Hier staat onbestreden vast dat [appellant] na de beëindiging van de samenwoning en de relatie op 1 augustus 2019 op allerlei manieren actief en bewust contact is blijven zoeken met [geïntimeerde] , ook via familie en kennissen van [geïntimeerde] en zelfs via een openbare oproep op Facebook. [appellant] heeft dit bij herhaling en bewust gedaan, hoewel hem van meet af aan duidelijk was dat die ongewenste initiatieven [geïntimeerde] beangstigden, door [geïntimeerde] als bedreigend werden ervaren en conflictsituaties creëerden. [appellant] heeft [geïntimeerde] in augustus 2019 ook nog klemgereden en haar fiets vastgehouden. Een op 21 september 2019 gehouden driegesprek van partijen met wijkagent [wijkagent] heeft [appellant] zijn gedrag en opstelling naar [geïntimeerde] niet wezenlijk doen veranderen.
[appellant] weerspreekt vele gestelde incidenten die [appellant] ook in het ((politie)proces-verbaal van haar op 16 december 2019 gedane aangifte zijn beschreven, maar hij betwist ze lang niet allemaal terwijl zijn gegeven betwisting soms (te) vaag blijft. Zo weerspreekt [appellant] bijvoorbeeld niet althans onvoldoende dat hij tijdens de samenwoning represailles liet volgen op door hem niet gewilde handelingen van [geïntimeerde] en dat [appellant] tijdens het driegesprek in september 2029 zelfs nog nadrukkelijk zou hebben:
“gezegd dat hij mij[hof: [geïntimeerde] ]
niet tot rust gaat laten en mij net zo lang lastig blijft vallen tot ik in [plaats] boodschappen moet gaan doen (of woorden van gelijke strekking)”((politie)proces-verbaal van op 16 december 2019 door [geïntimeerde] gedane aangifte).
[appellant] erkent zelf dat hij tijdens dat driegesprek in ieder geval nog nadrukkelijk heeft:
“aangegeven [geïntimeerde] te zullen blijven benaderen teneinde zijn spullen terug te krijgen”(appeldagvaarding nr. 1.6).
De vele door [appellant] (blijkens zijn aangiften) als beledigend, bedreigend en strafbaar ervaren misdragingen van met name vader [geïntimeerde] , hebben [appellant] zijn gedrag en opstelling tegenover [geïntimeerde] in de maanden na oktober 2019 ook niet echt doen veranderen. De verbetenheid waarmee [appellant] in zijn houding tegenover [geïntimeerde] volhardde, blijkt genoegzaam uit de omstandigheid dat [appellant] in de tegen vader [geïntimeerde] op 22 november 2019 gedane aangifte over de volgens hem door [geïntimeerde] achtergehouden spullen nog nadrukkelijk heeft laten optekenen:
“(…) Het frustreert mij enorm dat ik deze spullen niet terug krijg. (…) Ik blijf er bij haar op aandringen om alles terug te geven. (…) Ik heb (…) besloten om deze zaak niet los te laten tot zij hier verantwoording over af moet leggen ook al gaat dit nog jaren duren. Ik bijt vast en laat echt niet los (…)”
Dat [appellant] op 24 april 2020 uiteindelijk spullen bij [geïntimeerde] heeft kunnen ophalen, heeft [appellant] zijn gedrag en opstelling tegenover [geïntimeerde] ook nog niet echt doen wijzigen. De verbetenheid waarmee [appellant] nog steeds volhardt in zijn houding tegenover [geïntimeerde] , ziet het hof bevestigd op de mondelinge behandeling waar [appellant] enerzijds wel heeft gezegd dat het hem niet om zijn laatste ‘achtergehouden’ spullen -zoals hij verklaart: alleen nog kleding van zijn overleden moeder- te doen is en hij alleen maar met rust gelaten wil worden, maar anderzijds duidelijk blijkt dat het voor [appellant] een belangrijk, steeds terugkerend argument en beladen onderwerp blijft, waarover naar zijn mening contact met [geïntimeerde] noodzakelijk blijft en reden waarom hij zijn gedrag tegenover [geïntimeerde] (nog steeds) gerechtvaardigd acht. Dat zich sinds medio 2019 nog slechts enkele concrete conflictsituaties hebben voorgedaan, is naar het voorlopig oordeel van het hof het gevolg van de dreiging die van het door de voorzieningenrechter opgelegde contactverbod met dwangsom uitgaat.
In het licht van de vaststaande feiten en op grond van het voorgaande oordeelt het hof (naar objectieve maatstaven gemeten) voldoende aannemelijk dat sprake is van een dreigende escalatie van een conflictsituatie althans een situatie waarin de angst daarvoor bij [geïntimeerde] reëel is, die een contactverbod kan rechtvaardigen. Met name de betwistingen door [appellant] en dat zich sinds medio 2019 nog slechts enkele concrete conflictsituaties hebben voorgedaan, doen daaraan niet af en nemen de als reëel aan te merken angst bij [geïntimeerde] voor toekomstige ontwikkelingen niet weg.