ECLI:NL:GHSHE:2021:2841

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
200.269.153_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onttrekking van gelden aan spaar- en betaalrekening en waarheidsplicht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de onttrekking van gelden door [appellante] van de spaar- en betaalrekening van [erflater], die inmiddels is overleden. [erflater] had [appellante] een algemene volmacht verleend, maar er is een geschil ontstaan over de rechtmatigheid van de onttrekkingen. De rechtbank oordeelde dat [appellante] handtekeningen van [erflater] had vervalst om deze onttrekkingen te rechtvaardigen. Het hof bevestigt de bevindingen van de rechtbank, waarbij het deskundigenrapport aantoont dat de handtekeningen niet door [erflater] zijn gezet. Het hof concludeert dat [appellante] haar verplichtingen op grond van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft geschonden door niet volledig en naar waarheid te verklaren over de onttrekkingen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellante] tot betaling van een bedrag van € 170.817,85, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De uitspraak benadrukt de ernst van de schending van de waarheidsplicht door [appellante] en de gevolgen daarvan voor de rechtsgang.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.269.153/01
arrest van 14 september2021
in de zaak van
[appellante] ,
appellante,
wonende te [woonplaats] ,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. J.L.E. Marchal,
tegen
[executeur] ,
in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflater] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als executeur in de nalatenschap,
advocaat: mr. R.C. Breuls,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 31 maart 2020 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer C/03/240962 gewezen vonnis van 7 augustus 2019.

5.Het verloop van de procedure

5.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 31 maart 2020;
  • de memorie van grieven met 27 producties;
  • de memorie van antwoord.
Vervolgens heeft [appellante] verzocht om pleidooi. Bij faxbericht van 14 juli 2021 heeft [appellante] het pleidooiverzoek (er was een mondelinge behandeling gepland op 20 juli 2021) ingetrokken. Beide advocaten hebben vervolgens meegedeeld af te willen zien van een mondelinge behandeling en een schriftelijke uitspraak gevraagd.
5.2.
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
5.3.
Het hof wijst er nog op dat de procedure in eerste aanleg is gevoerd tussen [appellante] en [erflater] (hierna [erflater] ). De dagvaarding in hoger beroep is uitgebracht tegen [erflater] . [erflater] is echter op [datum] 2019 overleden. Het hof verwijst naar het tussenarrest. Namens de erven van [erflater] , die de nalatenschap zuiver hebben aanvaard, treedt [executeur] , executeur in de nalatenschap van [erflater] , op als formele procespartij. Het hof zal hierna de naam [erflater] hanteren; daarmee wordt afhankelijk van de context gedoeld op wijlen [erflater] of de huidige formele procespartij.

6.De beoordeling

6.1
In deze zaak gaat het om het volgende.
6.1.1.
[erflater] is geboren op [geboortedatum] 1924. [appellante] is geboren in 1961 en heeft vanaf ongeveer 2007 huishoudelijke hulp verleend in zijn huishouding.
6.1.2.
De echtgenote van [erflater] is in 2010 overleden. Na haar overlijden heeft [erflater] een affectieve relatie gehad met mevr. [betrokkene 1] , waarbij zij niet hebben samengewoond. Zij is overleden in april 2016. Bij notariële akte van 11 augustus heeft [erflater] een volmacht gegeven aan [appellante] . Deze volmacht houdt in, voor zover relevant:
ALGEMENE VOLMACHT(…)
[erflater] (…) hierna ook te noemen ‘de volmachtgever’(…) verklaarde hierbij volmacht te verlenen aan
(…) [appellante] (…) hierna ook te noemen ‘de gevolmachtigde’,
VOLMACHT GAAT DIRECT IN
(…)
Deze volmacht eindigt uitdrukkelijk niet als de volmachtgever vanwege een slechte lichamelijke of geestelijke gezondheid niet langer in staat is zijn wil te bepalen. Deze volmacht is gemaakt met het doel ook in deze situaties de gevolmachtigde in staat te stellen de belangen van de volmachtgever te behartigen.
(…)
Deze volmacht geeft de gevolmachtigde de bevoegdheid om in naam en voor rekening van de volmachtgever alle rechtshandelingen te verrichten en verklaringen in ontvangst te nemen.
Deze volmacht is een algemene volmacht in de zin van art. 3:62 lid 1 Burgerlijk Wetboek en strekt zich uit tot vertegenwoordiging in alle handelingen op het gebied van het personenrecht, het verbintenissenrecht, het familierecht, het zakenrecht, het fiscaal recht het procesrecht en elk ander rechtsgebied.
(…)
De gevolmachtigde heeft een administratieplicht van alle handelingen die hij als gevolmachtigde namens de volmachtgever verricht en laat verrichten. Indien en voor zover de volmachtgever zelf in staat is toezicht uit te oefenen, moet de gevolmachtigde de volmachtgever op verzoek zo spoedig mogelijk op de hoogte brengen van zijn werkzaamheden en aan de volmachtgever rekening en verantwoording afleggen over de wijze waarop hij zijn taak heeft volbracht.
6.1.3.
Deze volmacht is herroepen bij akte van 13 juli 2017.
