ECLI:NL:GHSHE:2021:2907

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
200.286.989_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over overeenkomst van opdracht voor interieurontwerp met aanmerkelijke prijsoverschrijding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Group B.V. tegen Design B.V. betreffende een overeenkomst van opdracht voor het ontwerp van een interieur van een appartement. De appellante, Group B.V., heeft een offerte ontvangen van Design B.V. voor een vast bedrag, maar de uitvoering is in regie overeengekomen. Dit leidde tot een aanzienlijke overschrijding van de oorspronkelijk geoffreerde prijs. De kern van het geschil betreft de vraag of de appellante redelijkerwijs kon verwachten dat de kosten aanzienlijk zouden stijgen en of de tijdsplanning in de offerte bindend was. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van Design B.V. toegewezen, maar Group B.V. heeft in hoger beroep twaalf grieven ingediend, waaronder dat de kantonrechter ten onrechte aannam dat zij de opdrachtgever was. Het hof heeft de feiten uit de eerste aanleg in acht genomen en geconcludeerd dat de appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen. Het hof oordeelt dat de appellante de overeenkomst niet kon ontbinden op basis van gebreken in het ontwerp, omdat zij geen ingebrekestelling heeft gedaan. De vordering van Design B.V. tot betaling van de factuur wordt gedeeltelijk toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente en de proceskosten. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst de vorderingen opnieuw toe, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.286.989/01
arrest van 21 september 2021
in de zaak van
[group] Group B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , met kantoor te [kantoorplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. J.W. Hoentjen te Eindhoven,
tegen
[design] Design B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , met kantoor te [kantoorplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 november 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 15 oktober 2020, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellante] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8151134 \ CV EXPL 19-10497)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • het tegen [geïntimeerde] verleende verstek
  • de memorie van grieven met producties 5 tot en met 8
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De feiten

In dit hoger beroep neemt het hof tot uitgangspunt de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld in onderdeel 2 van het bestreden vonnis. Het hof houdt daarbij rekening met hetgeen [appellante] aanvoert in grief 1. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
3.1.
Naar aanleiding van de koop van een appartement in [plaats] in 2019, heeft [aandeelhouder/bestuurder appellante] [geïntimeerde] benaderd voor het ontwerp van een nieuw interieur van dit appartement. [aandeelhouder/bestuurder appellante] is enig aandeelhouder en bestuurder van [appellante] . Op 18 februari 2019 heeft [aandeelhouder/bestuurder appellante] aan [geïntimeerde] onder meer bericht:
‘App me een prijs en als goed is maak ik meteen 50 % over’
[geïntimeerde] heeft vervolgens op dezelfde avond een offerte toegezonden.
3.2.
Deze offerte luidt onder meer:
‘Hieronder staat een inschatting van de uren en werkzaamheden voor dit project. (…)
Fase A)
Inventarisatie+ beknopt vooronderzoek:
Als start van het project zal er een vervolggesprek plaatsvinden waarin de wensen c.q. eisen waaraan het appartement dient te gaan voldoen worden doorgesproken. Dit gesprek zal in de interactieve schetssessie plaats vinden.
Fase B)
Programma van eisen:
De zaken die van belang zijn worden in een programma van eisen opgenomen welke als leidraad zal dienen tijdens het ontwerp-proces. Gaandeweg kunnen jullie naar wens dingen toevoegen c.q. laten vervallen.
Fase C1)
Indeling van de woning in de plattegrond tekenen:
Ontwerp plattegrond aangaande de indeling-/inrichtingsmogelijkheden.
Fase C2)
Uitwerking definitieve indeling/inrichting.
Uitwerken van het interieurontwerp (Het gedetailleerd uitwerken van de definitieve keuze indeling/inrichting op schaal
zonder sfeerimpressies en materialisatie voorstellen voor de afwerking)
Intekenen van verlichtingsplan en installatieplan.
