In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 7 mei 2021. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om de uitvoerbaarverklaring van de kinderalimentatie te schorsen, omdat hij stelde in een financiële noodtoestand te verkeren. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 244,- per maand moest betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind, [minderjarige 1]. De man voerde aan dat de rechtbank bij de vaststelling van de alimentatie is uitgegaan van een onjuist inkomen, wat zou leiden tot financiële problemen voor hem en zijn andere kinderen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, betwistte deze stellingen en voerde aan dat de man ook andere inkomsten heeft uit zijn werk als muzikant. Het hof overwoog dat de man zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd en dat het belang van de vrouw en het kind bij de uitvoering van de beschikking zwaarder woog dan het belang van de man bij schorsing. Het hof wees het verzoek van de man tot schorsing af, waarmee de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van de rechtbank in stand bleef.