6.1.4.
Op 2 januari 2017 stond op de RABO Spaarrekening [RABO Spaarrekening] van [erflater] een positief saldo van € 223.008,99. Op 27 juli 2017 bedroeg dit saldo nog € 29.126,22. Alle bedragen die tussen 2 januari en 27 juli 2017 van deze spaarrekening zijn gehaald, zijn van die rekening gehaald via in totaal 12 overboekingen van tezamen € 206.000,-- naar de Rabo basisrekening van [erflater] [Rabo basisrekening] . Tussen 14 januari en 11 juli 2017 is van die basisrekening in totaal € 195.317,85 onttrokken.
6.2.
[erflater] vordert in eerste aanleg dat de rechtbank:
- [appellante] veroordeelt aan hem te betalen € 195.317,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van ingang van verzuim;
- [appellante] veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten van € 2.828,18;
- [appellante] veroordeelt in de kosten van de conservatoire beslaglegging;
- [appellante] veroordeelt in de proceskosten.
6.3.
[erflater] voert daartoe aan dat [appellante] het gevorderde bedrag zonder zijn toestemming van de rekening heeft gehaald en uitgegeven aan andere doelen dan zijn verzorging. De door hem gegeven volmacht was, aldus [erflater] , alleen bestemd voor het doen van boodschappen ten behoeve van zijn verzorging.
6.4.
[appellante] voert verweer. Zij voert aan dat de handtekeningen op de 12 overschrijvingsformulieren (zie hiervoor onder 6.1.4) van [erflater] zelf afkomstig zijn..
Zij wijst op de verleende volmacht en voert verder als verweer aan dat alle overboekingen en onttrekkingen ten laste van de spaar- en betaalrekening van [erflater] in overleg met en met expliciete of impliciete instemming van [erflater] zijn gedaan. Daarbij wijst [appellante] erop dat [erflater] en [appellante] met elkaar verloofd waren.
6.4.
In het tussenvonnis van 30 mei 2018 heeft de rechtbank overwogen dat uit het door partijen gestelde blijkt dat niemand anders dan [erflater] of [appellante] de betreffende handtekeningen op de overschrijvingsformulieren kunnen hebben gezet.
6.5.
Bij vonnis van 8 augustus 2018 heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek gelast en de schriftexpert drs. M. de Monchy de volgende vragen voorgelegd:
1. zijn de handtekeningen gezet op de door [appellante] overgelegde 15 overschrijvingsformulieren, waarbij telkens gelden zijn afgeschreven van bankrekening [Rabo basisrekening] , geschreven door [erflater] ?
2. heeft u verder nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor de onderhavige zaak?
6.6.
De deskundige heeft in haar rapport van 22 december 2018 onder meer geconcludeerd:
“(…)
Indien men uit zou gaan van een zekerheidsconclusie, dan kan in de onderhavige casus gesteld worden dat de handtekeningen op het litigieus materiaal met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet door de heer [erflater] zijn geproduceerd.(…)De uitdrukking ‘met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’ duidt op de meest verregaande mate van overeenkomst c.q. de meest verregaande mate van verschil die tussen de vergeleken handschriften kan worden vastgesteld.(…)”
6.7.
In het tussenvonnis van 20 maart 2019 heeft de rechtbank overwogen dat partijen in hun conclusie na deskundigenbericht geen bezwaar hebben aangevoerd tegen de door de deskundige gegeven antwoorden en dat de rechtbank evenmin onjuistheden ziet in die antwoorden. Dat betekent, aldus de rechtbank, dat 19 handtekeningen op 19 overschrijvingsformulieren niet gezet zijn door [erflater] . Dit leidt, aldus de rechtbank onder verwijzing naar de overweging in het tussenvonnis van 30 mei 2018 dat de handtekeningen door niemand anders dan [erflater] of [appellante] kunnen zijn gezet, tot de conclusie dat [appellante] in elk geval 19 maal de handtekening van [erflater] heeft vervalst. Het totaalbedrag van de als productie 4 bij akte door [appellante] overgelegde 11 bankafschriften waarvan de handtekening niet door [appellante] is gezet bedraagt € 88.642,56 en zal, aldus de rechtbank, bij eindvonnis worden toegewezen.