Fase C3)
Materialisatievoorstel, gedetailleerde vormgeving en inrichtingsplan voor de woning:
Uitwerking van afwerking, en inrichting van de woning in ondersteund met relevante 3-D kleurvisualisatie en een interieurbestek per ruimte. (Het bepalen van alle vormgevingsdetails maken van sfeerimpressies, materialisatie voorstel voor de afwerking en, inrichting van de woning)
3d views maken van;
- keuken
- eetkamer
- woonkamer
- master-bed
- inloopkast
- badkamer
Fase D1)
Technische uitwerking
Afwerkstaat per ruimte beschreven wat er allemaal inkomt.
Fase D2)
Maatwerk tekeningen maken en bematen
Uitwerken van wand aanzichten (tegelplan sanitaire ruimtes)
Maatwerk meubelen aanzichten
(…)
Planning:
Fase A 6 uur (combinatie met interactieve schetssessie gesprek)
Fase B 2 uur
Fase C1 16 uur (incl. papieren plattegrond omzetten naar autocad tekening)
Fase C2 16 uur (incl. bespreking 2)
Fase C3 34 uur (6 x 3d visuals maken) (incl. bespreking 3,4)
Fase D1 8 uur
Fase D2 aantal tekeningen en werk is afhankelijk van ontwerp en vervolg traject
TOTAAL: 84 uur
Kosten:
De kosten voor het ontwerp-traject bedragen;
82 uur werk, 82 x 85 euro/uur.
Totaal; € 6970,-
Prijzen zijn in Euro, excl. BTW’
3.3.
Naar aanleiding van de offerte zijn op de hierna te noemen data de volgende berichten gewisseld:
‘[18-02-19 23:30:47] [aandeelhouder/bestuurder appellante] : Gezien
3 D visuals maken hoeft niet 34 uur ik kan goed rekening lezen
Belangrijk vind ik plafond en indeling plan verlichtings plan platte gronden en
en mood bords materiaal keuze kleuren ed en aanzicht meubel werk
Zullen we per onderdeel in regie doen in overleg ?
Gr Fj
[18-02-19 23:36:56] [geïntimeerde] : Prima plan
[19-02-19 00:17:02] [aandeelhouder/bestuurder appellante] : Top bellen we morgen’
3.4.
Bij factuur van 22 februari 2019 heeft [geïntimeerde] € 2.500,00, vermeerderd met
€ 525,00 aan btw, aan [appellante] in rekening gebracht, met de omschrijving:
‘aanbetaling Ontwerp Park Hotel’
[appellante] heeft deze bedragen aan [geïntimeerde] betaald.
3.5.
[geïntimeerde] heeft vervolgens de ontwerpwerkzaamheden uitgevoerd en het resultaat daarvan in stappen aan [aandeelhouder/bestuurder appellante] toegezonden. Tussen hen is via berichten overleg geweest over technische details en wensen.
3.6.
Bij factuur van 18 april 2019 heeft [geïntimeerde] € 4.130,00, vermeerderd met € 867,30 aan btw, aan [appellante] in rekening gebracht. In een begeleidend bericht heeft [geïntimeerde] onder meer vermeld:
‘Van het totaal bedrag heb ik de 2500 euro afgetrokken van de aanbetaling factuur
2019/01/07.’
Bij de factuur is een urenspecificatie gevoegd. Uit de specificatie blijkt dat [geïntimeerde] voor het werk in totaal 78 uren in rekening heeft gebracht tegen het tarief van € 85,00 exclusief btw per uur.
3.7.
Bij e-mail van 18 april 2019 heeft [aandeelhouder/bestuurder appellante] aan [geïntimeerde] meegedeeld:
‘Respect voor je werk er moeten nog wel wat zaken veranderd worden , maar toch een
opmerking zie bijlage.
Je offereert een bedrag waarin 34 uur 3D visualisatie zit zie bijlage die hebben we niet
gehad met een totaal opgaaf van haast 7000 Euro .
Nu heb je totaal gefactureerd haast 7500 incl btw dus mi maak je een fout tov van je
factuur die je nu stuurt .
Hoor graag waar je fout zit ?’
3.8.
