ECLI:NL:GHSHE:2021:2867

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
200.293.504_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van een echtscheiding en de rol van hulpverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1] (14 jaar), [minderjarige 2] (11 jaar) en [minderjarige 3] (10 jaar). De vader van de kinderen was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld van de Gecertificeerde Instelling (GI) met ingang van 28 januari 2021. De vader was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat hij voldoende bereid en in staat was om de zorg voor de kinderen te accepteren, en dat de hulpverlening niet effectief was geweest. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juni 2021 zijn zowel de vader, de moeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De vader uitte zijn bezorgdheid over de hulpverlening en de impact daarvan op de kinderen, terwijl de moeder en de GI de noodzaak van de ondertoezichtstelling benadrukten.

Het hof overwoog dat de kinderen emotioneel belast worden door de voortdurende strijd tussen de ouders en dat de vrijwillige hulpverlening niet effectief was gebleken. De vader werd verweten dat hij de hulpverlening te veel diskwalificeerde, wat een negatief effect had op de kinderen. Het hof concludeerde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen en dat de GI een belangrijke rol speelde in het bieden van de benodigde hulp. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof verzocht de griffier om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 september 2021
Zaaknummer : 200.293.504/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/287382 / JE RK 21-84
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.L. Witteveen,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder;
-
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
Regio Zuid-Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In het kort
De vader is het er niet mee eens dat de rechtbank [minderjarige 1] (14 jaar), [minderjarige 2] (11 jaar) en [minderjarige 3] (10 jaar) onder toezicht heeft gesteld.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 28 januari 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 april 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad af te wijzen dan wel aan te houden.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de moeder,
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden een gesprek gehad met het hof in het bijzijn van de griffier. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.1.
Het hof heeft op de mondelinge behandeling met beide ouders en de GI afgesproken dat de GI de plannen van aanpak van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] nog zal nazenden en dat beide ouders hier nog op mogen reageren.
Vervolgens is ingekomen:
  • het plan van aanpak van [minderjarige 2] van 2 maart 2021, overgelegd door de GI, ingekomen ter griffie op 18 juni 2021;
  • de reactie van de moeder hierop, bij brief van 1 juli 2021, ingekomen ter griffie op 5 juli 2021;
  • het V-formulier van de advocaat van de vader van 5 juli 2021;
  • de plannen van aanpak van de kinderen van 2 maart 2021 (nu ook van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] ), overgelegd door de GI, ingekomen ter griffie op 12 juli 2021;
  • de brief van de moeder van 15 juli 2021 waarin zij reageert op alle plannen van aanpak, ingekomen ter griffie op 19 juli 2021;
  • het V-formulier van de advocaat van de vader van 19 juli 2021, ingekomen ter griffie op 19 juli 2021.
2.5.2.
Het hof zal niet kennisnemen van de evaluatieverslagen van de kinderen van 18 juni 2021, overgelegd door de GI, ingekomen ter griffie op 8 juli 2021.
Na overleg door de griffie met de GI blijkt dat de GI deze abusievelijk heeft ingediend.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest van 18 april 2007 tot 18 oktober 2017. Tijdens hun huwelijk zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna:
  • [minderjarige 2] (hierna:
  • [minderjarige 3] (hierna:
3.2.
De kinderen hebben bij beschikking van de rechtbank op 10 augustus 2018 hun hoofdverblijfplaats gekregen bij de moeder en er is een zorgregeling vastgesteld waarbij de vader de ene week de kinderen bij zich heeft van vrijdagmiddag tot zondagavond en in de andere week van woensdagmiddag tot 19.00 uur. Ook de vakanties zijn bij helfte gedeeld.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 28 januari 2021 tot 28 januari 2022.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert hij – kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte aangenomen dat het vrijwillig kader niet toereikend moet worden geacht. De vader is voldoende bereid en in staat om de zorg te accepteren die noodzakelijk is. De kinderen kampen alle drie met gedragsproblematiek. Er dient een diagnostisch onderzoek bij [minderjarige 1] te worden afgenomen. De vader staat hierachter.
