ECLI:NL:GHSHE:2021:2847

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
200.281.258_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad tussen bevriende partijen met dubieuze financiële handelingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure betreffende onrechtmatige daad. De appellant, een vriend van de geïntimeerde, heeft de geïntimeerde benaderd met een voorstel om geld te verdienen door een telefoonabonnement af te sluiten en de telefoon aan hem af te geven. De geïntimeerde heeft, onder invloed van de vriendschap en het vertrouwen in de appellant, persoonlijke gegevens en een betaalpas aan de appellant verstrekt. Dit leidde tot financiële schade voor de geïntimeerde, die uiteindelijk aangifte deed van oplichting. Het hof oordeelt dat de appellant onrechtmatig heeft gehandeld door de geïntimeerde te bewegen tot risicovolle handelingen, waarbij hij zijn zorgplicht heeft geschonden. De grieven van de appellant worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de appellant wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten en schadevergoeding aan de geïntimeerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.281.258/01
arrest van 14 september 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. N.P.C.C. Langenberg te Breda,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.P.E. de Brouwer te Roosendaal,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 juli 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 8 april 2020, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8134470 CV EXPL 19-4642)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met een productie
  • de memorie van grieven met twee producties
  • de memorie van antwoord
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De feiten

In dit hoger beroep neemt het hof tot uitgangspunt de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld in onderdeel 2 van het bestreden vonnis. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
3.1.
[appellant] en [geïntimeerde] zijn met elkaar bevriend geweest. Op of omstreeks 8 april 2019 heeft [appellant] [geïntimeerde] benaderd met de vraag of zij geld wilde verdienen volgens een plan van ene [betrokkene] . [appellant] heeft toegelicht dat [geïntimeerde] daarvoor een telefoonabonnement met telefoon moest afsluiten. De telefoon zou zij vervolgens moeten afgeven en daarvoor zou zij dan van die [betrokkene] een vergoeding krijgen, terwijl [betrokkene] ervoor zou zorgen dat online de abonnementsregistratie zou worden weggehaald. [appellant] heeft [geïntimeerde] een mobiel telefoonnummer gegeven dat zou toebehoren aan [betrokkene] , zodat [geïntimeerde] met hem contact kon opnemen.
3.2.
Op 9 april 2019 heeft [geïntimeerde] in de T-Mobile-winkel in het winkelcentrum [winkelcentrum] te [plaats] een telefoonabonnement met telefoon afgesloten. Zij heeft diezelfde dag de telefoon aan [appellant] afgegeven.
3.3.
[geïntimeerde] heeft via WhatsApp een aantal persoonlijke gegevens verstuurd naar het nummer dat volgens [appellant] zou toebehoren aan [betrokkene] , zoals haar via berichten vanaf dat nummer is verzocht. Zo heeft [geïntimeerde] op 10 april 2019 de inloggegevens voor haar e-mailadres en haar DigiD gegevens verstrekt, op 11 april 2019 haar inloggegevens voor internetbankieren en op 18 april 2019 een kopie van haar identiteitskaart.
3.4.
[geïntimeerde] heeft op verzoek van [appellant] bij een school ook haar betaalpas met pincode aan [appellant] gegeven.
3.5.
Op 10 mei 2019 heeft [geïntimeerde] een creditcard ontvangen die zij volgens instructies in berichten vanaf het hiervóór bedoelde nummer heeft afgegeven aan een onbekende derde.
3.6.
In de periode vanaf 15 april tot en met 10 mei 2019 hebben, onder andere, de navolgende mutaties plaatsgevonden op de betaalrekening van [geïntimeerde] :
  • Op 15 april en 10 mei 2019 is respectievelijke 500,00 en € 750,00 overgeboekt naar de bankrekening van [appellant] , terwijl kort daarvoor kleine bedragen zijn overgeboekt van de bankrekening van [appellant] naar de bankrekening van [geïntimeerde] , te weten € 1,00 op 15 april 2019 en € 0,50 op 28 april 2019;
  • Daarnaast is op 15, 18 en 24 april 2019 € 150,00, € 1.070,00 respectievelijk 590,00 opgenomen bij geldautomaten;
  • Ten slotte is door middel van zes kleinere transacties € 29,12 afgeschreven in verband met betalingen aan [naam 1] , Action, Shell, Albert Heijn en (2x) [naam 2] .