Partijen zijn het daarna niet eens geworden. In de discussie over de in rekening gebrachte kosten heeft [appellante] ook klachten over het verrichte werk naar voren gebracht.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1.
In de onderhavige procedure heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld:
‘I. tot betaling aan [geïntimeerde] van het bedrag van € 4.997,30 (hoofdsom), althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen vergoeding;
II. tot betaling van de wettelijke handelsrente vanaf 3 mei 2019 tot de dag van algehele betaling;
III. tot betaling om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen de
buitengerechtelijke incassokosten over € 4.997,30 zijnde € 624,73;
IV. tot betaling van de kosten van deze procedure, waaronder begrepen een bedrag voor het salaris van de gemachtigde van [geïntimeerde] ; en
V. tot een bedrag voor nakosten, alsmede de wettelijke rente hierover indien niet binnen 14
dagen na betekening van het vonnis daaraan wordt voldaan.’
4.2.
[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De stellingen en verweren van partijen komen hierna aan de orde, voor zover in hoger beroep van belang.
4.3.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen tot een bedrag van in hoofdsom € 3.994,51, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 3 mei 2019 en met € 524,45 aan buitengerechtelijke incassokosten.
De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat niet is komen vast te staan dat partijen zijn overeengekomen de reistijd van [geïntimeerde] tegen het reguliere uurtarief in rekening te brengen. De vergoeding die daarvoor is begrepen in de vorderingen van [geïntimeerde] , heeft de kantonrechter daarom niet toegewezen.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1.
[appellante] heeft in hoger beroep twaalf grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] . Daarnaast heeft [appellante] gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om aan haar terug te betalen hetgeen zij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald, met wettelijke rente.
Het geschil in het kort
5.2.
[geïntimeerde] verlangt dat [appellante] de factuur van 18 april 2019 betaalt, met wettelijke handelsrente en kosten. [appellante] verzet zich daartegen, omdat zij de in rekening gebrachte kosten te hoog vindt en het uitgevoerde werk volgens haar gebrekkig is.
Opdrachtgever
5.3.
Met grief 1 stelt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat [appellante] de opdracht voor het werk aan [geïntimeerde] heeft gegeven. Volgens [appellante] was [aandeelhouder/bestuurder appellante] de opdrachtgever, als de mede-eigenaar van het appartement. In grief 9 stelt [appellante] onder meer dat zij niet de wettelijke handelsrente is verschuldigd, omdat [aandeelhouder/bestuurder appellante] de opdrachtgever was. [appellante] stelt verder dat zij zich ermee akkoord heeft verklaard de vergoeding te betalen die voor de opdracht was verschuldigd.
5.4.
Het enkele feit dat het appartementsrecht mede aan [aandeelhouder/bestuurder appellante] toebehoorde of zou gaan toebehoren, brengt niet mee dat [aandeelhouder/bestuurder appellante] de opdrachtgever was. Ook [appellante] heeft de opdracht aan [geïntimeerde] kunnen geven, zonder rechthebbende ten aanzien van appartementsrecht te zijn of worden. [appellante] heeft verder in geen enkel opzicht toegelicht waarom zij ermee instemde de prijs voor de opdracht te betalen, als zij geen opdrachtgever was. Verder blijkt uit de stellingen van [appellante] in eerste aanleg dat zij erkende de opdrachtgever van [geïntimeerde] te zijn. Onder deze omstandigheden heeft [appellante] in hoger beroep onvoldoende gesteld voor het oordeel dat desondanks niet zij, maar [aandeelhouder/bestuurder appellante] de opdrachtgever was.
5.5.
De conclusie is dat grief 1 geen doel treft en grief 9 evenmin, voor zover deze grief erover gaat of wettelijke handelsrente of de wettelijke rente is verschuldigd.
Verweer [appellante]
5.6.
Met de grieven 2 tot en met 5 voert [appellante] aan dat de kantonrechter haar verweer op onderdelen onjuist of onvolledig heeft weergegeven.
5.7.
