In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 2 september 2014, waarbij een snorfietser, [geïntimeerde], een fietser, [appellant], inhaalde op een fietspad. Tijdens het inhalen kwam [geïntimeerde] ten val nadat zij met haar schouder een metalen paal van een bushalte raakte. [geïntimeerde] stelde dat [appellant] onrechtmatig had gehandeld door te slingeren en met een mobiele telefoon in zijn hand te rijden, wat zou hebben geleid tot het ongeval. In eerste aanleg oordeelde de rechtbank dat [appellant] voor 50% aansprakelijk was voor de schade van [geïntimeerde].
In hoger beroep heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch de zaak beoordeeld. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat [appellant] onrechtmatig had gehandeld. Het hof oordeelde dat het slingeren van [appellant] niet als een uitzonderlijke slingerbeweging kon worden aangemerkt, waarmee [geïntimeerde] geen rekening hoefde te houden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en wees de vorderingen van [geïntimeerde] af, waarbij het hof ook oordeelde dat [geïntimeerde] niet-ontvankelijk was in haar incidenteel appel.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van verkeersdeelnemers en de noodzaak om rekening te houden met de verkeerssituatie. Het hof legde de proceskosten bij [geïntimeerde], die als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 september 2021.