In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van een moeder over haar drie minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, verzoekt het hof om de beslissing van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van haar gezag af te wijzen. De kinderen zijn sinds 2019 uit huis geplaatst en verblijven in een gezinshuis. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat haar situatie is verbeterd en dat zij in staat is om voor haar kinderen te zorgen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van de eerdere beschikking en de ontwikkelingen in de zaak.
Het hof overweegt dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De kinderen hebben een beladen verleden en zijn in een stabiele opvoedsituatie in het gezinshuis. Het hof concludeert dat de aanvaardbare termijn voor de moeder om haar verantwoordelijkheden te hernemen ruimschoots is verstreken. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof verzoekt om een afschrift van de uitspraak naar het centraal gezagsregister te sturen. De beslissing benadrukt het belang van de continuïteit en stabiliteit in de opvoeding van de kinderen.