‘pertinent zeker’ weet dat er achter de voordeur in de modelwoning geen verwarming hing, en die verklaart dat hij – ook vóór het peilmoment in deze – vaak in de modelwoning was, waar zijn kantoor was. Ook verklaart [getuige 4] dat hij er geen leidingen heeft gezien en dat hij zich niet kan herinneren dat er in de gangen van de (andere) woningen radiatoren hingen. [getuige 4] verklaart ook dat hij foto’s heeft gemaakt van de modelwoning om de staat ten tijde van ingebruikname vast te leggen, alsook foto’s heeft gemaakt van andere woningen. Hij heeft deze foto’s overhandigd aan Bouwservice. De foto’s die zijn overlegd als onderdeel van productie 30 (hierna de foto’s) kunnen geen foto zijn van de modelwoning, althans niet van de modelwoning ten tijde van het gebruik door [getuige 4] , aldus [getuige 4] .
De verklaringen van getuige [getuige 4] en [vennoot 1/geïntimeerde sub 2] worden ondersteund door de verklaringen van getuige [getuige 5] , die dagelijks in de modelwoning kwam maar zich geen radiator of leidingen in de gang kan herinneren, en die eveneens de foto’s niet herkent als van de modelwoning, in ieder geval ten tijde van het gebruik ervan als modelwoning. Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat in de meeste woningen in de gang geen radiatoren zaten en ook geen leidingen.
De verklaringen van getuige [getuige 4] en [vennoot 1/geïntimeerde sub 2] worden ook ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 3] en [getuige 1] , die zich geen radiator herinneren of – getuige [getuige 1] – leidingen in de modelwoning. De andere gehoorde getuigen zijn niet in de modelwoning geweest. Getuige [getuige 2] , die zich wel radiatoren herinnert in andere woningen, heeft de proefdeuren in de modelwoning immers niet zelf geplaatst, dat heeft een collega gedaan. Zijn waarneming van radiatoren elders kan niet in de tijd worden geplaatst, maar de getuige zelf vermoedt dat hij pas na één of twee maanden na aanvang van het project aan de plaatsing van deuren begonnen is.
De schriftelijke verklaring van [persoon] (productie 29 als overgelegd ten behoeve van de comparitie van partijen in eerste aanleg) is stellig aangaande de aanwezigheid van een radiator in de gang, nabij de voordeur. Tevens vermeldt de verklaring dat er in alle woningen radiatoren hingen in de gang. [persoon] is echter niet als getuige in enquête naar voren gebracht en gehoord. Zijn verklaring sluit verder in het geheel niet aan bij de verklaringen van de wel gehoorde getuigen, in het bijzonder op de situatie ten tijde van het bezoek van [vennoot 1/geïntimeerde sub 2] aan de modelwoning.
De foto’s die als productie 30 zijn overgelegd zijn eerst op of omstreeks september of oktober 2018 genomen, aldus de verklaring van de heer [betrokkene] namens Bouwservice tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg.
De foto’s waarover getuige [getuige 4] heeft verklaard, als al gemaakt vóór de start van het project en juist ook van de modelwoning, zijn - zoals door [geïntimeerde c.s.] opgemerkt in de antwoordmemorie, punt 24 - door Bouwservice niet overgelegd noch is een reactie gegeven op de verklaring van getuige [getuige 4] dat daar door Bouwservice wel over kon worden beschikt.