Deze grieven behoeft het hof niet afzonderlijk te bespreken, omdat zij op zichzelf niet kunnen leiden tot het afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] en dus evenmin tot vernietiging van het bestreden vonnis. Voor zover nodig betrekt het hof deze grieven bij de behandeling van de andere grieven.
Gebreken
5.8.
Het meest verstrekkende verweer van [appellante] is dat zij niets aan [geïntimeerde] behoeft te betalen, omdat het ontwerp van [geïntimeerde] gebrekkig was. Hierover gaan de grieven 7 en 8 en gedeeltelijk ook 9. Het hof bespreekt deze grieven gezamenlijk.
5.9.
Indien het ontwerp van [geïntimeerde] gebrekkig was, brengt dit niet zonder meer mee dat [appellante] niet meer verplicht is de prijs daarvoor te betalen. Zonder toelichting, die ontbreekt, moet het hof aannemen dat [geïntimeerde] niet zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt. [geïntimeerde] heeft er in eerste aanleg ook op gewezen dat [appellante] haar niet heeft geïnformeerd wat de gebreken zouden zijn en haar geen gelegenheid heeft gegeven om gebreken te herstellen. De kantonrechter heeft hiernaar verwezen in 4.15 van het bestreden vonnis.
Het is verder gesteld noch gebleken dat [geïntimeerde] niet in staat was om gebreken in haar ontwerp te herstellen, indien het ontwerp gebreken had.
5.10.
Uit de stellingen van [appellante] valt niet op te maken dat zij [geïntimeerde] in gebreke heeft gesteld, met een deugdelijke beschrijving van concrete gebreken in het ontwerp, en [appellante] daarbij een redelijke termijn heeft gegeven om de gebreken te herstellen. Dit heeft tot gevolg dat te weinig is gesteld om aan te nemen dat [geïntimeerde] in verzuim is geraakt. [appellante] heeft de overeenkomst dan ook niet vanwege een verzuim van [geïntimeerde] kunnen ontbinden. Het blijkt overigens evenmin dat zij dit heeft gedaan. Haar betalingsverplichting uit de overeenkomst is dan ook niet vervallen.
5.11.
[appellante] stelt verder dat zij vanwege de gebreken het nakomen van haar betalingsverplichting mag opschorten.
5.12.
Het hof verwerpt dit argument. Het opschorten heeft naar zijn aard een tijdelijk karakter: het wordt gedaan in afwachting van nakoming door de wederpartij, of schadevergoeding of ontbinding. Het opschortingsrecht is dus een tijdelijke maatregel om nakoming, schadevergoeding of verrekening te bereiken, of om ontbinding in te leiden.
5.13.
Uit de stellingen van partijen wordt duidelijk dat [appellante] ervoor heeft gekozen om een ander een ontwerp te laten maken en niet verlangt dat [geïntimeerde] nog gebreken in haar ontwerp herstelt. Een opschorting is dus niet erop gericht dat [geïntimeerde] alsnog haar verplichtingen op dit punt nakomt. [appellante] verlangt verder geen schadevergoeding of verrekening. Omdat ontbinding van de overeenkomst niet aan de orde is, is de opschorting ook niet bedoeld ter inleiding daarvan. Onder deze omstandigheden is er geen plaats voor het opschorten van de betalingsverplichtingen jegens [geïntimeerde] .
5.14.
De conclusie is dat de grieven 7, 8 en 9 (voor zover deze grief betrekking heeft op gebreken) niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
Prijs
5.15.
Grief 6 gaat over de prijs die [appellante] moet betalen voor het werk van [geïntimeerde] . Bij het bespreken van deze grief betrekt het hof ook hetgeen [appellante] in de grieven 2 tot en met 5 heeft aangevoerd over haar verweren op dit punt.
5.16.
Het staat in deze zaak vast dat [geïntimeerde] in eerste instantie een vaste prijs aan [appellante] heeft aangeboden, maar dat vervolgens op voorstel van [appellante] is afgesproken dat het werk op basis van regie zou worden uitgevoerd. Niet ter discussie staat dat partijen hiermee bedoelden dat [appellante] aan [geïntimeerde] een vergoeding zou betalen voor de aan het werk te besteden uren tegen het uurtarief van € 85,00 exclusief btw.
