3.1De rechtbank heeft in het eindvonnis van 24 december 2019 onder 2. een aantal feiten vastgesteld. Deze vaststelling luidt als volgt, met een door het hof aangebrachte letteraanduiding, met aanduiding van partijen als hiervoor vermeld en met een enkele kleine aanpassing:
De heer [directeur van geintimeerde] (hierna: [directeur van geintimeerde] ) is directeur-grootaandeelhouder van [geïntimeerde] .
De heer [directeur van appellanten] (hierna: [directeur van appellanten] ) is (middellijk) de directeur-grootaandeelhouder van [appellanten]
[directeur van appellanten] was in 2015 bezig met de ontwikkeling en realisatie van een stuk grond aan de [adres] te [plaats] (hierna: het perceel), waarvan hij (middellijk) eigenaar was, met de bedoeling daarop meerdere woningen te realiseren (hierna: het project).
Om het project planologisch vergunbaar te maken diende een zogenoemde stankcirkel die verband hield met een verleende vergunning voor een manege op een aan het perceel grenzend perceel te vervallen. Het project voorzag verder in de aankoop van de grond van de manege.
Eigenaar van de manege was de heer [eigenaar manege] (hierna: [eigenaar manege] ). De advocaat van [eigenaar manege] was mr. [advocaat 2] (hierna: mr. [advocaat 2] ).
Over het project heeft [directeur van geintimeerde] overleg gehad met [directeur van appellanten] en mr. [advocaat 1] (hierna: mr. [advocaat 1] ), destijds de raadsman van [directeur van appellanten] en [appellanten] Mr. [advocaat 1] was destijds verbonden aan [advocaten] Advocaten te [vestigingsplaats] . [directeur van geintimeerde] heeft onder meer overleg gevoerd met [directeur van appellanten] en mr. [advocaat 1] bij [directeur van appellanten] thuis en bij de gemeente Oosterhout. [directeur van geintimeerde] kende mr. [advocaat 1] van een eerder vastgoed project waarin mr. [advocaat 1] ook was opgetreden voor [appellanten]
[directeur van geintimeerde] heeft zich bereid getoond geld voor te schieten ten behoeve van de afkoop van de stankcirkel en de aankoop van de manege.
Bij e-mailbericht van 28 januari 2015 (productie 3 bij dagvaarding) heeft mr. [advocaat 1] aan [directeur van geintimeerde] bericht:
"Bijgaand zend ik u de gegevens van de derdenrekening van mijn kantoor (…) t.n.v. Stichting Derdengelden [advocaten] Advocaten [vestigingsplaats] (...). Wij bespraken daarover dat er een bedrag van € 80.000,- wordt overgemaakt in het dossier [directeur van appellanten] . Ik zal één en ander nog vastleggen in een depotovereenkomst. In grote lijnen komt het erop neer dat een eerste bedrag van € 40.000,- zal worden vrijgegeven op het moment dat van de gemeente Oosterhout een schriftelijke bevestiging wordt ontvangen van de intrekking van de milieuvergunning. De resterende € 40.000,- blijft in depot tot het moment dat de grond onder de manege onherroepelijk en onvoorwaardelijk aan “partij [directeur van appellanten] ” zal worden
geleverd ten behoeve van de bouw van de resterende vijf woningen. Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Ik zal zorgdragen voor een korte schriftelijke bevestiging van de samenwerking tussen u en [directeur van appellanten] .”
i. Bij e-mailbericht van 28 januari 2015 (productie 4 bij dagvaarding) van mr. [advocaat 1] aan onder meer [appellant 1] en ‘ [geïntimeerde] ’ is een conceptbrief aan mr. [advocaat 2] meegezonden. Deze conceptbrief bevat onder meer de volgende passage:
“Naar aanleiding van het telefonisch overleg in de afgelopen weken en dagen zend ik u bijgaand de schriftelijke instemming van cliënt - lees partij [directeur van appellanten] - van het door u gedane voorstel. Op enige punten is het gedetailleerder weergegeven dan wij hebben besproken.
Cliënt kan er mee instemmen dat uw cliënt kiest voor de optie van het intrekken van de milieuvergunning voor zijn manege en de levering -op termijn- van de ondergrond van de manege.
