In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee voormalige vrienden, [appellant] en [geïntimeerde], over de beschadiging en het achterhouden van eigendommen. [appellant] heeft een eenmanszaak in cultuurtechnisch loonwerk, terwijl [geïntimeerde] onder de naam [handelsnaam] een eenmanszaak in carrosseriebouw en reparatie van bedrijfsauto's exploiteert. De vriendschap tussen partijen is bekoeld, wat leidde tot een conflict over de eigendommen van [appellant] die zich op het perceel van [geïntimeerde] bevonden. In 2015 heeft [appellant] zijn Landrover Discovery naar [geïntimeerde] gebracht voor laswerkzaamheden, maar na een breuk in de vriendschap heeft [geïntimeerde] geweigerd om de eigendommen terug te geven zonder 'algehele kwijting'.
[appellant] heeft in 2019 [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor schade aan zijn eigendommen en vorderde een schadevergoeding van € 17.777,40. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, waarna hij in hoger beroep ging. Het hof heeft de procedure beoordeeld en geconcludeerd dat [geïntimeerde] zich op rechtsverwerking kan beroepen, omdat [appellant] te lang heeft gewacht met het indienen van zijn vordering. Het hof oordeelt dat het stilzitten van [appellant] onredelijk is en dat [geïntimeerde] hierdoor in zijn positie is benadeeld.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de vorderingen van [appellant] afgewezen. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 741,-- aan griffierecht en € 3.342,-- aan salaris advocaat, te betalen binnen veertien dagen na de uitspraak, vermeerderd met wettelijke rente bij gebreke van betaling.