5.17.
Het staat verder vast dat [geïntimeerde] in de offerte ervan uitging dat ook het vervaardigen van 3D-visuals tot de opdracht zou behoren en dat partijen daarna hebben afgesproken dat de opdracht daarop geen betrekking had. In de offerte is een tijdsbesteding van 82 uren vermeld, waarvan 34 uren voor het vervaardigen van 3D-visuals. Zonder het vervaardigen van 3D-visuals zou de prijs volgens de offerte dus € 4.080,00 exclusief btw hebben bedragen (82-34 uren x € 85,00).
5.18.
Het is gesteld noch gebleken dat [geïntimeerde] bij de afspraak om het werk in regie uit te voeren aan [appellante] kenbaar heeft gemaakt dat [appellante] rekening moest houden met de mogelijkheid van een aanmerkelijke overschrijding van de tijdsbesteding die in de offerte was vermeld. Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat [appellante] hierop bedacht moest zijn. De omstandigheid dat [geïntimeerde] het appartement nog niet had bezichtigd, maar alleen foto’s en tekeningen had, is niet toereikend. Waar [geïntimeerde] kennelijk in staat was om ook zonder dergelijke bezichtiging of nadere informatie een concrete en gespecificeerde inschatting van de tijdsbesteding te geven en op grond daarvan een vaste prijs aan te bieden, behoefde [appellante] zonder waarschuwing van [geïntimeerde] niet te verwachten dat een bezichtiging van het appartement of nadere informatie tot een aanmerkelijk hogere tijdsbesteding zou leiden.
5.19.
Het is evenmin gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] tijdens het uitvoeren van het werk aan [appellante] heeft meegedeeld dat zij aanmerkelijk méér uren aan het werk moest besteden dan in de offerte was voorzien. Feiten of omstandigheden waaruit volgt dat [appellante] reden had om op enig moment daarmee uit eigen beweging rekening te houden, zijn niet naar voren gebracht. [appellante] is dus ook niet in de gelegenheid gesteld om het werk alsnog te beperken of te vereenvoudigen, teneinde te voorkomen dat de prijs aanmerkelijk hoger zou worden dan zij redelijkerwijs mocht verwachten.
5.20.
Het hof is van oordeel dat [appellante] onder deze omstandigheden redelijkerwijs niet behoefde te verwachten dat [geïntimeerde] voor het werk de tijdsbesteding die is vermeld in de offerte, aanmerkelijk zou overschrijden.
5.21.
Het voorgaande rechtvaardigt niet het oordeel dat [appellante] redelijkerwijs ervan mocht uitgaan dat de tijdsbesteding voor het opgedragen werk die is vermeld in de offerte, in het geheel niet zou worden overschreden en dat de prijs voor het opgedragen werk dus niet hoger zou kunnen worden dan in de offerte voor dat werk was vermeld. [appellante] heeft zelf de keuze gemaakt voor regie, en niet voor een vaste prijs. Aan deze keuze is eigen dat de prijs hoger kan uitvallen dan de aangeboden vaste prijs. Daarmee behoorde [appellante] rekening te houden. Dat zij daarmee daadwerkelijk rekening heeft gehouden, volgt uit haar stelling dat voor het uitvoeren van het opgedragen werk in regie (dus exclusief het vervaardigen van 3D-visuals) een prijsplafond is overeengekomen van € 5.000,00 exclusief btw.
5.22.
In aanmerking genomen dat [geïntimeerde] een gespecificeerde prijsopgaaf heeft gedaan en [appellante] niet heeft gewaarschuwd dat [appellante] bij regie rekening moest houden met een aanmerkelijk hogere prijs, en evenmin tijdens het uitvoeren van het werk heeft gewaarschuwd voor het aanmerlijk overschrijden van deze prijs, is het hof van oordeel dat de aanvankelijk opgegeven prijs wel in zekere mate, maar niet aanmerkelijk mocht worden overschreden.