3.7.
Op 11 mei 2019 heeft [geïntimeerde] per post afschriften van haar betaalrekening ontvangen, waarna zij bekend is geworden met de bij- en afschrijvingen op haar betaalrekening vanaf medio april 2019, alsmede met het feit dat er was geregeld dat ze tot een limiet van € 500,00 rood kon staan op haar betaalrekening en dat op haar naam een lening bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) was afgesloten.
3.8.
Op 11 mei 2019 is met de creditcard een bedrag van € 500,00 opgenomen.
De betaalrekening waaraan de creditcard was gekoppeld, had daarna een debetstand van
€ 520,00, transactiekosten daarbij inbegrepen.
3.9.
Op 16 mei 2019 heeft [geïntimeerde] aangifte gedaan bij de politie van oplichting/fraude door [appellant] .
3.10.
[geïntimeerde] heeft geen vergoeding voor de telefoon ontvangen. Na tussenkomst van haar
vader heeft T-Mobile het abonnement voor de telefoon per direct beëindigd en de reeds in rekening gebrachte en resterende abonnementskosten kwijtgescholden, onder de voorwaarde dat [geïntimeerde] wel de kosten voor het telefoontoestel van € 840,00 volledig betaalt.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] :
‘1. Gedaagde te veroordelen te betalen aan eiseres, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van € 5.280,91, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van
€ 4.666,50 vanaf 1 juli 2019 tot de dag der algehele voldoening;
2. Gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding, alsmede in de nakosten ten bedrage van € 131,- (zonder betekening), verhoogd met € 68,- in geval van betekening, bij niet voldoen binnen 14 dagen na de datum van de uitspraak van het vonnis te vermeerderen
met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW hierover vanaf 14 dagen na de dag waarop het vonnis is gewezen tot en met de dag der algehele voldoening en die kostenveroordeling, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.’
4.2.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De stellingen en verweren van partijen komen hierna aan de orde, voor zover in hoger beroep van belang.
4.3.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] toegewezen tot een bedrag van € 4.445,38, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.927,62 vanaf 1 juli 2019 en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] .
Kern van het geschil
5.2.
[geïntimeerde] stelt dat [appellant] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door geld van haar afhandig te maken of daaraan mee te werken. Zij verlangt dat [appellant] de schade vergoedt, die zij daardoor heeft geleden. [appellant] voert aan dat hij alleen intermediair is geweest voor een derde, [betrokkene] , en geen bemoeienis heeft gehad met daadwerkelijke benadelingshandelingen.
Onrechtmatig
5.3.
Met de grieven 1, 2 en 3 bestrijdt [appellant] dat hij onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld.
5.4.
Het hof acht in dit verband het volgende van belang. [appellant] was bevriend met [geïntimeerde] . [appellant] moest zich er daarom van bewust zijn geweest dat [geïntimeerde] vanwege de vriendschap een zeker vertrouwen in hem stelde. Het is [appellant] geweest die [geïntimeerde] heeft benaderd met het voorstel om geld te verdienen door een telefoonabonnement af te sluiten en een telefoon te kopen, en de telefoon aan [appellant] af te geven. Het is ook [appellant] geweest die [geïntimeerde] een telefoonnummer heeft gegeven dat volgens hem van een ‘ [betrokkene] ’ was. Via dit telefoonnummer heeft [geïntimeerde] instructies gekregen voor het afgeven van persoonlijke gegevens met betrekking tot haar e-mailaccount, DigiD en internetbankieren, en een kopie van haar identiteitskaart. Bovendien heeft [appellant] de betaalpas van [geïntimeerde] met pincode in ontvangst genomen en zijn er betalingen van de betaalrekening van [geïntimeerde] gedaan naar de betaalrekening van [appellant] .
5.5.