Voorts heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 20 maart 2019 het volgende overwogen:
“In het tussenvonnis van 30 mei 2018 is in rov. 4.3 vermeld dat de rechtbank in dat vonnis in het midden laat welke gevolgen aan een vastgestelde valsheid zullen worden verbonden. Thans is het moment aangebroken om de vraag te beantwoorden of en zo ja welke gevolgen aan de geconstateerde valsheden moeten worden verbonden. Het voert te ver om aan de valsheden het gevolg te verbinden dat [appellante] al het in de periode van januari 2017 tot en met 11 juli 2017 van de Rabo BasisRekening van [erflater] afgeschreven geld, in totaal volgens productie 4 dagvaarding € 195.317,85, moet terugbetalen. [erflater] heeft in elk geval enig geld moeten uitgeven teneinde te voorzien in zijn levensonderhoud en gesteld noch gebleken is dat hij zelf op noemenswaardige schaal boodschappen heeft gedaan om in zijn levensonderhoud te voorzien. Een passend aan voornoemde valsheden te verbinden gevolg is wel dat [appellante] van op het eerste gezicht niet verklaarbare opnames zal dienen te bewijzen dat die opgenomen gelden ten goede zijn gekomen aan [erflater] en/of met goedvinden van [erflater] zijn opgenomen en besteed. Het niet verklaarbare van opnames of bestedingen kan bijvoorbeeld zijn gelegen in de hoogte van het bedrag en/of de bijzondere besteding en/of de frequentie van de opnamesoort. Meegewogen wordt ook het feit dat [erflater] in de periode van januari 2017 tot en met 11 juli 2017 92 jaar oud was, een leeftijd waarop men gemiddeld genomen niet meer heel mobiel is. Bedragen die zouden kunnen vallen onder normale boodschappen, vallen binnen het bereik van de volmacht zoals [erflater] zelf ter comparitie op 17 januari 2018 heeft verklaard. [erflater] heeft toen ook verklaard verschillende etentjes voor zijn rekening te hebben genomen, zodat ook die betreffende betalingen in beginsel niet vallen binnen het bereik van “niet verklaarbaar”. Gelet op de genoemde verklaring van [erflater] vallen wel binnen het bereik van “niet verklaarbaar” de betalingen aan notariskantoor [notariskantoor] ( Notariaat [notariskantoor] ).
10.4.2
De volgende op productie 4 dagvaarding vermelde opnames zijn niet zonder meer verklaarbaar:
14 januari 2017: geldautomaat € 600,- (2x)
26 januari 2017: geldautomaat € 600,- (2x)
2 februari 2017: geldautomaat € 600,- en € 650,-
2 februari 2017: welness kliniek [kliniek] € 645,-
4 februari 2017: bloemerie € 170,-;
7 februari 2017: notariaat [notariskantoor] € 2.500,-;
8 februari 2017: Media markt € 657,96 en € 215,99;
9 februari 2017: dierenarts € 596,86;
10 februari 2017: notariaat [notariskantoor] € 3.000,-;
12 februari 2017: geldautomaat € 600 en € 650,-;
16 februari 2017: notariaat [notariskantoor] € 3.000,-;
16 februari 2017: geldautomaat € 600 en € 650,-;
23 februari 2017: notariaat [notariskantoor] € 2.675,32;
23 februari 2017: geldautomaat € 600 en € 650,-;
23 februari 2017: dierenartsen € 71,01;
28 februari 2017: [teleshopping] teleshopping € 164,80;
28 februari 2017: boekenvoordeel [plaats] € 156,93;
1 maart 2017: [teleshopping] teleshopping € 176,75;
2 maart 2017: prijsmepper € 164,25 en € 83,94;
2 maart 2017: euroland [plaats] € 47,55;
3 maart 2017: prijsmepper € 47,15;
4 maart 2017: keukenshop [keukenshop] € 3.000;
4 maart 2017: geldautomaat € 650 en € 600,-;
8 maart 2017: Media Markt € 948,- en € 138,-;
9 maart 2017: geldautomaat € 650 en € 600,-;
11 maart 2017: keukenstudio [keukenstudio] € 3.000,-;
13 maart 2017: Euroland [plaats] € 100,20;
13 maart 2017: [naam 1] € 324,60;
16 maart 2017: geldautomaat € 650 en € 600,-;
16 maart 2017: Euroland [plaats] € 14,45;
16 maart 2017: [naam 1] € 218,-;
16 maart 2017: [naam 2] € 402,15;
16 maart 2017: dierenartsen € 200,-;
21 maart 2017: geldautomaat € 600 en € 650,-;
22 maart 2017: the read shop € 241,50;
22 maart 2017: mediamarkt € 1.233,95;
23 maart 2017: BCC [woonplaats] € 733,85 en € 703,90 en € 29,98;
23 maart 2017: Blokker € 115,96;
23 maart 2017: [naam 2] € 458,30;
26 maart 2017: geldautomaat € 650 en € 600,-;
27 maart 2017: [teleshopping] teleshopping € 238,90;
27 maart 2017: dierenartsen € 223,53;
29 maart 2017: keukenstudio [keukenstudio] € 323,- en € 500,-;
29 maart 2017: media markt € 61,98;
30 maart 2017: geldautomaat € 650 en € 600,- en € 50,-;
1 april 2017: [naam 3] € 370,-;
3 april 2017: [naam 4] € 3.000,-;
4 april 2017: BCC [woonplaats] € 649,90;
5 april 2017: geldautomaat € 650 en € 600,-;
10 april 2017: [teleshopping] teleshopping € 416,45;
10 april 2017: dierenartsen € 645,-;
13 april 2017: geldautomaat € 650 en € 250,- en € 350,- en € 150,-;
13 april 2017: [naam 4] € 3.000,-;
18 april 2017: [naam 5] € 96,90;
19 april 2017: drogisterij [drogisterij] € 500,-;
