[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [adres] .
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘diefstal door twee of meer verenigde personen’ (zowel het onder 1 primair als het onder 2 primair tenlastegelegde) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is bij vonnis waarvan beroep de tenuitvoerlegging gelast van de voorwaardelijke straffen, te weten een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis (parketnummer 02-175909-17) en een gevangenisstraf voor de duur van één maand (parketnummer 22-001323-17).
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren;
- de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis;
- de vordering tot tenuitvoerlegging van een bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 19 december 2017 (parketnummer 02-175909-17) voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, zal toewijzen;
- de vordering tot tenuitvoerlegging van een bij arrest van het hof ‘s-Gravenhage d.d. 28 november 2017 (parketnummer 22-001323-17) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand zal omzetten naar een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde en het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde. Subsidiair, indien het hof komt tot een bewezenverklaring van een of meer feiten, heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 9 januari 2020 niet door de politierechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg zoals ook door de raadsman is verwoord in zijn pleitnota- tenlastegelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 29 oktober 2019 tot en met 30 oktober 2019 te Sint-Maartensdijk, gemeente Tholen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meerdere stukken (elektronische) gereedschap/apparatuur (uit de bestelbus met kenteken [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
1. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 29 oktober 2019 tot en met 30 oktober 2019 te Sint-Maartensdijk, gemeente Tholen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een goed, te weten meerdere stukken (elektronische) gereedschap/apparatuur (uit de bestelbus met kenteken [kenteken 1] ) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2. primair
hij op of omstreeks 30 oktober 2019 te Scherpenisse, gemeente Tholen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meerdere stukken (elektronische) gereedschap/apparatuur (uit de autobus met kenteken [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 30 oktober 2019 te Scherpenisse, gemeente Tholen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een goed, te weten meerdere stukken (elektronische) gereedschap/apparatuur (uit de autobus met kenteken [kenteken 2] ) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij in de periode van 29 oktober 2019 tot en met 30 oktober 2019 te Sint-Maartensdijk, gemeente Tholen, tezamen en in vereniging met een ander, meerdere stukken (elektronische) gereedschap/apparatuur (uit de bestelbus met kenteken [kenteken 1] ), die aan een ander toebehoorden, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.primair
hij op 30 oktober 2019 te Scherpenisse, gemeente Tholen, tezamen en in vereniging met een ander, meerdere stukken (elektronische) gereedschap/apparatuur (uit de autobus), die aan een ander toebehoorden, te weten aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 oktober 2019, dossierpagina's 19-20, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 1] :
(Dossierpagina 19)
Op 30 oktober 2019, om 02.28 uur, kreeg ik de melding van het operationeel centrum Middelburg dat de melder op zoek was naar mannen die zojuist in zijn werkbus gezeten hadden.
De melder had twee mannen bij zijn bus gezien en zag ze toen wegrennen. Hierna zag hij een witte Kangoo wegrijden. Melder is achter de Kangoo aangereden. Ik belde de melder. Op het moment dat ik melder aan de lijn had reed hij achter de Kangoo. Melder deelde mij telefonisch mede dat hij de Kangoo uit het zicht was verloren en dat hij zag dat er geen voertuig op de Oesterdam en richting Poortvliet reed. Melder zei dat het voertuig hierdoor alleen maar richting de Tholsebrug kon rijden. Op dat moment reed ik richting de Tholsebrug. Ik zag in de verte een voertuig rijden dat mijn kant op gereden kwam. Ik zag dat daar achter een collega reed met blauw zwaailicht aan, achteraf bleek dit de 0052. Op het moment dat het voertuig mijn politie motorvoertuig voorbij reed zag ik dat dit een witte Kangoo betrof. Ik keerde direct het politie motorvoertuig. Ondertussen had de 0052 het voertuig aan de kant gezet op de Postweg in de richting van Halsteren. Het voertuig betrof een Renault Kangoo voorzien van het kenteken [kenteken 2] . Ik zag dat er in het voertuig één persoon zat.