5.23.
Indien partijen op dat punt niets zijn overeengekomen, ligt het in de rede om naar analogie van art. 7:752 lid 2 BW aan te nemen dat de aanvankelijk opgegeven prijs met niet meer dan 10 procent mocht worden overschreden. Uit de eigen stellingen van [appellante] vloeit echter voort dat zij rekening moest houden met een overschrijding tot het genoemde prijsplafond van € 5.000,00 exclusief btw. Het hof gaat om die reden daarvan uit.
5.24.
[appellante] heeft nog aangevoerd dat [geïntimeerde] ook werk heeft gefactureerd waarvoor geen opdracht is gegeven. [appellante] noemt in dit verband het verlichtingsplan (11 uren).
5.25.
Bij e-mail van 3 maart 2019 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] onder meer meegedeeld:
‘De volgende stap zou zijn install(at)ie-verlichtingsplan (…)’
Uit berichten van 22 maart 2019 blijkt dat [geïntimeerde] daarmee bezig is:
‘Ben hard bezig met jullie appartement, maar het is puzzel om plafond verlaging en verlichting logisch te plaatsen met alle schuinen hoeken…’
[appellante] heeft daarop gereageerd, onder meer: ‘We wachten af komt goed’.
Bij latere e-mail van 22 maart 2019 heeft [geïntimeerde] vervolgens aan [appellante] meegedeeld:
‘In de tweede tekening het plafondplan, met in het blauw het verlaagde plafond met
80mm. Ook staat alle verlichting erin.
verder het installatieplan, deze moeten we straks bekijken in het werk of bepaalde zaken
al aanwezig zijn en het dan niet nodig zo dichtbij een wandcoat doos te maken. Maar we
hebben nu een plan om te vergelijken en te checken
(…)
Graag hoor ik jullie feedback zodat ik verder kan met de wand aan zichten uit te tekenen.’
Uit niets blijkt dat [appellante] ertegen bezwaar heeft gemaakt dat [geïntimeerde] de installatie/verlichting in het ontwerp verwerkte. Onder deze omstandigheden heeft [geïntimeerde] te weinig gesteld voor het oordeel dat het werk dat [geïntimeerde] heeft gedaan ten behoeve van installatie/verlichting niet tot de opdracht behoorde.
5.26.
[appellante] betwist verder dat alle gefactureerde uren daadwerkelijk zijn gemaakt.
[appellante] voert in dit verband aan dat geen ‘maatwerk’ is geleverd (31,5 uren) en dat er na het bezoek aan het appartement op 17 april 2019 volgens [geïntimeerde] alleen nog wat kleine wijzigingen in het maatwerk moesten worden gedaan, terwijl daarvoor 9 uren is gerekend. Volgens [appellante] kan aan het opstellen van het ontwerp hooguit 16 uren zijn besteed.
5.27.
Dat er volgens [appellante] geen ‘maatwerk’ was, omdat [geïntimeerde] volgens hem niet heeft gemeten en het ontwerp onbruikbaar was, zegt niets over het werk dat [geïntimeerde] met ‘6,7,8,9-04 ontwerp en uittekenen van maatwerk, wand aanzichten’ heeft aangeduid.
Als [geïntimeerde] na het bezoek op 17 april 2019 heeft meegedeeld dat alleen nog wat kleine wijzigingen in het maatwerk moesten worden gedaan, brengt dit verder niet mee dat [geïntimeerde] aan deze wijzigingen geen 9 uren heeft moeten besteden. Ten slotte is niet van betekenis dat [appellante] achteraf vindt dat het ontwerp in 2 dagen had kunnen worden opgesteld. De stellingen van [appellante] zijn op dit punt dan ook slechts speculatief, en niet voldoende concreet om te oordelen dat [geïntimeerde] méér uren heeft opgegeven en berekend dan zij daadwerkelijk aan het werk heeft besteed.
5.28.