19 april 2017: [naam 6] € 273,-;
19 april 2017: dierenartsen € 40,90;
20 april 2017: geldautomaat € 650 en € 600,-;
20 april 2017: [naam 4] € 3.000,-;
20 april 2017: [antiek] antiek € 1.000,-;
22 april 2017: [naam 2] € 761,80;
27 april 2017: geldautomaat € 650 en € 250,- en € 350;
28 april 2017: dierenartsen € 200,-;
1 mei 2017: [naam 7] € 353,25;
2 mei 2017: [teleshopping] teleshopping € 366,35;
4 mei 2017: [media] media € 121,57;
4 mei 2017: geldautomaat € 650 en € 600,-;
4 mei 2017: kwantum [woonplaats] € 600,-;
8 mei 2017: read shop € 105,-;
10 mei 2017: [naam 4] € 2.066,25,-;
10 mei 2017: [antiek] antiek € 268,35,-;
14 mei 2017: [naam 8] € 200,-;
16 mei 2017: geldautomaat € 650 en € 250,- en € 70,- en € 280,-;
19 mei 2017: geldautomaat € 650 en € 600,-;
22 mei 2017: [teleshopping] teleshopping € 408,95;
24 mei 2017: [naam 5] € 63,15;
27 mei 2017: geldautomaat € 700,-;
30 mei 2017: geldautomaat € 500,-;
8 juni 2017: foto [foto] € 549,-;
12 juni 2017: [teleshopping] teleshopping € 266,70;
21 juni 2017: geldautomaat € 800,-;
29 juni 2017: geldautomaat € 600,-;
29 juni 2017: foto [foto] € 389,54 en € 69,-;
3 juli 2017: geldautomaat € 520,-;
7 juli 2017: [naam 9] € 2.000,-;
11 juli 2017: [teleshopping] teleshopping € 389,60.
[appellante] wordt in staat gesteld om te bewijzen dat al deze opgenomen gelden ten goede zijn gekomen aan [erflater] en/of met goedvinden van [erflater] zijn opgenomen en besteed. Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat uit alleen de “Algemene Volmacht” (zie tussenvonnis 30 mei 2018, rov. 2.3) nog niets valt af te leiden wat dit betreft. In die volmacht is alleen vermeld dat [appellante] [erflater] kan en mag vertegenwoordigen. Uit deze bewoordingen volgt niet dat dus alle met geld van [erflater] gedane betalingen zijn gedaan door vertegenwoordigster [appellante] namens vertegenwoordigde [erflater] .
De betreffende lijst is zolang en nog zo abstract dat [appellante] , voordat zij de gelegenheid krijgt om desgewenst wat dit betreft getuigenbewijs te leveren, eerst bij akte per post een duidelijke en concrete omschrijving dient te geven wat er precies is betaald met het uitgegeven geld. Bij wijze van voorbeeld: welke zaken zijn aangekocht met de afschrijvingen bij BCC (zie bijvoorbeeld 23 maart en 4 april) en Media markt (zie bijvoorbeeld 8 februari 2017 en 8 maart 2017) en welke concrete diensten zijn verleend door notariaat [notariskantoor] (zie bijvoorbeeld 7, 10 en 16 februari 2017).”
6.8.
Bij akte van 24 april 2016 heeft [appellante] een korte toelichting per post gegeven op de hiervoor vermelde opnames. [erflater] heeft daarop gereageerd.
6.9.
In het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
“13.1 (…) Het aantal door de rechtbank in het tussenvonnis van 20 maart 2019 geselecteerde opnames/posten was zo groot, dat [appellante] bij dit tussenvonnis is opgedragen om eerst bij akte per post een duidelijke en concrete omschrijving te geven wat er precies is betaald met het uitgegeven geld. Daarna konden desgewenst getuigen worden gehoord, die al wel meteen bij de net genoemde door [appellante] te nemen akte moesten worden aangekondigd. Aan de hand van die per post duidelijke en concrete omschrijving zou de rechtbank op verzoek van [appellante] getuigen kunnen horen. [appellante] heeft niet tijdig getuigen voorgedragen, zodat de rechtbank nu verder recht zal doen met inachtneming van het door [appellante] in haar akte na tussenvonnis van 20 maart 2019 aangevoerde.
13.2.1
Na kennisname van de inhoud van de op 24 april 2019 door [appellante] genomen akte na tussenvonnis en van de inhoud van haar conclusie na enquête is het opportuun om eerst alle standpunten die [erflater] (hof: dit is een kennelijke verschrijving; de rechtbank bedoelt [appellante] ) in de loop van dit geding heeft ingenomen, op een rijtje te zetten.
a. [appellante] stelt in haar conclusie van antwoord dat [erflater] altijd zijn bankopdrachten en overboekingen in volle vrijheid zelf heeft ondertekend. In die conclusie heeft zij verder aangevoerd dat [erflater] bereid was om te investeren in de aanpassing van de woning van [appellante] . Die aanpassing hield in elk geval afbouw van een appartement in. [erflater] zou investeren, zodat het appartement versneld zou worden afgebouwd en [erflater] dit kon betrekken zodra het klaar zou zijn. Volgens “Ad. 6” in haar conclusie van antwoord zijn de betalingen aan [naam 10] , aan keukenstudio [keukenstudio] en aan [naam 4] ten behoeve van die bouw. Verder, aldus [appellante] in haar antwoord, hebben de betalingen merendeels betrekking op bestedingen ten behoeve van levensonderhoud of pintransacties voor de aanschaf van diverse goederen en voor de betaling van samen uit eten gaan.