Ik had ondertussen telefonisch contact met de melder. De melder vertelde mij dat hij kisten met gereedschap miste uit zijn bus met daarop groene letters 'Festool'. Ik zag dat achter in het voertuig, dat staande gehouden was, verschillende kisten lagen voorzien van het merk, 'Festool', dat de melder noemde.
(Dossierpagina 20)
Op dat moment kwam de melder ter plaatse waar wij het voertuig staande hadden. Ik ging met de melder in gesprek en keek achter in de werkbus van de melder. Ik zag dat er in de werkbus kisten gemonteerd waren. Ik zag dat dit grijze kisten waren met groene klepjes en het merk 'Festool'. Ik herkende deze kisten als de kisten die achter in de Kangoo lagen. Ik zag dat er een aantal lege vakken waren waarvan de kisten misten. De melder keek achter in de Kangoo en herkende direct de kisten als zijn kisten die hij miste vanuit zijn werkbus. Melder keek in de kisten en zei dat niet alle kisten van hem waren. Op een aantal kisten stond ' [benadeelde 1] '
(het hof begrijpt: [benadeelde 1] )geschreven.
Op 30 oktober 2019, om 02.49 uur, hield collega [verbalisant 2] de bestuurder van de Kangoo aan. De verdachte betreft [verdachte] , geboren op 22 april 1993 in Nootdorp.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 30 oktober 2019, dossierpagina's 36-38 voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde 2] :
(Dossierpagina 36)
Plaats delict: Poortvlietsedijk, Scherpenisse, binnen de gemeente Tholen.
Afgelopen nacht, 30 oktober 2019 omstreeks 01:00 uur, ben ik gegaan naar het adres Westzeedijk 5 te Scherpenisse, om daar nog wat werkzaamheden te verrichten. Ik parkeerde mijn werkbus, kenteken [kenteken 3] , daar voor de deur. De bus was niet afgesloten. Omstreeks 02:25 uur was ik klaar met mijn werk en ik liep terug naar buiten. Ik sloot het pand af waarin ik aan het werk was geweest. Op dat moment zag ik twee schimmen wegrennen uit de richting van mijn bus. Ik zag toen ook dat de verlichting in mijn bus aan was en de schuifdeur geopend was. Ik zag dat die twee personen in een witte Renault Kangoo stapten en wegreden het dorp in. Ik ben in mijn bus gestapt en ben ze achterna gereden. Ze reden met verdoofde verlichting.
(Dossierpagina 37)
Ik ben hem kwijtgeraakt, maar kennelijk is hij gekeerd om richting Tholensebrug te rijden. U hebt hem op die weg aangehouden. Het bleek dat er van achter uit mijn bus diverse gereedschappen zijn ontvreemd. Nadat jullie die persoon in die Kangoo hadden aangehouden, zag ik dat er in die Kangoo diverse van die gereedschappen, die mijn eigendom zijn, stonden.
Bij het inventariseren van die goederen merkte ik dat er uit mijn bus nog andere boxen van Festool met gereedschappen weg waren. Ik ben net echter door een neef van me gebeld en die heeft die boxen met gereedschap gevonden op de Westzeedijk in Scherpenisse. Kennelijk zijn die achter uit die Renault Kangoo gevallen toen die snel wegreed nadat ik die personen had betrapt.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
3.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 30 oktober 2019, dossierpagina's 42-44, voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] namens [benadeelde 1] :
(Dossierpagina 42)
Plaats delict: Bloemenlaan 139, Sint-Maartensdijk, binnen de gemeente Tholen.
Op 29 oktober 2019 parkeerde ik mijn bestelbus, witte Opel Combo voorzien van kenteken [kenteken 1] , aan de Bloemenlaan ter hoogte van huisnummer 139 te Sint-Maartensdijk. Toen ik weg liep bij mijn bestelauto deed ik deze op slot met de afstandsbediening. Ik weet zeker dat de weggenomen goederen toen nog in de bestelauto lagen. Ik heb die avond niks meer gezien of gehoord.