De vader heeft in het vrijwillig kader aan verschillende hulpverleningstrajecten meegewerkt zoals Yvoor en Jens. In 2018 is ouderbegeleiding en kindercoaching van Yvoor ingeschakeld. Deze hulpverlening heeft onvoldoende effect gehad en de inzet van de kindercoach had zelfs een averechts effect. Na anderhalf jaar was er geen gewenst resultaat behaald en was de situatie zelfs verslechterd. Vanaf januari 2020 is een kindercoach en opvoedondersteuning door Jens ingezet. De vader heeft hier aanvankelijk aan meegewerkt, maar hij kon zich niet verenigen met hun werkwijze. Voor Yvoor en Jens geldt allebei dat zij zich niet hielden aan hun eigen richtlijnen en beloftes.
Als er nog meer druk wordt uitgeoefend op de kinderen vanuit de hulpverlening, werken de kinderen niet meer mee. Dat beeld is al bevestigd. De vader heeft de kinderen niet opgezet tegen de hulpverlening.
De vader staat niet achter Multi Disc Family Therapy (hierna: MDFT). De vader heeft hier onderzoek naar gedaan en heeft ontdekt dat de kinderen niet onder de doelgroep vallen. MDFT is bedoeld voor personen van 12 tot 23 jaar oud die in aanraking zijn gekomen met drugs/politie. Zijn kinderen vallen daar niet onder en hij wil de kinderen niet stigmatiseren voor de toekomst. Dit gaat in hun dossier zitten en hij wil voorkomen dat de kinderen in een wereld terechtkomen waar ze niet horen.
De vader wil daarom liever laagdrempelige hulpverlening, zoals van Axnaga. De vader staat in beginsel ook open voor systeemtherapie. De vader wil eerst, voordat hij toezegt ergens aan mee te werken, een goed gesprek voeren met de GI. De vader voelt zich door de GI onvoldoende gehoord, hij wil graag dat de GI begrip toont voor zijn situatie en dat de GI serieus kijkt naar zijn bezwaren.
De ondertoezichtstelling leidt ook tot een inbreuk op het artikel 8 EVRM.
3.5.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, kort gezegd, het volgende verweer gevoerd.
De kinderen zitten behoorlijk in de knel. Alle hulp die al is ingezet, heeft niet het gewenste effect gehad. Binnen het vrijwillige kader gaat het niet lukken. Beide ouders willen het beste voor de kinderen, maar de vader levert veel kritiek op de hulpverlening, staat altijd in een strijdmodus en hij heeft een structureel andere visie over wat goed is voor de kinderen dan de hulpverlening. De raad ondersteunt het MDFT-traject, want er moet een systemische interventie tot stand komen. De raad maakt zich wel zorgen wat het voor de kinderen betekent als de vader dit traject blijft afwijzen.
3.6.
De moeder heeft tijdens mondelinge behandeling, kort gezegd, het volgende verklaard.
Er moet iets veranderen. De vader blijft de kinderen erg belasten met zijn mening over de moeder en de hulpverlening. De moeder is het eens met de ondertoezichtstelling. Zij was ook tevreden met de hulp van Jens en Yvoor. [minderjarige 1] had goed contact met de kindercoach. Pas toen zij hoorde hoe de vader hierover dacht, is zij zich gaan afzetten.
3.7.
De GI heeft tijdens mondelinge behandeling, kort gezegd, het volgende verklaard.
