Het hof is van oordeel dat het niet aan verzoekster te verwijten valt dat zij haar klacht eerst op 24 december 2019 heeft ingediend via de pvp. Naar het oordeel van het hof is het verweerster die in dezen niet adequaat gereageerd heeft. Het hof overweegt daartoe als volgt.
In de eerste plaats maakt het hof op uit de overgelegde reactie van verzoekster dat er in de zomermaanden van 2019 sprake was van onderbezetting van de pvp en dat dit tot gevolg had dat de pvp op dat moment onvoldoende beschikbaar was voor het indienen van een klacht of om daarover te praten. Deze stelling is, naar het oordeel van het hof, onvoldoende door verweerster weersproken. Dat verzoekster al eerder dat jaar een klacht had ingediend en daarom op de hoogte was op welke manier dit in zijn werk gaat en welke stappen daartoe gezet moeten worden, zoals verweerster stelt in haar reactie, volgt het hof niet. Het gaat immers om een psychiatrisch patiënte die een kwetsbaar persoon is en bovendien ten tijde van de aanvang van het aanvankelijke gesloten kamerprogramma ernstig ontregeld was en (zware) medicatie kreeg toegediend. Dat maakt dat er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat verzoekster in die periode geestelijk in staat was haar mogelijkheden te overzien en daarnaar te handelen. Om diezelfde reden gaat het hof dan ook aan de (niet nader onderbouwde) stellingen van verweerster voorbij dat verzoekster in het bezit was van het telefoonnummer van de pvp en op ieder moment een afspraak had kunnen maken en dat zij bij eerdere klachten altijd contact opnam met haar advocaat mr. N. Heidanus.
Daarnaast is gebleken dat mr. N. Heidanus in zijn email van 13 augustus 2019 aan de klachtencommissie nadrukkelijk namens verzoekster een klacht indient tegen de haar opgelegde beperkingen, waarbij hij tevens mededeelt dat verzoekster hem niet goed kon vertellen welke maatregelen jegens haar waren genomen en wat de status was van de verstrekte dwang- of drangmedicatie. Vast staat ook dat de behandelaar hierover in gesprek is gegaan met verzoekster en dat verzoekster deze klacht (ook wel aangeduid als klacht nr. 2019/041) op 19 augustus 2019 heeft ingetrokken. Namens verweerster is hierover aangegeven dat verzoekster de intrekking van haar klacht niet wilde communiceren met mr. N. Heidanus. Naar aanleiding van de email van mr. N. Heidanus van 9 september 2019 aan de klachtencommissie, waarin hij zijn ongenoegen uit over het feit dat hij door de klachtencommissie niet is geïnformeerd over de intrekking van de klacht door verzoekster, biedt de klachtencommissie bij email van 11 september 2019 hiervoor excuses aan. Bij email van 11 september 2019 bevestigt mr. Heidanus uitdrukkelijk dat verzoekster de klacht wil doorzetten. Bij email van 31 oktober 2019 informeert mr. Heidanus bij de klachtencommissie naar de stand van zaken en voortgang van de procedure omdat hij geen reactie meer heeft gehad op zijn mail van 11 september 2019.
Nog afgezien van de vraag of verweerster had mogen afgaan op de enkele mededeling van verzoekster dat zij haar klacht wilde intrekken, - het gaat hier immers om een persoon met psychiatrische problematiek die zich met betrekking tot haar klacht liet vertegenwoordigen door haar advocaat- , had verweerster naar het oordeel van het hof op zijn minst
mr. Heidanus moeten informeren over de intrekking van de klacht door verzoekster. Het hof is voorts van oordeel dat de klachtencommissie vanaf de bevestiging op 11 september 2019 van mr. Heidanus dat verzoekster de klacht wil doorzetten, de klacht onverwijld in behandeling had moeten nemen. Dat verweerster in een emailbericht van 16 september 2019 om verheldering van de klachten zou hebben gevraagd, wat daar overigens ook van zij, is niet verder onderbouwd. Ditzelfde geldt voor het bericht van 31 oktober 2019 dat verweerster zou hebben gestuurd naar aanleiding van de het bericht van mr. N. Heidanus van diezelfde dag waarin hij om een nadere reactie vraagt omdat hij geen reactie heeft gekregen vanuit verweerster. Het hof heeft deze berichten van de kant van verweerster van 16 september 2019 en 31 oktober 2019 niet ontvangen.
Ook de door verweerster gedane constatering dat er gedurende de gehele periode regelmatig met verzoekster is gesproken over het kamerprogramma en zij in deze gesprekken ermee instemde dat dit programma zou worden voortgezet, rechtvaardigt geenszins dat verweerster niet heeft beslist op de klacht die mr. N. Heidanus namens verzoekster had ingediend. Een klacht die is ingediend moet onverwijld in behandeling worden genomen, ook indien de klacht nog onvoldoende duidelijk is en om die reden aan de indiener nog om verduidelijking wordt verzocht. Het had op de weg van verweerster gelegen om contact op te nemen met mr. N. Heidanus over de verdere afhandeling van deze klacht en vervolgens ook daadwerkelijk op deze klacht te beslissen conform de geldende regelgeving. Het hof constateert dat de klachtencommissie uiteindelijk helemaal niets gedaan heeft met de klacht van mr. Heidanus namens verzoekster.
Dat verzoekster uiteindelijk pas op 24 december 2019 via de pvp opnieuw een klacht heeft ingediend, die de klachtencommissie wel in behandeling heeft genomen, valt verzoekster naar het oordeel van het hof, gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken, geenszins te verwijten.
Het hof acht het daarom redelijk en billijk om, gelijk de rechtbank heeft beslist, verzoekster een schadevergoeding toe te kennen over de gehele periode waarin aan verzoekster het kamerprogramma is opgelegd: van 22 juli 2019 tot 28 januari 2020.