ECLI:NL:GHSHE:2021:2819

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
200.296.415_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige met ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 2 juni 2021, waarin de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kind, geboren in 2010, werd verlengd. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling af te wijzen. De GI, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 augustus 2021 zijn zowel de moeder als de GI gehoord. De moeder voerde aan dat zij niet serieus werd genomen door de GI en dat er geen sprake was van geweld in de thuissituatie. De GI stelde echter dat de moeder niet meewerkte aan de hulpverlening en dat er zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige.

Het hof overwoog dat op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek de rechter de duur van de ondertoezichtstelling kan verlengen indien aan de wettelijke vereisten is voldaan. Het hof concludeerde dat er sprake was van systemische problematiek binnen het gezin en dat de moeder niet in staat was om de bedreigingen voor de minderjarige weg te nemen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en verzocht de griffier om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 9 september 2021
Zaaknummer : 200.296.415/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/290703/ JE RK 21-686 en C/03/290596 / JE RK 21-656
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.M. Nijsten,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 2 juni 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 juni 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige alsnog af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 augustus 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Nijsten;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De raad heeft het hof bij brief van 23 juli 2021 bericht dat zij niet tijdens de mondelinge behandeling zullen verschijnen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 3 december 2020 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 3 december 2021.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat zij zelf medio 2020 om hulp heeft gevraagd toen zij zag dat haar andere dochter [dochter] hulp nodig had. Door het problematische gedrag van [dochter] in de woning van haar moeder kwam [minderjarige] ook in de knel. De moeder voelt zich door de GI totaal niet begrepen en serieus genomen. Met name het feit dat de GI haar verwijt dat zij niet meewerkt aan de hulpverlening is onjuist. De moeder wil alleen niet meewerken aan hulp van [organisatie 1] en [organisatie 2] omdat zij hier slechte ervaringen mee heeft. De GI zou een andere instantie moeten inschakelen. De moeder heeft de afgelopen maanden amper nog contact gehad met de gezinsvoogd van [minderjarige] .
Er is geen sprake van geweld in de thuissituatie. Met broer [broer] , het andere kind van de moeder, gaat het thuis goed. De bedreiging was alleen aanwezig toen [broer] verdovende middelen gebruikte. Er is geen sprake van een leerstoornis bij [minderjarige] . [minderjarige] krijgt hulp van een logopediste en daardoor gaat het beter op school. Het onderzoeksrapport heeft de moeder al voorafgaand aan de zitting in eerste aanleg aan de GI gegeven. De problematiek rondom [minderjarige] wordt aangedikt. De moeder vraagt zich af in hoeverre de gezinsvoogd nog objectief is. Van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] is geen sprake. Een eventuele bedreiging rondom [minderjarige] kan ook binnen de vrijwillige hulpverlening worden opgelost.
3.6.
De GI voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat de hulpverlening door [organisatie 1] onvoldoende van de grond is gekomen. [organisatie 1] heeft patronen binnen het systeem benoemd. Hulpverlening door [organisatie 1] is door de moeder afgehouden omdat zij vond dat er alleen naar [dochter] gekeken moest worden en niet naar het hele systeem. Er is in het verleden geen specifieke hulp geweest voor [minderjarige] .
Om tegemoet te komen aan de bezwaren van de moeder is in de periode van de eerste ondertoezichtstelling geprobeerd de systeemgerichte aanpak een doorstart te geven middels inzet van [organisatie 2] . De ouders hebben hier tot op heden niet aan meegewerkt.
De GI heeft een aantal keren contact gezocht met de moeder, om een gezamenlijk afspraak in te plannen. De moeder geeft geen gehoor. De GI kan zich daardoor geen beeld vormen over de situatie van [minderjarige] in het gezin.
Het rapport dat de moeder aan de GI heeft verstrekt over onderzoek van de school naar de ontwikkeling van [minderjarige] neemt de zorgen van de GI over de ontwikkeling van [minderjarige] niet weg. De moeder reageert niet op aanvullende vragen en geeft de school geen toestemming om de GI te informeren ondanks uitdrukkelijk verzoek van de GI. Daardoor kan de GI niet nagaan hoe het met [minderjarige] gaat op school.
Doordat de moeder niet meewerkt, kunnen de zorgen over [minderjarige] niet worden weggenomen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW/Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof, na eigen onderzoek en beoordeling, overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW.
Er is sprake van systemische problematiek binnen het gezin. De kinderen zijn de afgelopen jaren belast met forse onrust in de thuissituatie en slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Vanuit de hulpverlening zijn er zorgen over het jarenlange patroon binnen het gezin waarbij de problemen van het ene naar het andere kind lijken te verschuiven en de zorg dat – indien de dynamiek niet verandert – uiteindelijk [minderjarige] (na [broer] en [dochter] ) (gedrags)problemen gaat laten zien. [minderjarige] kampt bovendien met kind eigen problematiek en heeft een achterstand op school.
De GI heeft de afgelopen periode onvoldoende zicht kunnen krijgen op de verhouding tussen de ouders en op de gecompliceerde gezinssituatie. De gezinssituatie lijkt alleen maar zorgelijker te zijn geworden na intrek van [broer] die tot voor kort in een behandelsetting verbleef. In het verleden zijn er forse conflicten tussen [broer] en de ouders geweest, waarbij sprake was van huiselijk geweld. Ook heeft de GI onvoldoende zicht kunnen krijgen op eventuele noodzakelijke hulpverlening en/of ondersteuning voor [minderjarige] . Zonder de medewerking van de moeder aan de hulpverlening kunnen de bestaande patronen niet worden doorbroken en kan de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] niet worden weggenomen.
Evenals de rechtbank acht het hof de moeder op dit moment niet in staat om in het vrijwillig kader de bedreigingen voor [minderjarige] weg te nemen dan wel te verminderen, nu de zorgen rondom [minderjarige] door de moeder worden ontkend en/of buiten zichzelf worden gelegd.
Er dient in het bijzonder zicht te komen op de situatie bij de moeder thuis en de moeder moet daaraan meewerken. Als het zo goed gaat als de moeder zegt, heeft zij alle reden haar medewerking te verlenen.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 2 juni 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, H. van Winkel en E.P. de Beij en is op 9 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.