b. Uit het ook door [appellante] ondertekende proces-verbaal van comparitie van 12 januari 2018 blijkt dat [appellante] heeft verklaard de overschrijvingsformulieren niet te hebben getekend. Zij heeft toen verder verklaard dat de warmtepomp voor haar huis is gekocht op kosten van [erflater] omdat zij geen verwarming had en [erflater] haar wilde kunnen bezoeken. Pas op deze comparitie heeft zij verklaard dat [erflater] € 10.000,- van haar hypothecaire lasten heeft betaald.
c. Uit het alleen door de rechter ondertekende proces-verbaal van comparitie van 17 januari 2018 blijkt dat [appellante] aldaar heeft verklaard dat:
- de ten laste van [erflater] gedane uitgaven aan notaris [notariskantoor] zien op een door [appellante] aangeschaft grondperceel, waarvan [erflater] wist;
- met toestemming van [erflater] de hondjes van [appellante] op kosten van [erflater] zijn geopereerd;
- op kosten van [erflater] en met zijn toestemming de dochter van [appellante] een esthetische operatie heeft ondergaan
- de rekeningen van [teleshopping] Teleshopping met toestemming van [erflater] met zijn geld zijn betaald en dat zij, [appellante] , op zijn kosten goederen mocht bestellen.
d. In haar akte na comparitie van 7 maart 2018 herhaalt en benadrukt [appellante] - haar eigen woorden - dat [erflater] steeds bij volle verstand zelf zijn handtekeningen heeft gezet onder alle in het geding zijnde bankbescheiden
e. In haar akte na tussenvonnis van 24 april 2019 wordt de stelling betrokken dat [erflater] zou hebben gezegd dat hij liever met de warme hand gaf dan met de koude en dat [erflater] [appellante] heeft gezegd dat zij maar moest nemen c.q. kopen wat zij ook maar wenste c.q. nodig had.
In die akte heeft zij voor zover hier van belang, nog de volgende verklaringen voor enkele opvallende posten/gegevens:
i. 2 februari 2017: welness kliniek [kliniek] € 645,-: voor een welness behandeling van de dochter van [appellante] , want [erflater] zag haar graag zo mooi mogelijk;
ii. 7 februari 2017: notariaat [notariskantoor] € 2.500,- en 10 februari 2017: notariaat [notariskantoor] € 3.000,- en 16 februari 2017: notariaat [notariskantoor] € 3.000,- en 23 februari 2017: notariaat [notariskantoor] € 2.675,32,-: deelbetalingen aankoop stuk grond door [appellante] , liggend naast haar pand. Dit stuk grond zou een parkachtige tuin worden terwijl [erflater] bij [appellante] zou intrekken in de aanbouw/appartement
iii. 1 maart 2017: [teleshopping] teleshopping € 176,75 en 27 maart 2017: [teleshopping] teleshopping € 238,90 en 10 april 2017: [teleshopping] teleshopping € 416,45 en 2 mei 2017: [teleshopping] teleshopping € 366,35 en 22 mei 2017: [teleshopping] teleshopping € 408,95 en 12 juni 2017: [teleshopping] teleshopping € 266,70 en 11 juli 2017: [teleshopping] teleshopping € 389,60: al die transacties zijn [appellante] onbekend.
iv. 8 maart 2017: Media Markt € 948,- en € 138,- en 22 maart 2017: mediamarkt € 1.233,95: vermoedelijk voor aankoop wasmachine en/of combi oven-magnetron en/of wasdroger en/of TV voor appartement [erflater]
13.2.2
Indien de hiervoor in rov. 13.2.1 sub a tot en met e vermelde door [appellante] aangevoerde feiten in onderling verband en samenhang worden bezien, kan niet anders worden geoordeeld dan dat [appellante] de verplichting van art. 21 Rv heeft overtreden. Dit artikel verplicht haar terstond de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Uit hetgeen hiervoor onder sub a tot en met sub e is vermeld, blijkt dat [appellante] niet van aanvang af de duidelijkheid heeft verstrekt die zij had moeten verstrekken. Zij voert telkens nieuwe feiten aan, althans komt te laat met belangrijke en noodzakelijke verfeitelijkingen. Bij wijze van voorbeeld: de aard, inhoud en presentatie van feiten in de conclusie van antwoord is zodanig dat de lezer sterk de indruk krijgt dat het zwaartepunt van de uitgaven investeringen betreft die zijn gedaan in het kader van de aanpassing van de woning van [appellante] zodat [erflater] kon inhuizen. De hoogte en doelen van de andere uitgaven wordt geminimaliseerd respectievelijk beperkt tot in feite kosten van de huishouding. Langzaam maar zeker blijkt echter dat een zeer aanzienlijk deel van de uitgaven enkel en alleen ten nutte van [appellante] zijn gekomen. Zij wordt verrijkt met een stuk grond, haar huis wordt voor veel geld aangepast en zij koopt en neemt mee naar haar huis talloze goederen. Een en ander is mogelijk doordat zij handtekeningen van [erflater] heeft vervalst: uit het rapport van de benoemde deskundige kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat zij heeft gelogen over het antwoord op de vraag of zij handtekeningen heeft gezet die moeten doorgaan voor handtekeningen van [erflater] . Merkwaardig, in elk geval opvallend is dat uit niets blijkt dat het beweerdelijk voor [erflater] in orde gemaakte appartement inmiddels ook af of in elk geval bijna af is. Er was immers alleen al gelet op de leeftijd van [erflater] , ruim boven de 90 jaar in 2017, grote haast bij voltooiing hiervan. [erflater] (het hof: ook hier is sprake van een kennelijke verschrijving; de rechtbank bedoelt, zo blijkt uit de context, [appellante] ) heeft echter niets overgelegd waaruit ook maar kan worden afgeleid dat het beweerdelijk voor [erflater] te bouwen appartement al bijna af is. Indien het verhaal van [appellante] waar is, zou dit wel zo moeten zijn, want waarom anders elektrische apparaten kopen (zie sub e, iv.) die garantietermijnen kennen, die normaliter aan tijdsverloop zijn gebonden en niet aan feitelijke gebruiksduur. Opvallend is verder dat van de aankopen voor ruim € 2.560 bij [teleshopping] Teleshopping door [appellante] eerst wordt gezegd dat zij daar met toestemming en voor rekening van [erflater] goederen voor zich zelf mocht bestellen, maar indien de rechtbank haar daarover concreet vragen stelt, is een en ander haar plots onbekend. Ten slotte ziet de rechtbank niet dat betalingen van in totaal € 10.000,- voor de hypothecaire lasten van [appellante] te brengen vallen onder kosten afbouw appartement en betalingen die merendeels betrekking hebben op bestedingen ten behoeve van levensonderhoud of pintransacties voor de aanschaf van diverse goederen en voor de betaling van samen uit eten gaan, zoals in de conclusie van antwoord is vermeld. Een dergelijk bedrag van € 10.000,- valt toch niet eenvoudig over het hoofd te zien. Al met al heeft [appellante] haar verplichting zoals neergelegd in art. 21 Rv dermate grof geschonden, dat de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maakt dat zij alle gelden heeft verduisterd, behalve die gelden die binnen het bereik vallen van normale kosten voor leven en verzorging van [erflater] en de kosten van verschillende etentjes. [erflater] heeft zelf ter comparitie op 17 januari 2018 verklaard verschillende etentjes waarbij ook de kinderen van [appellante] aanwezig waren, voor zijn rekening te hebben genomen. Een en ander zal worden begroot met inachtneming van de vermogenssituatie van [erflater] die aanzienlijk is geweest. Op grond van een en ander wordt begroot dat van het totale bedrag van € 195.317,85 dat van de basisrekening van [erflater] is onttrokken in de periode van, afgerond op hele maanden, januari 2017 tot en met juli 2017, per maand € 3.500,- ten goede van [erflater] is gekomen. Hieronder vallen ook de door [appellante] uitgegeven gelden op grond van de volmacht die [erflater] haar heeft gegeven.
13.3
Dit alles betekent dat van het gevorderde bedrag van € 195.317,85 wordt afgetrokken 7 maanden x € 3.500,-, zodat zal worden toegewezen € 170.817,85. [appellante] heeft betwist dat [erflater] incassomaatregelen heeft genomen (zie onder “Ad. 8 conclusie van antwoord). Stukken waar anders uit blijkt zijn niet overgelegd, zodat de gevorderde buitengerechte kosten worden afgewezen. De overige vorderingen zijn niet betwist, en worden daarom toegewezen. Als dag van verzuim waarop de gevorderde rente ingaat, zal worden aangewezen 1 augustus 2017.”
6.10.
[appellante] is vervolgens bij datzelfde vonnis -uitvoerbaar bij voorraad- veroordeeld om aan [erflater] te betalen:
- € 170,817,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2017 (de datum van dagvaarding in eerste aanleg);
- € 3.735,08 (kosten van conservatoire beslaglegging);
- de proceskosten van [erflater] , begroot op € 8.236,48.
6.11.
[appellante] heeft in hoger beroep 4 grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [erflater] , met veroordeling van [erflater] in de proceskosten van beide instanties.
[erflater] heeft verweer gevoerd.
[appellante] vordert weliswaar slechts vernietiging van het eindvonnis van de kantonrechter, maar uit de inhoud van de grieven maakt het hof op dat het hoger beroep mede is gericht tegen de beslissingen in het tussenvonnis van 20 maart 2019 over de handtekeningen op de overschrijvingsformulieren en de inhoud van de Algemene Volmacht. Het hof zal het hoger beroep aanmerken als mede gericht tegen dit tussenvonnis.
6.12.
Met grief 1 betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat de handtekeningen van [erflater] door [appellante] vervalst zouden zijn.