(Dossierpagina 43)
Op 30 oktober 2019 stapte ik in mijn bestelauto en reed ik weg. Dezelfde dag werd ik gebeld door een collega van mij. Ik hoorde mijn collega vragen aan mij of ik iets kwijt was. Ik hoorde mijn collega zeggen dat er vannacht gestolen gereedschap was aangetroffen in een busje. Dit gestolen gereedschap zou uit mijn bus zijn gekomen. Dit wisten ze omdat al ons gereedschap genummerd is. Ik ging toen direct kijken in mijn bestelauto en zag dat er een aantal vakken leeg waren. Ik zag dat al het elektrisch gereedschap weg was. Ik zag dat er in het slot van de achterdeur van mijn bestelauto was gewrikt met een breekwerktuig.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 oktober 2019, dossierpagina’s 50-54, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
(Dossierpagina 52)
V: Heeft u voertuigen op naam staan?
A: Ja, ik heb een Renault Kangoo, wit van kleur, [kenteken 2] .
5.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 augustus 2021:
Ik ben ‘s nachts met een vriend naar twee adresjes gereden om gereedschap op te halen. Ik heb bij één adres een doek over de kisten met gereedschap gelegd. Mijn vriend kwam op dat moment aanrennen en riep: “rijden, rijden”. Het klopt dat ik daarvoor in Sint Maartensdijk ben geweest.
Mijn vriend en ik wilden het gereedschap behouden of verkopen. We zouden allebei een deel van de opbrengst krijgen.
I
Door de raadsvrouw is gesteld dat de verdachte van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verdachte zich niet heeft schuldig gemaakt aan het in vereniging wegnemen van gereedschap. De verdachte heeft slechts in de auto gereden waarmee het gereedschap werd opgehaald. Daarnaast zou hij een klein deel van het gereedschap krijgen en heeft hij een deken over de spullen gelegd ter bescherming van de achterruit van de auto. Er is wellicht sprake geweest van een situatie die vergelijkbaar is met medeplichtigheid ten aanzien van de diefstallen, maar dit is niet tenlastegelegd.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende:
Het staat vast dat in de nacht van 29 oktober 2019 op 30 oktober 2019 te Scherpenisse en Sint-Maartensdijk uit de werkbussen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] meerdere stukken (elektronische) gereedschap/apparatuur zijn weggenomen.
[benadeelde 2] heeft verklaard dat er licht in zijn werkbus brandde, dat de deur van zijn werkbus openstond en dat er twee schimmen uit de richting van de werkbus wegrenden en die twee personen in een Renault Kangoo stapten en met gedoofde verlichting wegreden. Om ongeveer 02.28 uur heeft de politie hierover een melding gekregen van [benadeelde 2] . Kort hierna (ongeveer 02.49 uur) is de verdachte in de Renault Kangoo aangetroffen met het weggenomen (elektronische) gereedschap van [benadeelde 2] en is er daarnaast weggenomen (elektronische) gereedschap langs de vluchtroute gevonden. Ook is in de Kangoo gestolen gereedschap van [benadeelde 1] aangetroffen.
De verdachte heeft verklaard dat hij samen met een ander, van wie hij de naam niet wenst te noemen, naar twee adressen is geweest om gereedschap op te halen waarvan hij niet wist dat dit gereedschap gestolen werd. Hij is telkens in de auto blijven zitten en hij is slechts één keer uit de auto gestapt om een deken over de goederen te leggen. De verdachte en de ander zouden allebei een deel van de opbrengst krijgen.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat de verdachte met een ander in een witte Renault Kangoo met kenteken [kenteken 2] naar Sint-Maartensdijk en Scherpenisse is gereden.
