ECLI:NL:GHSHE:2021:2894

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
200.221.426_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid en bewijswaardering in kredietovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdelijke aansprakelijkheid van [geïntimeerde] in een kredietovereenkomst met de Coöperatieve Rabobank U.A. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten van het hof en betreft een vordering van Rabobank die is afgewezen. De rechtbank Limburg had eerder in een vonnis van 3 mei 2017 geoordeeld over de aansprakelijkheid van [geïntimeerde].

Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de bewijsvoering van Rabobank, die stelde dat [geïntimeerde] persoonlijk aansprakelijk was op basis van zijn handtekeningen op de kredietovereenkomst. Rabobank voerde aan dat de handtekening van [geïntimeerde] op pagina 6 van de overeenkomst niet alleen voor de vennootschappen was, maar ook voor zichzelf. Het hof heeft echter vastgesteld dat Rabobank geen getuigen heeft voorgebracht om deze claim te onderbouwen en dat de akte waar Rabobank zich op beroept vals is.

Het hof concludeert dat de handtekening van [geïntimeerde] niet voldoende bewijs levert voor zijn persoonlijke aansprakelijkheid. De gang van zaken rondom de handtekeningen en de verklaringen van de betrokkenen zijn niet overtuigend genoeg om aan te nemen dat [geïntimeerde] persoonlijk verbonden is. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt Rabobank in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.221.426
arrest van 21 september 2021
in de zaak van
Coöperatieve Rabobank U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. A.M. van Heest te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel, appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. A.L. Stegeman te Heerlen,
als vervolg op de tussenarresten van dit hof van 16 juli 2019, 29 oktober 2019 en 23 maart 2021 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer/rolnummer 5527835 \ CV EXPL 16-11078 tussen partijen gewezen vonnis van 3 mei 2017.

11.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 23 maart 2021;
- de akte van Rabobank van 25 mei 2021, met een productie;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] van 22 juni 2021.
Partijen hebben arrest gevraagd.

12.De verdere beoordeling

12.1.
Bij het tussenarrest heeft het hof het bewijs over het “laatste geschilpunt” (het gedeponeerde geschrift en de gestelde persoonlijke aansprakelijkheid van [geïntimeerde]) gewaardeerd en Rabobank toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat [geïntimeerde] op grond van afspraken met de bank persoonlijk aansprakelijk is.
12.2.
Rabobank heeft geen getuigen voorgebracht. Zij wijst op enkele omstandigheden:
- [geïntimeerde] heeft op blz. 6 van de kredietovereenkomst twee handtekeningen geplaatst: één voor de vennootschappen, en één voor zichzelf;
- dat [geïntimeerde] alleen voor de vennootschappen had willen tekenen (zoals hij stelt) verhoudt zich niet met de wijze van ondertekening;
- de “hoofdelijke verbondenheid” wordt “net boven de ondertekening op pagina 6 (…) herhaald”;
- [toenmalige medewerker van de bank] heeft verklaard over hoe hij altijd de notarisring aanbracht (niet achteraf)
- [geïntimeerde] heeft verklaard over hoe hij heeft ondertekend.
Rabobank komt tot de conclusie dat [geïntimeerde] één exemplaar met de notarisring (namelijk: de gedeponeerde versie, met persoonlijke aansprakelijkheid op blz. 4) moet hebben ondertekend: het is onmogelijk die ring zonder beschadigingen te verwijderen. Het kan dus niet anders dan dat de gedeponeerde kredietovereenkomst het originele document is, aldus Rabobank.
12.3.
[geïntimeerde] vindt dat Rabobank geen getuigen meer mag voorbrengen en niet is geslaagd in het bewijs.
12.4.
Het hof verwerpt de standpunten van Rabobank.
Het hof verwijst naar het laatste tussenarrest (9.11 en verder). In het geding staat vast dat de akte, waar Rabobank een beroep op doet, vals is. Het hof gaat daarom niet uit van de juistheid daarvan.
Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
[geïntimeerde] heeft inderdaad een tweede handtekening geplaatst op blz. 6 van de akte, maar dit rechtvaardigt niet het oordeel dat [geïntimeerde] persoonlijk verbonden is, omdat die handtekening niet duidelijk maakt waarvoor [geïntimeerde] heeft getekend. Uit de tekst op blz. 6 blijkt niet dat de “hoofdelijke verbondenheid” is herhaald of (voldoende duidelijk) tot uitdrukking is gebracht. Er staat wel iets over zekerheden, maar dat maakt niet duidelijk dat (Rabobank redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat) [geïntimeerde] persoonlijk verbonden zou zijn. De gang van zaken rond de handtekeningen is beoordeeld in het laatste tussenarrest; het hof verwijst daarnaar. Het hof herhaalt: [toenmalige medewerker van de bank] kon zich weinig of niets herinneren over de gang van zaken in dit specifieke geval en zijn beschrijving van zijn gewone werkwijze in algemene zin legt onvoldoende gewicht in de schaal. Het hof vindt het standpunt van Rabobank over de notarisring niet overtuigend; het kan wel kloppen dat de ring niet zonder beschadigingen kan worden geopend, maar onduidelijk is gebleven hoe en wanneer de ring is geplaatst (door [toenmalige medewerker van de bank]).
Het hof beziet alles in onderlinge samenhang en verband en komt tot het oordeel dat Rabobank niet is geslaagd in het bewijs.
12.5.
Rabobank biedt “forensisch bewijs” aan dat de gedeponeerde kredietovereenkomst onbeschadigd is. Het hof passeert dit bewijsaanbod omdat het hof al in het laatste tussenarrest heeft geoordeeld dat dit document vals is. Daarom kan Rabobank zich niet beroepen op dit document. Het hof verwijst naar de motivering in dat arrest. Daarnaast doet de stelling, dat het document onbeschadigd is, niet ter zake, omdat het erom gaat hoe en wanneer de ring is geplaatst (door [toenmalige medewerker van de bank]). Het bewijsaanbod van Rabobank is verder algemeen en niet gespecificeerd.
12.6.
Het voorgaande betekent dat hof het ervoor moet houden dat [geïntimeerde] niet persoonlijk is verbonden. Het gevorderde is daarom terecht afgewezen door de kantonrechter.
12.7.
De conclusie is dat grief II, die slaagt (tussenarrest, 3.12), niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis, dat het incidenteel appel geen behandeling behoeft (tussenarrest, 3.20), dat de grieven I (kredietverlening aan [geïntimeerde]), III (proceskosten) en IV (eindbeslissingen) falen en dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Rabobank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld.

13.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt Rabobank in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 313,00 aan griffierecht en op € 3.342,00 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. van Ham, L.S. Frakes en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 september 2021.
griffier rolraadsheer