Deze grief faalt. Het hof is het met de rechtbank eens dat uit de door partijen ingenomen stellingen geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat de litigieuze handtekeningen door niemand anders dan [erflater] of [appellante] zijn gezet. Door [appellante] is ook geen enigszins aannemelijk te achten ander scenario geschetst. Uit het deskundigenbericht blijkt dat met voldoende zekerheid vaststaat dat de handtekeningen niet door [erflater] zijn gezet. Daarmee staat met voldoende zekerheid vast dat de handtekeningen van [appellante] afkomstig zijn. [appellante] verwijst nog naar de als productie 27 bij memorie van grieven overgelegde e-mails van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau. Zij zouden zich, aldus [appellante] , op het standpunt stellen dat niet eenduidig bewezen kan worden dat de nagebootste handtekeningen door [appellante] zijn vervaardigd. In de als productie 27 overgelegde e-mails van respectievelijk 28 november en 12 december 2019 van Ing. [betrokkene 2] staat onder meer het volgende:
“Op basis van het uitgevoerde onderzoek aan de hand van het beschikbaar gestelde materiaal dient met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te worden geconcludeerd dat de handgeschreven teksten op de 26 bijgevoegde overschrijvingsbewijzen (…) zijn geproduceerd door mevr. [appellante] ”
en
“De betwiste handtekeningen die door mevr. De Monchy met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn aangemerkt als nabootsingen van de handtekening van dhr. [erflater] zijn vergeleken met het vergelijkingsmateriaal van mevr. [appellante] . Dit met als doel na te gaan of uw cliënt op schriftkundige gronden kan worden geïdentificeerd als producent van de nagebootste handtekeningen (…)
Bij beschouwing van de schriftsporen van de te onderzoeken nabootsingen kan namelijk worden vastgesteld dat sprake is van een verminderde lijnkwaliteit, bestaande uit zogenaamde tremoren, lijnonderbrekingen en onstrakke schrijflijnen. In vakliteratuur en beroepspraktijk worden deze details aangeduid als imitatiekenmerken. De te constateren imitatiekenmerken zijn in deze casus het gevolg van tekenwerk. (…) In de betwiste handtekeningen zijn ten gevolge van het “tekenwerk” onvoldoende schrijversspecifieke kenmerken aanwezig.(…) Voorgaande betekent dat niet eenduidig bewezen kan worden dat de handtekeningen door mevr. [appellante] zijn vervaardigd.”
6.13.
De inhoud van deze mails leidt niet tot een ander oordeel. Ook [betrokkene 2] stelt vast dat het gaat om nagebootste handtekeningen. [betrokkene 2] concludeert slechts dat hij niet eenduidig kan vaststellen dat de nagebootste handtekening door [appellante] is geproduceerd omdat het om een geforceerd nagebootste handtekening gaat. Dat sluit geenszins uit dat de handtekening door [appellante] is geproduceerd. Door [appellante] is, zoals hiervoor al overwogen, geen enkel ander enigszins aannemelijk te achten scenario geschetst waarbij iemand anders dan [appellante] of [erflater] een handtekening hebben gezet op de overschrijvingsformulieren. Dat [erflater] enig belang zou hebben gehad om zijn eigen handtekening ‘te vervalsen’ is volstrekt ongeloofwaardig.
6.14.
Met grief 2 komt [appellante] op tegen de overweging van de rechtbank dat de Algemene Volmacht die [erflater] aan [appellante] heeft gegeven niet meer inhield dan dat [appellante] [erflater] mocht en kon vertegenwoordigen. [appellante] voert aan dat uit de tekst van de volmacht en de gedragingen van [erflater] kan worden afgeleid dat zij naar eigen inzicht over het geld van [erflater] mocht beschikken en uitgaven mocht doen.
tekst van de volmacht
Het hof stelt voorop dat de Volmacht [appellante] de bevoegdheid geeft om in naam van en voor rekening van [erflater] alle rechtshandelingen te verrichten. Die volmacht brengt echter niet mee dat [appellante] naar eigen inzicht over het geld van [erflater] mocht beschikken en uitgaven mocht doen. Dat brengt weliswaar de
vertegenwoordigingsbevoegdheidmee van [appellante] om in naam en voor rekening van [erflater] rechtshandelingen te verrichten, maar niet dat zij naar eigen inzicht en zonder toestemming van [erflater] over diens geld mocht beschikken en uitgaven mocht doen. In de volmacht staat immers uitdrukkelijk dat [appellante] desverlangd rekening en verantwoording moet afleggen van de wijze waarop zij [erflater] heeft vertegenwoordigd.
gedragingen van [erflater]
[appellante] heeft nog gesteld dat het de bedoeling van [erflater] was om haar met de volmacht verregaande financiële bevoegdheden toe te kennen. Zij stelt het geld in overleg met [erflater] uitgegeven te hebben. Alle betalingen zijn steeds met toestemming en medeweten van [erflater] verricht. Hij was, aldus [appellante] , op de hoogte van de afschrijvingen en heeft daar nimmer enig bezwaar tegen gehad.
