ECLI:NL:GHSHE:2021:2812

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
200.295.966_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de zorg en veiligheid

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder van de kinderen heeft in hoger beroep de bestreden beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De moeder stelt dat de GI onterecht voorwaarden heeft gesteld aan de thuisplaatsing van de kinderen en dat er geen sprake is van huiselijk geweld. De GI daarentegen maakt zich zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie, gezien eerdere geweldsincidenten en de onbetrouwbaarheid van de moeder in het nakomen van afspraken.

Tijdens de mondelinge behandeling is de moeder niet verschenen, maar haar advocaat heeft de zaak verdedigd. De GI heeft de bestreden beschikking verdedigd en benadrukt dat de kinderen in een veilige omgeving moeten blijven, gezien de trauma's die zij hebben opgelopen door eerdere uithuisplaatsingen en de onveilige thuissituatie. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is voor hun veiligheid en ontwikkeling. De bestreden beschikking is bekrachtigd, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 9 september 2021
Zaaknummer : 200.295.966/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/385461/ JE RK 21-977
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.E.J.E. Kouijzer,
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats]
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de (stief)vader] (hierna te noemen: de (stief)vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 12 mei 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 juni 2021, heeft de moeder verzocht, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI tot (spoed)uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs af te wijzen dan wel een beschikking te geven die het hof juist acht. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 augustus 2021, heeft de GI verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens de moeder: mr. Kouijzer;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De raad heeft het hof bericht dat zij niet tijdens de mondelinge behandeling zullen verschijnen. De moeder is zonder bericht van verhindering niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. Mr. Kouijzer heeft desgevraagd verklaard geen bezwaar te hebben tegen voortzetting van de mondelinge behandeling.
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- de brief van de raad van 8 juli 2021;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 mei 2021, overgelegd door de advocaat van de moeder bij V 6 formulier van 12 augustus 2021, ingekomen ter griffie op 13 augustus 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is geboren: [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ) op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] . Uit de relatie van de moeder en de (stief)vader is geboren:
[minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ) op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 13 september 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 13 september 2021.
3.3.
Bij beschikking van 7 mei 2021, die is hersteld bij beschikking van 10 mei 2021, is een(spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs verleend, met ingang van 7 mei 2021 en tot 21 mei 2021. Het
resterende deel van het verzoek is aangehouden. [minderjarige 1] verblijft sedert 7 mei 2021 in een gezinshuis. [minderjarige 2] verblijft sedert 26 mei 2021 in het gezinshuis.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging verlengd met ingang van 21 mei 2021 tot uiterlijk 13 september 2021.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eerder uit huis zijn geplaatst, maar sinds 20 oktober 2020 weer bij de moeder woonden. De GI heeft ten onrechte voorwaarden aan deze thuisplaatsing gesteld. De moeder heeft het gevoel dat de GI de samenwerking niet zoekt maar haar alleen wil vertellen wat zij moet doen en nalaten. De GI en de moeder zullen stappen moeten zetten en het vertrouwen zal moeten groeien.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn niet betrokken geweest bij de incidenten in februari en maart 2021 tussen de moeder en haar partner en hebben daar niets van meegekregen. De GI maakt de incidenten onnodig groot. Er is geen sprake van huiselijk geweld. De partner van de moeder heeft geen problemen en werkt 40 uur per week als stratenmaker.
