ECLI:NL:GHSHE:2021:2896

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
200.266.162_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwrecht. Aanneming van werk. Vaststellen hoogte kosten van herstel.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een bouwrechtelijke kwestie. De appellante, vertegenwoordigd door mr. W.H. Lindhout, heeft een geschil met de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. J.W. van Koeveringe, over de kosten van herstelwerkzaamheden na geconstateerde fouten in de uitvoering van het werk. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 2 maart 2021 vastgesteld dat er fouten waren in de door de geïntimeerde verstrekte tekeningen, wat heeft geleid tot lekkages. De appellante vorderde een verklaring voor recht dat de geïntimeerde aansprakelijk is voor deze fouten en eiste vergoeding van de herstelkosten.

Het hof heeft overwogen dat artikel 7:760 BW geen zelfstandige grondslag biedt voor aansprakelijkheid en dat de geïntimeerde gehouden is de kosten van herstel van de te lage opstand te vergoeden. De appellante heeft een kostenraming van € 36.567,31 gepresenteerd, maar het hof oordeelt dat de onderbouwing van deze kosten onvoldoende is. De geïntimeerde heeft de kosten betwist en een deskundige ingeschakeld die de kosten op € 17.056,00 heeft begroot. Het hof heeft geoordeeld dat de appellante niet voldoende heeft aangetoond dat de kosten voor de herstelwerkzaamheden hoger zijn dan dit bedrag.

Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis in conventie en reconventie vernietigd en de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van € 17.056,00 aan de appellante. Daarnaast zijn de proceskosten in conventie en hoger beroep aan de zijde van de appellante begroot en vergoed. Het hof heeft de vorderingen van de geïntimeerde in conventie afgewezen en de proceskosten in reconventie gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 september 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.266.162/01
arrest van 21 september 2021
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. W.H. Lindhout te Bergen op Zoom,
tegen
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.W. van Koeveringe te Middelburg,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 2 maart 2021 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen vonnis van 15 mei 2019 tussen [appellante] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 2 maart 2021;
  • de akte van [appellante] van 30 maart 2021 met producties;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] van 25 mei 2021 met productie;
  • de antwoordakte van [appellante] van 27 juli 2021.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De verdere beoordeling