Toen de ondertoezichtstelling werd uitgesproken, waren de kinderen en de ouders hulpverleningsmoe. De GI is met de kinderen en de ouders in gesprek gegaan. Na deze gesprekken, heeft de GI besloten dat het MDFT-traject ingezet dient te worden. Het is een duur traject en de gemeente heeft het goedgekeurd. Dit traject is voor de ouders en de kinderen samen en duurt zes maanden. Alle kinderen zitten in een loyaliteitsconflict. Ze worden belast met volwassenproblematiek. De ouders kunnen dit zelf niet oplossen. De ondertoezichtstelling is daarom noodzakelijk. Axnaga biedt een te lichte vorm van hulpverlening. Axnaga is vergelijkbaar met Yvoor en Jens; deze hulp was ook te licht. Er moet verandering komen. Het hele gezinssysteem heeft hulp nodig, maar dat wordt momenteel nog teveel geblokkeerd door de vader. De GI wil graag praten met de vader en met iemand van MDFT erbij. Dan kan de vader zijn negatieve ervaringen met de hulpverlening in het verleden bespreekbaar maken. Het is maatwerk wat MDFT levert. De doelgroep is niet alleen maar kinderen met enorme problemen; MDFT heeft ook een breder doel om hele gezinnen/families te helpen. Het richt zich met name op de ouders en niet zozeer op de kinderen. Als de vader geen toestemming hiervoor geeft, zal de GI de rechter om vervangende toestemming vragen zodat de kinderen alsnog kunnen deelnemen aan MDFT. Het liefste zet de GI de hulp in met de medewerking van de vader. Het valt de GI op dat het de vader soms lukt om naar zichzelf te kijken en dat is positief.
De vader belast de kinderen ontzettend met zijn weerstand tegen de hulpverlening. [minderjarige 1] zit helemaal klem en heeft tegen de GI gezegd dat ze uithuisgeplaatst wil worden. [minderjarige 1] heeft veel ruzie met haar ouders en broertjes; ze wil rust.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep weliswaar verklaard dat er bij de kinderen sprake is van (gedrags)problematiek, maar hij vindt een ondertoezichtstelling niet nodig. Het hof volgt de vader niet in dit standpunt. Uit het dossier is gebleken dat de kinderen sterk emotioneel belast worden door de langdurige en heftige ex-partnerstrijd tussen hun ouders. Het hof ziet met name in het raadsrapport veel aanknopingspunten hiervoor. Alle kinderen zitten klem tussen de ouders en kampen met loyaliteitsproblematiek. Verder blijkt uit de stukken dat er bij de kinderen problemen zijn op sociaal-emotioneel gebied: [minderjarige 2] en [minderjarige 3] worden steeds opstandiger/bozer en [minderjarige 1] zondert zich vaker af en is neerslachtig. Uit de plannen van aanpak van 2 maart 2021 blijkt dat de GI zich met name richt op de problemen die de kinderen ervaren ten gevolge van de strijd tussen hun ouders die is ontstaan na de echtscheiding.
Uit de plannen van aanpak:
“Doel 1: [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] kunnen erop vertrouwen dat zij opgroeien in een veilige en stabiele opvoedingsomgeving waarin zij niet geconfronteerd worden met spanningen en ruzies tussen ouders en zich vrij tussen ouders kunnen bewegen.
Doel 2: [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn in staat om hun emoties op een adequate wijze te uiten en reguleren waarbij ze leren omgaan met de gescheiden situatie van hun ouders, er is extra aandacht voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen.”
3.8.3.
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen en hiervoor is het vereist dat zij met elkaar de juiste hulpverlening inschakelen om de problemen bij de kinderen te verhelpen. Hiervoor is het noodzakelijk dat zij de communicatie met elkaar aangaan zonder de kinderen hiermee te belasten. De voortdurende heftige strijd tussen de ouders toont aan dat dit hen zelf niet lukt. De vrijwillige hulpverlening van Yvoor en Jens heeft er niet toe geleid dat de ouders de strijdbijl hebben begraven of dat het vertrouwen tussen de ouders enigszins is hersteld naar een zodanig niveau dat de kinderen niet langer worden belast met onderliggende spanningen. Dit kunnen de ouders nog niet. De vader heeft het, net als de moeder overigens, goed voor met de kinderen. Het hof ziet een betrokken vader die het vaak niet eens is met de werkwijze van hulpverlenende instanties (waaronder Jens en Yvoor). Dit komt voort uit zijn sterke overtuiging dat hij het beste weet wat voor hulp de kinderen wel of niet nodig hebben. De vader helpt de kinderen hier echter niet mee, omdat hij hiermee de hulpverlening teveel diskwalificeert en frustreert. De vrijwillige hulpverlening is derhalve niet van de grond is gekomen of is niet effectief ingezet/afgerond. Dit is niet in het belang van de kinderen geweest. Het hof is het met de GI eens dat ook de hulp van Axnaga te licht is om de hulp van de grond te krijgen.