Voor het overige heeft [appellante] niets aangevoerd dat tot het oordeel kan leiden dat zij minder aan [geïntimeerde] verschuldigd is dan de prijs overeenkomstig het volgens [appellante] afgesproken prijsplafond, dus € 5.000,00 exclusief btw. Na aftrek van de aanbetaling moet [appellante] dus nog € 2.500,00 exclusief btw aan [geïntimeerde] betalen, dat is € 3.025,00 inclusief btw.
5.29.
De conclusie is dat grief 5 deels slaagt. Het bewijsaanbod van [appellante] met betrekking tot het prijsplafond is bij deze stand van zaken niet meer relevant.
Wettelijke rente
5.30.
In grief 9 heeft [appellante] ook meer aangevoerd dat geen betalingstermijn is overeengekomen en dat zij volgens art. 6:119a lid 2, aanhef en onder a, BW de wettelijke handelsrente pas is verschuldigd vanaf 30 dagen na ontvangst van de factuur van 18 april 2019 van [geïntimeerde] .
5.31.
Deze grief slaagt op dit onderdeel. [geïntimeerde] heeft niet toegelicht dat een betalingstermijn is overeengekomen, zodat volgens art. 6:119a lid 2, aanhef en onder a, BW de wettelijke handelsrente is verschuldigd vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag die volgt op de dag van ontvangst van de factuur. De dag van ontvangst (per e-mail) is in dit geval 19 april 2019, zodat de wettelijke handelsrente is verschuldigd vanaf 19 mei 2019.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.32.
Met grief 10 verzet [appellante] zich tegen het toekennen van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
5.33.
Uit de dagvaarding blijkt dat [geïntimeerde] aanspraak heeft gemaakt op een vergoeding volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijk incassokosten. Voor deze aanspraak is het niet van belang of en welke buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht.
In zoverre treft de grief geen doel. Wel behoort de vergoeding te worden berekend over de hoofdsom die in hoger beroep toewijsbaar is geacht. De vergoeding wordt dan € 427,50.
Proceskosten eerste aanleg
5.34.
Grief 11 is gericht tegen de proceskostenveroordeling die de kantonrechter heeft uitgesproken.
5.35.
De grief slaagt. Gelet op het gedeelde ongelijk van partijen is het aangewezen dat partijen hun eigen kosten dragen.
Slot
5.36.
Grief 12 heeft geen zelfstandige betekenis.
5.37.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft het hof niet te bespreken. Ook het bewijsaanbod van [appellante] passeert het hof. Er zijn immers geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of te bewijzen aangeboden, die tot een andere beslissing kunnen leiden.
5.38.
De slotsom is dat het bestreden vonnis niet volledig in stand kan blijven. Het hof zal omwille van de eenvoud het vonnis in zijn geheel vernietigen en opnieuw op de vorderingen van [geïntimeerde] beslissen.
5.39.
De vordering van [appellante] tot terugbetaling van hetgeen zij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald, is toewijsbaar voor zover dit méér is dan waartoe het hof [appellante] zal veroordelen.
Proceskosten
5.40.
Partijen zijn in hoger beroep over en weer op onderdelen in het ongelijk gesteld.
Het hof vindt daarin aanleiding om de kosten tussen hen te compenseren, zodat zij hun eigen kosten dragen.

6.De uitspraak

Het hof:
6.1.
vernietigt het bestreden vonnis;
en, opnieuw rechtdoende,
6.2.
veroordeelt [appellante] om € 3.452,50 aan [geïntimeerde] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW over € 3.025,00 vanaf 19 mei 2019 tot de dag van betaling;
6.3.
compenseert de proceskosten van beide instanties in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen;
6.4.
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] terug te betalen hetgeen [appellante] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [appellante] heeft betaald, voor zover dit méér is dan [appellante] aan [geïntimeerde] moet betalen uit hoofde van de onder 6.2 uitgesproken veroordeling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
6.5.
verklaart dit arrest zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en T. van Malssen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 september 2021.
griffier rolraadsheer