6.1.1.
In het tussenarrest van 2 maart 2021 heeft het hof - samengevat - overwogen dat er twee fouten zitten in de door [geïntimeerde] verstrekte Tekening (geen ruimte gelaten tussen de kanaalplaatvloer en de daarboven aan te brengen isolatie en een isolatieplaat van 75 mm ingetekend terwijl een isolatieplaat van 80 mm was voorgeschreven), dat hierdoor het verschil in hoogte tussen de vloer van het terras en de dorpel van het kozijn naar het appartement kleiner is geworden dan op de Tekening staat aangegeven en dat dit de lekkages heeft veroorzaakt. Het hof heeft overwogen dat van een fout of (schending van een) waarschuwingsplicht aan de zijde van [appellante] geen sprake is.
6.1.2.
Verder heeft hof overwogen dat artikel 7:760 BW geen (zelfstandige) grondslag biedt voor aansprakelijkheid en aangekondigd de door [appellante] gevorderde verklaring voor recht dat [geïntimeerde] jegens [appellante] aansprakelijk is wegens ontwerpfouten en de gevorderde verwijzing naar een schadestaatprocedure af te zullen wijzen.
Voorts is overwogen dat [geïntimeerde] onder de overeenkomst is gehouden de kosten van herstel van de te lage opstand, te weten (1) de kosten voor het schroeven van een ‘ophoger’ op de desbetreffende dorpels, (2) het plakken van dakbedekking tot op de dorpel en (3) het aanbrengen van een RVS-afdekker daar overheen aan [appellante] te voldoen.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de hoogte van de kosten van voornoemde drie posten aan herstelwerkzaamheden.
Tot slot heeft het hof overwogen dat [geïntimeerde] niet is gehouden aan [appellante] een bijdrage in de kosten ter vervanging van de Wado-vloer te voldoen.
6.1.3.
In de akte van 30 maart 2021 van [appellante] staat samengevat onder meer het volgende.
begrijpt rechtsoverweging 3.5.9. van het tussenarrest zo dat zij zich kan uitlaten over de hoogte van haar kosten verband houdende met de te lage opstand. [appellante] heeft in verband daarmee de volgende kostenposten van in totaal € 36.567,31 inclusief BTW opgevoerd:
  • € 2.342,56 inclusief BTW aan kosten voor het onderzoeken en aandragen van diverse oplossingen, waaronder het verhogen van DTS dorpels bij de deuren;
  • € 18.446,16 inclusief BTW, bestaande uit 285,75 uren van de heren [de heer 1] , [de heer 2] , [de heer 3] , [de heer 4] en [de heer 5] (€ 48,50 exclusief BTW per uur plus 10% algemene kosten);
  • € 14.206,36 inclusief BTW aan kosten van ingeschakelde derde partijen, waaronder onderaannemers en leveranciers voor het aanbrengen van DTS-ophogers, het aanpassen van de dakbedekking, het aanbrengen van RVS-afdekkers en het wegwerken van lekkageringen. Daarbij zit een factuur van [naam] die betrekking heeft op een lekkage in september 2017 die is veroorzaakt door een wasmachinekraan;
  • € 1.572,23 inclusief BTW, zijnde de helft van twee nota’s van [advocaten] Advocaten te Bergen op Zoom.
6.1.4.
In de antwoordakte van 25 mei 2021 van [geïntimeerde] staat samengevat onder meer het volgende. Het is voor [geïntimeerde] onnavolgbaar op welke wijze de kostenberekening van [appellante] tot stand is gekomen. Dat het om uitdraaien uit de administratie van [appellante] zou gaan blijkt nergens uit. Onderbouwing of bewijs van de vermelde uren ontbreekt.
[geïntimeerde] betwist de gestelde kosten, uren en uurtarieven. Uit de door [appellante] overgelegde producties blijkt dat er dubbel werk is gedaan. De kosten voor juridische bijstand zijn op grond van artikel 6:96 lid 2 BW onderworpen aan een dubbele redelijkheidstoets die niet kan worden uitgevoerd omdat een urenverantwoording en uurtarief ontbreken.
[geïntimeerde] heeft een deskundige, de heer [deskundige] van BOAG, gevraagd om de werkzaamheden die in het kader van herstel zijn uitgevoerd te begroten. Uitgaande van het tussen partijen overeengekomen tarief van € 35,- per uur plus 6% Algemene kosten plus 2% Risico plus 1% winst komt de deskundige in zijn rapport, dat [geïntimeerde] als productie heeft ingebracht, uit op € 17.056,00.
6.1.5.
In de antwoordakte van 27 juli 2021 van [appellante] staat in reactie op het rapport van de door [geïntimeerde] ingeschakelde deskundige onder meer het volgende.
Het rapport bevat een kostenraming en niet de daadwerkelijke kosten.
Het in het rapport gehanteerde uurloon van € 35,- is een oud en niet voor de jaren 2017 en 2018 juist tarief. [appellante] herkent de gehanteerde normen (4e kolom van pagina 2) niet en de kosten van werkvoorbereiding ontbreken.
6.2.1.