Het hof heeft er derhalve onvoldoende vertrouwen in dat de ouders in het vrijwillig kader het tij kunnen keren.
3.8.4.
De professionele inzet van de GI binnen het kader van de ondertoezichtstelling vormt naar het oordeel van het hof een noodzakelijk middel om de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen weg te nemen, dan wel zoveel mogelijk te beperken. Ook de vader erkent dat er sprake is van gedragsproblematiek bij de kinderen en dat zij hulpverlening nodig hebben. Toch blijft de vader de door de GI ingezette hulpverlening en de GI zelf diskwalificeren.
Het hof ziet dat bevestigd in de laatste reactie van de vader op 19 juli 2021 waarin hij zijn visie geeft over de ‘ondeskundigheid van instanties’. Ook benoemt de vader de ‘ondeskundigheid van BJZ’. Dit is niet helpend, omdat BJZ, de GI, zich juist tot doel stelt om met de kinderen te praten en hen te helpen zodat zij zonder spanningen opgroeien en zij leren hun emoties te uiten.
De vader uit zich niet alleen negatief over de hulpverlening naar die hulpverleners en de GI zelf, maar ook naar de kinderen. De vader is belangrijk voor de kinderen en daarmee ook zijn mening over de hulpverleners die direct bij de kinderen betrokken zijn. Echter hij dient die, veelal negatieve, mening niet te uiten naar de kinderen. Dit heeft immers een negatief effect op de houding van de kinderen tegenover deze hulpverleners. De kinderen hebben ruimte nodig om onbelast met hulpverleners, bijvoorbeeld een gezinsvoogd (de GI), te kunnen praten. De negatieve mening van de vader over deze hulpverleners is voor hen emotioneel belastend en belemmert de effectiviteit van de hulpverlening, terwijl de kinderen die juist hard nodig hebben.
Het hof heeft overigens ook geen enkele aanwijzing dat de GI en de hulpverlening niet in het belang van de kinderen optreden.
3.8.5.
Het hof acht het van belang dat de GI zich de komende tijd verder gaat inspannen om de ouders op één lijn te krijgen ten aanzien van de vraag welke hulpverlening ingezet dient te worden voor de kinderen. Door de verklaringen die op de mondelinge behandeling zijn afgelegd, ondersteund door de stukken, is het hof het met de GI eens dat de kinderen er het meest gebaat bij zijn als zij met de ouders zullen deelnemen aan het eerder genoemde MDFT-traject. Ondanks de bedenkingen die de vader hierbij heeft, acht het hof dit op dit moment de meest aangewezen route. Dit traject kan de kinderen (en de ouders) echt helpen. Het is positief dat op de mondelinge behandeling gebleken is dat de vader met de GI in gesprek wil gaan om zijn zorgen en bedenkingen hierover te bespreken. De vader geeft tevens heel duidelijk aan dat hij zich door de GI niet gehoord voelt en de GI dient hier in de visie van het hof (nog) meer aandacht voor te hebben.
Kortom: om te waarborgen dat beide ouders (met name de vader) de hulpverlening blijven accepteren, acht het hof de ondertoezichtstelling noodzakelijk en gerechtvaardigd in het belang van de kinderen. Van strijd met het EVRM is geen sprake, omdat deze maatregel juist noodzakelijk is in het belang van de kinderen. Het EVRM verzet zich onder de gegeven omstandigheden daarom niet tegen de ondertoezichtstelling.
3.8.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.J.F. Manders en is op 16 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.