ECLI:NL:GHSHE:2021:2817

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
200.293.436_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige met aanvullend raadsonderzoek naar psychische gesteldheid

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen met zijn minderjarige kind, geboren in 2019. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 februari 2021 aangevochten, waarin zijn verzoeken tot gezamenlijk gezag en omgangsregeling waren afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat er grote zorgen waren over de psychische gesteldheid van de vader en de veiligheid van de omgang. De vader heeft in het verleden een begeleide omgangsregeling met een ander kind, maar er zijn ernstige zorgen over zijn gedrag en psychische gezondheid, waaronder meldingen van mishandeling en bedreiging door de moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 juli 2021 is de vader niet verschenen, maar zijn advocaat heeft de zorgen van de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming besproken. De raad heeft aangegeven dat er onvoldoende zicht is op de psychische gesteldheid van de vader en dat er geen veilige omgang kan worden vastgesteld zonder meer informatie. Het hof heeft besloten om een aanvullend raadsonderzoek te verzoeken om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor een veilige omgang tussen de vader en het kind. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot pro forma 1 maart 2022, om de resultaten van het onderzoek af te wachten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 september 2021
Zaaknummer: 200.293.436/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/358401 / FA RK 20-2108
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.M.J. Schepens,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Geuze.
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2019.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 februari 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 21 april 2021, met producties, ingekomen bij het hof op 22 april
2021, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende tussen de vader en [minderjarige] een omgangsregeling vast te stellen met een door het hof te bepalen opbouw waarbij [minderjarige] uiteindelijk gedurende een weekend per twee weken van vrijdagmiddag tot maandagochtend bij hem zal verblijven, alsmede jaarlijks op Vaderdag en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
2.2.
Bij verweerschrift van 27 mei 2021 heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vader af te wijzen, kosten rechtens.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V6-formulier van 10 mei 2021, met bijlagen, van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op 12 mei 2021;
- het V6-formulier van 14 juli 2021, met bijlagen, van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op 15 juli 2021.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de advocaat van de vader;
  • moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
De vader is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de in 2019 verbroken relatie tussen de ouders is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2019 (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.3.
De moeder oefent het eenhoofdig gezag uit over [minderjarige] .
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader ten aanzien van het verkrijgen van het gezamenlijk gezag en het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen. De rechtbank heeft voorts bepaald dat de moeder de vader eens per kwartaal dient te informeren over de gezondheid, het welzijn en andere gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige] .
3.5.
De vader kan zich met de beslissing ten aanzien van de omgangsregeling niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.1.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. De vader wil graag omgang met [minderjarige] . Er is volgens de vader geen sprake van een situatie waarin is voldaan aan de wettelijke ontzeggingsgronden. De vader betwist voorts dat er sprake is van een belast verleden en psychische problematiek aan zijn kant. Het is voor de vader daarom niet duidelijk waarom omgang tussen de vader en [minderjarige] schadelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] zou zijn. Het gaat immers goed met de vader. Zo heeft de vader al geruime tijd een begeleide omgangsregeling met zijn andere kind ( [kind] ), die langzaam wordt uitgebreid. Daarnaast heeft de vader een goede band met de hulpverlening vanuit de reclassering en de [organisatie] , en is zijn werkstraf afgerond.
3.6.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. De moeder heeft tegen de vader aangifte gedaan wegens mishandeling en bedreiging. De voorwaarden voor het voorwaardelijk sepot zijn door de vader overtreden, waarna de vader een gedragsaanwijzing
opgelegd heeft gekregen inhoudende een contact- en straatverbod met de moeder, haar zoon
[zoon] en haar ex-partner. Deze situatie heeft tot gevolg gehad dat [zoon] inmiddels bij zijn vader woont. De moeder betreurt het dat de vader tot op heden geen openheid van zaken geeft over zijn persoonlijke problematiek en oorzaken daarvan. Hierdoor is er op dit moment een beperkt beeld van de situatie rondom de vader en weet zij niet of er een veilige situatie is. Zo heeft de vader het niet toegestaan dat de raad informatie op kon vragen bij de huisarts van de vader, de GGZ en de reclassering. De vader erkent zijn problematiek onvoldoende en laat zich niet behandelen. Vanwege het onvoorspelbare grensoverschrijdende en agressieve gedrag van de vader is omgang niet in het belang van [minderjarige] .