Het hof oordeelt als volgt. Zoals in het tussenarrest overwogen biedt artikel 7:760 BW geen (zelfstandige) grondslag voor aansprakelijkheid en is [geïntimeerde] onder de overeenkomst is gehouden de kosten van herstel van de te lage opstand, te weten (1) de kosten voor het schroeven van een ‘ophoger’ op de desbetreffende dorpels, (2) het plakken van dakbedekking tot op de dorpel en (3) het aanbrengen van een RVS-afdekker daar overheen aan [appellante] te voldoen.
Anders dan [appellante] betoogt, heeft het hof [appellante] niet in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over ‘de hoogte van haar kosten verband houdende met de te lage opstand’ maar over ‘de hoogte van de kosten van voornoemde drie posten aan herstelwerkzaamheden’.
Voor zover [appellante] het hof verzoekt daarop terug te komen, wijst het hof dat verzoek af. De overweging dat een grondslag voor schadevergoeding ontbreekt en [geïntimeerde] gehouden is de kosten van drie kostenposten onder de overeenkomst aan [appellante] te betalen, is een bindende eindbeslissing waaraan het hof in beginsel is gebonden. Feiten of omstandigheden die maken dat het hof daarvan zou moeten afwijken heeft [appellante] niet gesteld.
Onder voornoemde drie posten aan herstelwerkzaamheden vallen in elk geval niet:
  • kosten voor het onderzoeken en aandragen van diverse oplossingen;
  • kosten voor het wegwerken van lekkageringen;
  • kosten in verband met een lekkage in september 2017 die is veroorzaakt door een wasmachinekraan;
  • advocaatkosten.
Voor zover [appellante] beoogt (de grondslag van) haar eis te wijzigen of te vermeerderen wijst het hof dat af als zijnde in strijd met de twee-conclusie-regel. Dit geldt eveneens voor de door [appellante] in haar akte 30 maart 2021 gevorderde wettelijke handelsrente over kosten van de herstelwerkzaamheden.
6.2.2.
Met [geïntimeerde] is het hof van oordeel dat uit de lijst met overgelegde 285,75 uren niet (voldoende) kan worden opgemaakt waaraan de vermelde uren zijn besteed. Daartoe zijn de omschrijvingen te algemeen. Evenmin kan worden gecontroleerd of en hoeverre er doublures zitten in de opgevoerde uren/werkzaamheden. Dit geldt niet voor de kostenraming zoals opgesteld door [deskundige] van BOAG. Daaruit blijkt naar het oordeel van het hof voldoende gedetailleerd welk soort werkzaamheden per type dorpel dient te worden uitgevoerd en wat de kosten daarvan zijn. Waarom de gehanteerde norm onjuist zou zijn en welke norm dan wel juist zou zijn heeft [appellante] niet toegelicht. Ook heeft [appellante] nagelaten toe te lichten waaruit de gestelde werkvoorbereiding zou hebben bestaan en welke kosten daarmee gemoeid zouden zijn geweest. Tot slot heeft [appellante] niet (voldoende) toegelicht waarom onder de overeenkomst niet zou mogen worden uitgegaan van het overeengekomen uurtarief.
Nu [appellante] in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] onvoldoende heeft onderbouwd dat de kosten voor het schroeven van een ‘ophoger’ op de desbetreffende dorpels, het plakken van dakbedekking tot op de dorpel en het aanbrengen van een RVS-afdekker daar overheen meer hebben bedragen dan € 17.056,00, stelt het hof vast dat dit bedrag door [appellante] in redelijkheid aan het herstel is besteed en zal het hof [geïntimeerde] veroordelen om dit bedrag aan [appellante] te voldoen.
6.3.
In verband met de leesbaarheid van het dictum zal het hof bestreden vonnis ook in reconventie volledig vernietigen.

7.De uitspraak

Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis in conventie en in reconventie;
opnieuw rechtdoende:
  • wijst de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie af;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in conventie en begroot deze kosten aan de zijde van [appellante] tot op heden op € 1.950,00 aan griffierecht en € 2.148,00 aan salaris advocaat;
  • veroordeelt [geïntimeerde] om € 17.056,00 aan [appellante] te voldoen;
  • compenseert de proceskosten in reconventie in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
  • veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van hetgeen [appellante] ter uitvoering van het bestreden vonnis met inachtneming van dit arrest te veel aan [geïntimeerde] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot deze kosten aan de zijde van [appellante] tot op heden op € 107,48 aan dagvaardingskosten,
en voor wat betreft de nakosten op € 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag van betaling;
  • verklaart bovengenoemde veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.H. Molin, A.L. Bervoets en T.H.M. van Wechem en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 september 2021.
griffier rolraadsheer