In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingeleid door een appellante tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had de appellante veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 231.423,87 aan de geïntimeerde, wegens fraude en verduistering. Na het vonnis heeft de geïntimeerde haar vordering middels cessie overgedragen aan een scholengroep, die als nieuwe procespartij in de procedure is opgetreden. De scholengroep verzocht om schorsing van het geding op basis van artikel 225 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en om hervatting van de procedure. De appellante erkende de cessie en verzocht het hof om de procedure voort te zetten met de scholengroep als nieuwe procespartij. Het hof heeft vastgesteld dat de cessie correct was uitgevoerd en dat de scholengroep de rechthebbende is geworden van de vordering. Het hof heeft vervolgens besloten dat de procedure wordt voortgezet tussen de appellante en de scholengroep, waarbij de scholengroep de procespositie van de stichting overneemt. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van grieven aan de zijde van de appellante, en verdere beslissingen zijn aangehouden.