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er nog steeds onvoldoende zicht is op de psychische gesteldheid van de vader. Uit het eerdere raadsonderzoek blijkt dat er sprake is van forse psychische problematiek bij de vader. Het is op dit moment onvoldoende inzichtelijk of en in hoeverre de vader hier een behandeling voor ondergaat en wat het verloop daarvan is. De raad acht het van belang niet koste wat kost een omgangsregeling vast te leggen tussen de vader en [minderjarige] , maar te wachten totdat [minderjarige] wat ouder is en de situatie van de vader mogelijk stabieler is. De raad acht het wel in het belang van [minderjarige] als hij op termijn contact kan hebben met de vader.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Gebleken is dat [minderjarige] en de vader tot op heden nog nooit contact met elkaar hebben gehad. De vader heeft aanvankelijk in kort geding gevorderd een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en [minderjarige] . De voorzieningenrechter heeft hiertoe in mei 2020 een raadsonderzoek bevolen, uit welk rapport blijkt dat de raad geen mogelijkheden ziet voor contact tussen [minderjarige] en de vader. De raad heeft destijds de psychische toestand van de vader niet kunnen onderzoeken, omdat de vader geen toestemming aan de raad heeft verleend om de GGZ en/of zijn huisarts als informant te benaderen. De raad acht dit nodig vanwege een belast verleden aan de kant van de vader (mogelijk seksueel misbruik) en huiselijk geweld door de vader naar de moeder toe. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk de vordering van de vader bij vonnis van 3 november 2020 afgewezen, omdat de vader - kort gezegd - onvoldoende openheid biedt in zijn persoonlijke ontwikkeling en daarnaast onvoldoende in staat lijkt tot constructieve medewerking. Omgang tussen [minderjarige] en de vader werd door de voorzieningenrechter niet veilig geacht.
3.8.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] afgewezen, opnieuw - kort gezegd - vanwege de grote zorgen over het persoonlijk functioneren van de vader, in verband met het verleden, zijn psychische problematiek en zorgen over het onvoorspelbare en agressieve gedrag van de vader. De zorgen over de vraag of de veiligheid van [minderjarige] wel voldoende gewaarborgd zijn tijdens de omgang, zijn volgens de rechtbank onvoldoende weggenomen.
3.8.3.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de moeder andermaal haar angst geuit om het contact tussen [minderjarige] en de vader te herstellen, zonder dat er enig zicht is op de psychische toestand van de vader. Ook de raad heeft aangegeven dat het van belang is dat de vader openheid van zaken geeft, zodat de zorgen over zijn persoonlijk functioneren mogelijk kunnen worden weggenomen. De advocaat van de vader heeft hierop – na een schorsing van de mondelinge behandeling – verklaard dat de vader alsnog bereid is zijn toestemming te verlenen aan de raad om via zijn behandelend psychiater [psychiater] verbonden aan de [organisatie] informatie op te vragen over eerdere (ggz)diagnostiek, opname en het verloop van de huidige behandeling van de vader. Ook heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling
verzocht een aanvullend raadsonderzoek te laten verrichten teneinde de nog te verkrijgen
informatie verder te kunnen beoordelen en betrekken in het kader van het nemen van een beslissing over de omgang tussen de vader en [minderjarige] .
3.8.4.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen. Het hof zal dan ook de raad verzoeken om een nader onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vraag:
- welke mogelijkheden zijn er voor het veilig kunnen laten plaatsvinden van omgang tussen [minderjarige] en de vader, en als die mogelijkheden er zijn, wat is daar voor nodig?
3.8.5.
Voor het succesvol kunnen verrichten van dit aanvullend onderzoek verwacht het hof van de raad dat deze alle benodigde informatie opvraagt bij de behandelend psychiater van de vader, [psychiater] verbonden aan de [organisatie] , ten aanzien van eerdere (ggz)diagnostiek, opname, de huidige behandeling en het verloop daarvan, waarvan de vader aldus tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk heeft aangegeven zijn toestemming alsnog te zullen verlenen. Het hof benadrukt hierbij dat de vader aan zet is om openheid van zaken te geven en mee te werken, zodat nader onderzocht en beoordeeld kan worden of er mogelijkheden kunnen zijn voor het veilig laten plaatsvinden van omgang tussen [minderjarige] en de vader.
3.8.6.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak aanhouden tot pro forma 1 maart 2022, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.8.4. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
PRO FORMA1 maart 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.P. de Beij en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 9 september 2021 door mr. E.A.M. Scheij uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.