In deze zaak gaat het om de vaststelling van een zorgregeling na een raadsonderzoek in het kader van een hoger beroep. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, en de vader, verweerder in principaal hoger beroep, zijn in een geschil verwikkeld over de zorg- en opvoedingstaken van hun twee minderjarige kinderen. De beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 november 2019, is in hoger beroep aan de orde. De raad heeft in een rapport geadviseerd over de zorgregeling, waarbij de kinderen bij de vader verblijven. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juli 2021, waarbij beide ouders hun standpunten hebben toegelicht. De vader heeft aangegeven dat hij het eens is met het advies van de raad, maar dat hij vindt dat de moeder ook een deel van de vervoerskosten moet dragen. De moeder heeft aangegeven dat zij geen financiële ruimte heeft om bij te dragen aan de vervoerskosten en dat zij niet in staat is om de kinderen zelf te brengen. Het hof heeft overwogen dat beide ouders een deel van het vervoer op zich moeten nemen en heeft een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen een weekend per drie weken bij de vader verblijven. Daarnaast is bepaald dat de schoolvakanties in onderling overleg worden verdeeld. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de zorgregeling opnieuw vastgesteld, waarbij de ouders zijn aangespoord om hulpverlening te zoeken voor hun ouderschap.