Intrekking van de milieuvergunning za! plaatsvinden op of omstreeks 29 januari 2015. Uw cliënt zal bij de gemeente Oosterhout daartoe een schriftelijk verzoek indienen. Na schriftelijke bevestiging van de gemeente Oosterhout van de intrekking van de milieuvergunning (en daarmee het vervallen van de stankcirkel zal partij [directeur van appellanten] een bedrag van € 40.000,- overmaken op een door u nader bekend te maken bankrekening, met inachtneming van het volgende.
a.
Partij [directeur van appellanten] draagt zorg voor een depot van € 80.000,- op de derdenrekening van [advocaten] Advocaten [vestigingsplaats] . De eerste €40.000,- zal uit het depot worden voldaan. Het resterende bedrag van € 40.000,- zal in depot blijven, totdat de hierna onder punt 3 te beschrijven levering van “de grond” onherroepelijk zal plaatsvinden. Het bedrag van € 40.000,- zal dan verrekend worden met de waarde van die grond. (...)”
Op 31 januari 2015 heeft [geïntimeerde] € 80.000,- op de derdengeldenrekening van mr. [advocaat 1] gestort onder vermelding van
“tbv dossier partij [directeur van appellanten] ”.
Op 2 februari 2015 is € 20.000,- teruggestort onder' vermelding van
“volgens afspraak inzake [directeur van appellanten] ”.
Op 20 februari 2015 een bedrag van € 40.000,- van afgeschreven vanaf de derdengeldenrekening ten gunste van mr. [advocaat 2] . Op 5 februari 2016 is een bedrag van € 20.000,- van de derdengeldenrekening afgeschreven ten gunste van mr. [advocaat 2] .
[geïntimeerde] is nadien niet de aannemer van het project geworden. De woningen zijn gerealiseerd door een andere aannemer. Een depotovereenkomst is niet opgesteld.
[directeur van geintimeerde] heeft [appellant 1] meerdere malen aangespoord om tot terugbetaling van het bedrag van € 60.000,- over te gaan.
Bij e-mailbericht van 18 januari 2019 heeft mr. [advocaat 1] op vragen van [geïntimeerde] als volgt geantwoord (productie 12 bij dagvaarding):
“(…) De onderliggende e-mailcorrespondentie met uw cliënte geeft al aan dat de € 40.000,- die op 20 februari 2015 is overgemaakt aan Mr. [advocaat 2] en de € 20.000,- die op 5 februari 2016 is overgemaakt betrekking hebben op de transactie met de heer
[eigenaar manege] ter verkrijging van de eigendom van de manege. (…) U stelt nog de vraag ten behoeve van welke partij de gelden zijn gehouden. (...) [directeur van appellanten] heeft met de Gemeente Oosterhout een anterieure overeenkomst gesloten tezamen met partij [Bouwbedrijf] . In het kader van die overeenkomst is de ontwikkeling van de [adres] te [plaats] verder vorm gegeven. Uw cliënte heeft tezamen met [directeur van appellanten] op enig moment met de Gemeente Oosterhout gesproken, er is overleg gevoerd en onderhandeld over het opzetten van de laatste fase in het project [adres] . Er is ook gesproken over het aanpassen van de anterieure overeenkomst in die zin dat Bouwbedrijf [Bouwbedrijf] vervangen zou worden door [directeur van geintimeerde] . Contractspartij in de anterieure overeenkomst is [appellant 2] . Zie bijvoorbeeld mijn mail van 26 mei 2015 aan ook uw cliënt en de daarbij gevoegde te ondertekenen anterieure overeenkomst concept april 2015 (de contract overname). U bent daarmee overigens ook bekend vanwege uw bemoeienissen voor kort gezegd “ [naam] ”. [naam] heeft uiteindelijk de positie van uw cliënte [directeur van geintimeerde] overgenomen. Daarnaast is het zo dat [appellant 2] de manege van [eigenaar manege] heeft gekocht en uiteindelijk is er via een abc-levering rechtsreeks aan [naam] geleverd. Koper was [appellant 2] ”
Bij brief van 23 januari 2019 heeft mr. Nederlof [appellant 2] gesommeerd binnen 15 dagen te betalen, na verstrijken van deze termijn zou aanspraak worden gemaakt op onder meer wettelijke rente.