Het hof ziet geen reden te twijfelen aan de verklaring van aangever [benadeelde 2] en neemt die als uitgangspunt. Noch aangever noch verdachte spreken over 3 betrokkenen. Dat betekent dat het verdachte is geweest die met een ander bij de openstaande bus stond waaruit goederen zijn weggenomen, hij na betrapping door [benadeelde 2] met die ander is weggerend, in zijn auto is gestapt en met gedoofde verlichting is weggereden. Gelet op deze uiterlijke verschijningsvorm, de omstandigheid dat verdachte kort na de diefstal met het gestolen gereedschap in zijn auto is aangetroffen, de omstandigheid dat hij samen met een ander met zijn auto midden in de nacht op pad is gegaan en hij met die ander de afspraak had dat hij een deel van de opbrengst zou krijgen, is het hof van oordeel dat verdachte samen met een ander de diefstal van gereedschap uit de bus van [benadeelde 2] heeft gepleegd. Nu voorafgaand aan deze diefstal, de diefstal van gereedschap uit de bus van de [benadeelde 1] heeft plaatsgevonden, is het hof van oordeel dat in onderling verband en samenhang bezien, verdachte deze diefstal eveneens met die ander heeft gepleegd.
Uit het voorgaande volgt eveneens dat de verklaring van verdachte dat hij het gereedschap niet heeft gestolen als ongeloofwaardig terzijde wordt geschoven.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof de tenlastegelegde diefstallen in vereniging bewezen.
II
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft verzocht om een (deels voorwaardelijke) taakstraf op te leggen. In ieder geval heeft de raadsvrouw verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat zulks de positieve ontwikkelingen van de verdachte zal doorkruisen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte zich samen met een ander in de nacht van 29 oktober 2019 op 30 oktober 2019 schuldig heeft gemaakt aan twee diefstallen. Daarbij is gereedschap ontvreemd. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor andermans eigendom en zich enkel te laten leiden door zijn zucht naar financieel gewin, zonder oog te hebben voor de gevolgen van zijn handelen voor de gedupeerden. Dergelijke feiten brengen naast materiële schade ook overlast voor de gedupeerden mee.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 juni 2021, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van gelijksoortige delicten. De meervoudige strafkamer van het hof ’s-Gravenhage heeft de verdachte bij arrest van 28 november 2017 (parketnummer 22-001323-17) ter zake van een poging tot een gekwalificeerde diefstal veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant de verdachte bij vonnis van 19 december 2017 (parketnummer 02-175909-17) ter zake een gekwalificeerde diefstal veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Blijkens voormeld uittreksel heeft de verdachte deze taakstraf verricht. Nu aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het plegen van het bewezenverklaarde wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd en verdachte deze taakstraf heeft verricht is het zogenoemde taakstrafverbod ex artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Voorts heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte op 17 mei 2021 het traject schuldhulpverlening bij de gemeente ’s-Gravenhage goed heeft doorlopen. Daarnaast is de verdachte zijn eigen stukadoorsbedrijf gestart en heeft hij dit bedrijf op 26 juli 2021 bij de Kamer van Koophandel ingeschreven.
Het hof is van oordeel dat, in verband met een juiste normhandhaving en met het oog op vergelding en generale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het opleggen van een straf als door de raadsvrouw is bepleit doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de aard en ernst van de feiten en is derhalve niet passend.
Voorts kan naar het oordeel van het hof eveneens niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd. Het hof heeft daarbij gelet op al het voorgaande en in het bijzonder op de ernst van het bewezenverklaarde, het recidiverende gedrag, het feit dat de verdachte in twee proeftijden liep en de verdachte terechtzitting in hoger beroep geen volledige openheid van zaken heeft gegeven.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van de meervoudige strafkamer in het hof te ’s-Gravenhage van 28 november 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast.
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 december 2017 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde taakstraf dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.