Indien de uithuisplaatsing wordt beëindigd wil de moeder met haar partner en de kinderen in [woonplaats] gaan wonen. Zij zal zorgdragen voor een goede opvoeding. De moeder stemt er mee in dat de kinderen worden aangemeld bij de [organisatie 1] en staat open voor andere hulpverlening. Het is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij bij de moeder opgroeien.
3.7.
De GI voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat de GI zich geen zorgen maakt over de basale opvoedvaardigheden van de moeder in het contact met de kinderen. De GI maakt zich wel zorgen over het gegeven dat de moeder niet in staat lijkt om voor zichzelf te zorgen (partnerkeuze, recidiverend huiselijk geweld, bagatelliseren van risico’s, niet/moeilijk open staan voor hulpverlening) en om haar kinderen te behoeden voor sociaal-emotionele, cognitieve, psychoseksuele en morele- identiteitsontwikkelings-bedreigingen. De moeder lijkt haar keuzes in het belang van de kinderen niet lang vol te kunnen houden. Het heeft lang geduurd voordat het [organisatie 1] Kinderteam kon starten vanwege het steeds afzeggen van afspraken door de moeder. Gezien de meerdere geweldsincidenten die tussen de moeder en haar partner hebben plaatsgevonden, is het niet veilig voor de kinderen om naar hun moeder terug te keren in de thuissituatie bij haar en haar partner. Daarnaast zijn de kinderen nu al meerdere keren uit huis geplaatst, met alle trauma’s als gevolg. [minderjarige 2] is meerdere weken vermist/ontvoerd geweest waarin hij nog verder is getraumatiseerd. Hoewel de GI ziet dat de moeder haar best doet, acht zij het in het belang van de kinderen om hen op de stabiele plek in het gezinshuis te laten verblijven. De moeder heeft onvoldoende inzicht in de gevolgen van haar beslissingen, gedrag en levenskeuzes op de kinderen. De GI vindt het schadelijk om de kinderen op dit moment opnieuw bloot te stellen aan een thuisplaatsing terwijl de thuissituatie momenteel nog een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van de kinderen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de afgelopen periode te maken gehad met veel wisselingen in verblijfplaats, onrust en onduidelijkheid over de plek waar zij mochten verblijven.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn van 5 maart 2020 tot 19 oktober 2020 uit huis geplaatst in een gezinshuis. Vervolgens zijn zij weer thuisgeplaatst bij de moeder. De GI heeft ook na de thuisplaatsing zorgen gehouden over de kinderen. De moeder weigert haar medewerking aan onderzoek, komt afspraken niet na of komt niet opdagen.
Tussen de moeder en haar partner hebben meerdere geweldsincidenten plaatsgevonden. De politie is meermaals aanwezig geweest bij forse ruzies. De opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is regelmatig overgelaten aan de grootouders (mz), die niet capabel zijn gebleken in het opvoeden van minderjarigen en waarvan de moeder op grond van eigen ervaringen weet dat zij een risico vormen voor de algehele ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De moeder verbleef met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de veilige opvang in [plaats 1] , die zij op 4 mei 2021 heeft verlaten. Vervolgens waren de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] spoorloos. [minderjarige 1] is op 7 mei 2021 in de woning van de grootmoeder (mz) in [plaats 2] aangetroffen. Tegen de GI heeft de moeder gezegd dat zij [minderjarige 2] niet terugkrijgen, waarmee de moeder [minderjarige 2] aan de ondertoezichtstelling heeft onttrokken. [minderjarige 2] is uiteindelijk op 26 mei 2021 afgezet bij het politiebureau. Beide kinderen verblijven nu in het gezinshuis.
De moeder wantrouwt instanties en bagatelliseert iedere vorm van zorg (zoals die omtrent huiselijk geweld en diefstal).
Er is onvoldoende zicht op de (sociaal-emotionele) ontwikkeling van de kinderen. Er zijn zorgen over de hechting en de trauma’s van de kinderen als gevolg van de meegemaakte ingrijpende gebeurtenissen. Hulp door het [organisatie 1] Kinderteam is recent opgestart. Daarnaast zijn de kinderen aangemeld bij [organisatie 2] , hulpverlening die gericht is op trauma’s en hechting.
In het kader van onderzoek en behandeling van de kinderen alsmede voor hun veiligheid acht het hof het van belang dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis geplaatst blijven.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.10.
Het hof zal de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 12 mei 2021;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, H. van Winkel en E.P. de Beij en is op 9 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.