Uit dit alles blijkt dat [appellant] het initiatief heeft genomen en [geïntimeerde] ertoe heeft bewogen om mee te werken aan de handelingen die financieel nadeel voor [geïntimeerde] tot gevolg hebben gehad. [appellant] is ook actief betrokken geweest bij het faciliteren en uitvoeren daarvan. De handelingen waren dermate dubieus dat [appellant] wist of redelijkerwijs moest weten dat [geïntimeerde] een aanmerkelijk risico liep om financieel benadeeld te worden, indien zij daaraan zou meewerken. Door ondanks de bestaande vriendschap het initiatief te nemen en [geïntimeerde] te bewegen aan de dubieuze, risicovolle handelingen mee te werken, heeft [appellant] gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij in het maatschappelijk verkeer jegens [geïntimeerde] in acht behoorde te nemen. Dat is onrechtmatig jegens [geïntimeerde] . Het is dus in dit opzicht niet relevant dat [appellant] [geïntimeerde] niet heeft gedwongen om mee te werken.
5.6.
Het voorgaande wordt niet anders, indien [appellant] een intermediair was voor een persoon met de naam [betrokkene] . Ook indien hij intermediair was, verlangde de jegens [geïntimeerde] in acht te nemen zorgvuldigheid dat hij zich ervan onthield om haar te bewegen mee te werken aan de risicovolle handelingen. Overigens staat, in tegenstelling tot wat [appellant] stelt, niet vast dat er een ‘derde’ met de naam [betrokkene] in het spel is. Het is alleen [appellant] die [geïntimeerde] over het bestaan van deze persoon heeft verteld en [geïntimeerde] een telefoonnummer heeft gegeven dat volgens hem aan deze persoon zou toebehoren. Concrete feiten of omstandigheden waaruit valt op te maken dat deze persoon daadwerkelijk bestaat, heeft [appellant] niet naar voren gebracht. Er is dus, anders dan [appellant] doet voorkomen, te weinig gesteld om aan te nemen dat [appellant] alleen als intermediair voor een ander is opgetreden.
5.7.
[appellant] wijst er nog op dat het openbaar ministerie hem inmiddels heeft meegedeeld dat hij naar aanleiding van de aangifte van [geïntimeerde] niet strafrechtelijk wordt vervolgd. Deze omstandigheid doet er echter niet aan af dat [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld. Ook voor het overige is niets aangedragen dat kan afdoen aan de onrechtmatigheid van het handelen van [appellant] .
5.8.
De conclusie is dat de grieven 1, 2 en 3 geen doel treffen. De kantonrechter heeft terecht aangenomen dat [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld.
Kosten
5.9.
De grieven 4 en 5 hebben betrekking op de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten van de eerste aanleg.
5.10.
[appellant] heeft deze grieven niet voorzien van een zelfstandige toelichting. Uit de memorie van grieven (nr. 9) maakt het hof op dat [appellant] meent dat hij geen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd en niet in de proceskosten had behoren te worden veroordeeld, omdat de vordering van [geïntimeerde] tot schadevergoeding volgens hem had moeten worden afgewezen. De vordering van [geïntimeerde] is echter terecht toegewezen, zodat de grieven geen doel treffen.
Slot
5.11.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft het hof niet te bespreken. Ook het bewijsaanbod van [appellant] passeert het hof. Er zijn immers geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of te bewijzen aangeboden, die tot een andere beslissing kunnen leiden.
5.12.
De slotsom is dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
Proceskosten
5.13.
De proceskosten van het hoger beroep komen ten laste van [appellant] , omdat hij in het ongelijk is gesteld. Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] als volgt vast:
- griffierecht € 332,00
- salaris advocaat
€ 787,00(tarief I, 1 punt)
totaal € 1.119,00
5.14.
De nakosten stelt het hof vast, zoals hierna in de uitspraak wordt vermeld.

6.De uitspraak

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
6.2.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op:
- € 1.119,00 tot heden voor het hoger beroep,
- € 163,00 aan nasalaris advocaat zonder betekening van dit arrest of € 248,00 vermeerderd met de explootkosten bij betekening van dit arrest,
indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de dag van deze uitspraak tot de dag van betaling;
6.3.
verklaart dit arrest zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en T.J. Dorhout Mees en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 september 2021.
griffier rolraadsheer