[erflater] heeft deze stellingen van [appellante] gemotiveerd betwist. Hij stelt tot juli 2017 niet op de hoogte te zijn geweest van de afschrijvingen en opnames. [appellante] had het adres waarnaar de bankafschriften werden verzonden gewijzigd en tegen hem gezegd dat de bank geen papieren afschriften meer verzond.
Daarmee is niet komen vast te staan dat [appellante] op grond van gedragingen van [erflater] er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat de volmacht mede inhield dat zij naar eigen inzicht over het saldo op de bankrekeningen van [erflater] mocht beschikken. [appellante] heeft aan het einde van de memorie van grieven een algemeen bewijsaanbod gedaan. Het hof zal daaraan voorbijgaan, gelet op hetgeen hierna bij de behandeling van grief 3 wordt overwogen.
Grief 2 faalt.
6.15.
Met grief 3 komt [appellante] op tegen de overweging van de rechtbank dat [appellante] haar verplichtingen ex art. 21 Rv dermate grof heeft geschonden dat daar als gevolgtrekking aan verbonden dient te worden dat zij alle gelden heeft verduisterd, behalve de gelden die binnen het bereik vallen van normale kosten van leven en verzorging van erflater en de kosten van de verschillende etentjes.
[appellante] voert met name aan dat de rechtbank miskent dat partijen een affectieve relatie hebben gehad. In het kader van de affectieve relatie heeft [erflater] veel kosten betaald die voor rekening van [appellante] kwamen omdat [erflater] dat wilde. Waarschijnlijk heeft [erflater] zich uiteindelijk gekrenkt gevoeld omdat [appellante] , anders dan [erflater] , geen fysieke relatie wilde.
6.16.
Het hof stelt bij de behandeling van deze grief het volgende voorop. Indien partijen de voor de beslissing van belang zijnde feiten niet volledig en naar waarheid aanvoeren, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. In deze zaak moet ervan uit worden gegaan dat aanzienlijke geldbedragen door [appellante] met behulp van vervalste handtekeningen van [erflater] zijn overgeschreven van de spaarrekening van [erflater] naar diens betaalrekening. [appellante] heeft hierover niet naar waarheid verklaard. De rechtbank heeft voorts uitvoerig aangegeven op welke andere punten met betrekking tot de opnames en onttrekkingen van de betaalrekening [appellante] aanvankelijk niet naar waarheid, althans onvolledig heeft verklaard (zie de hiervoor onder 6.9 weergegeven passages in het bestreden vonnis).
Door [appellante] is in de toelichting op grief 3 geen enkele opmerking gemaakt over die feitelijke constateringen van de rechtbank die de conclusie rechtvaardigen dat zij de waarheidsplicht ernstig heeft geschonden.. Saillant is ook dat [appellante] in hoger beroep niet reageert op deze overweging van de rechtbank:
“Merkwaardig, in elk geval opvallend is dat uit niets blijkt dat het beweerdelijk voor [erflater] in orde gemaakte appartement inmiddels ook af of in elk geval bijna af is. Er was immers alleen al gelet op de leeftijd van [erflater] , ruim boven de 90 jaar in 2017, grote haast bij voltooiing hiervan. [erflater] (het hof: ook hier is sprake van een kennelijke verschrijving; de rechtbank bedoelt, zo blijkt uit de context, [appellante] ) heeft echter niets overgelegd waaruit ook maar kan worden afgeleid dat het beweerdelijk voor [erflater] te bouwen appartement al bijna af is. Indien het verhaal van [appellante] waar is, zou dit wel zo moeten zijn (…)”
[appellante] betoogt enkel dat [erflater] , inmiddels overleden, een affectieve relatie had met [appellante] en op grond daarvan graag kosten van haar voor zijn rekening nam. Daarmee blijft de conclusie van de rechtbank dat sprake is van grove schending van de verplichtingen van art. 21 Rv overeind. Ook het hof ziet in de door de rechtbank vermelde feiten en omstandigheden een ernstige schending van de waarheidsplicht waaruit het hof de gevolgen trekt die de rechtbank daaraan heeft verbonden. Het hof verbindt aan die doelbewuste en ernstige schending van de waarheidsplicht tevens de gevolgtrekking om [appellante] niet toe te laten tot bewijslevering conform haar algemeen bewijsaanbod. Grief 3 faalt.
6.17.
Grief 4 ziet op de veroordeling van [appellante] in de kosten van beslaglegging aan de zijde van [erflater] . Deze grief deelt het lot van de vorige grieven.
6.18.
Het hof zal het bestreden vonnissen bekrachtigen en [appellante] veroordelen in de proceskosten. [erflater] heeft nog verzocht om [appellante] te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten, maar zij heeft dat verzoek niet nader toegelicht en ook geen berekening van die kosten overgelegd. Het hof zal de proceskosten begroten op € 3.278,-- op basis van het liquidatietarief V en 1 punt (memorie van antwoord).
De kosten van het incident zal het hof compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen tussenvonnis van 20 maart 2019 en het vonnis van 7 augustus 2019;
compenseert de proceskosten in het incident in hoger beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van dit hoger beroep tot op heden begroot op € 3.278,--.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, P.P.M. Rousseau en R.H.M. Pooyé en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 september 2021.
griffier rolraadsheer