ECLI:NL:GHSHE:2021:2930

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
200.290.777_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling na ondertoezichtstelling

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over de gezags- en zorgregeling van een minderjarige, geboren in 2018. De moeder, verzoekster in principaal appel, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 februari 2021 aangevochten, waarin een voorlopige omgangsregeling was vastgesteld. De vader, verweerder in principaal appel, heeft de beschikking van de rechtbank willen bekrachtigen en heeft tevens incidenteel appel ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 augustus 2021 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van diverse processtukken en heeft de Raad voor de Kinderbescherming betrokken in de procedure, die zal toezien op de uitvoering van een ouderschapsreorganisatietraject. Het hof heeft besloten om de verdere behandeling van de zaak aan te houden tot 16 maart 2022, in afwachting van de resultaten van het traject en het advies van de raad. De beslissing van het hof houdt in dat de raad wordt verzocht om een onderzoek in te stellen en tijdig rapport uit te brengen. De verdere beslissing is aangehouden tot de pro forma datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 september 2021
Zaaknummer: 200.290.777/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/343213 / FA RK 19-647
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in principaal appel,
verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. E.M. Zeeuw van der Laan.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op
[geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie], hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 februari 2021 (op schrift gesteld op 12 februari 2021), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep in principaal en incidenteel appel

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 februari 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt) de inleidende verzoeken van de vader af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 april 2021, heeft de vader verzocht om het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld c.q. zijn inleidend verzoek vermeerderd en verzocht om een dwangsomregeling vast te stellen waarbij de moeder gehouden is tot nakoming van de zorgregeling op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag/keer dat de moeder weigert [minderjarige] af te geven c.q. de regeling na te komen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van de Laar;
  • de vader, bijgestaan door mr. Zeeuw van der Laan;
  • de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 2 februari 2021;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 22 april 2021;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 10 augustus 2021;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 19 augustus 2021.

3.De beoordeling in principaal en incidenteel appel

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
Bij beschikking van 8 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader eenmaal per week op vrijdagavond van 18.00 uur tot 19.00 uur bij de vrouw thuis onder begeleiding van één van de ouders van de vrouw contact heeft met [minderjarige], en waarbij de moeder zelf niet in huis aanwezig is.
3.3.
Bij beschikking van 15 november 2019 heeft de rechtbank bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleide contactmomenten met [minderjarige] in het omgangshuis ([instantie]), waarbij het omgangshuis de regie zal krijgen en een verslag zal uitbrengen over het verloop. Verder is aan de raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor het gezag en de omgang.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank
bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld waarbij de vader gerechtigd is tot contact met [minderjarige]:
  • met ingang van 13 februari 2021 gedurende de eerste twee maanden iedere zaterdag onbegeleid van 10.00 uur tot 17.00 uur bij de vader thuis;
  • gedurende de daaropvolgende twee maanden iedere zaterdag van 10.00 uur tot zondag 12.00 uur onbegeleid bij de vader thuis;
  • daarna (eveneens onbegeleid) om de week van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 18.30 uur en in de tussengelegen weken op vrijdag van 10.00 uur tot 18.30 uur en tevens de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg af te stemmen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen met elkaar overeengekomen dat zij het door de rechtbank geadviseerde ouderschapsreorganisatietraject/ouderschapsbemiddelingstraject alsnog zullen gaan volgen en dat zij onder begeleiding van de hulpverlening zullen toewerken naar en verdere opvolging zullen gaan geven aan de reeds vastgestelde zorgregeling.
De vader heeft zich reeds bij de gemeente [gemeente] gemeld. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat zij zich binnen een week bij de gemeente zal melden. Een eventuele schriftelijke bevestiging van de aanmelding zal zij via haar advocaat aan de wederpartij doen toekomen.
3.7.2.
Het hof zal, zoals tijdens de mondelinge behandeling reeds besproken, de raad vragen om het ouderschapstraject te gaan monitoren en daarvan verslag en advies aan het hof uit te brengen. Indien het traject niet slaagt, kan de raad daaraan de consequenties verbinden die de raad juist acht.
3.7.3.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak zes maanden aanhouden, derhalve tot 16 maart 2022 pro forma, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad
3.7.4.
Iedere overige beslissing zal worden aangehouden.
3.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel appel
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.7.1 t/m 3.7.3. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 16 maart 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, H. van Winkel en J.C.E. Ackermans-Wijn en is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2021 door mr. M.J. van Laarhoven in tegenwoordigheid van de griffier.